Het Theosofisch Genootschap

Het Grote Plan

English

Reinout Spaink

Op de avond van 7 september 1875 waren in New York, in het appartement van Helena Petrovna Blavatsky, zeventien mensen bijeen voor een lezing. Het gehoor bestond uit geïnteresseerden en publicisten op het gebied van de vrijmetselarij, het jodendom, de kabbala, de rozenkruisers, het hermetische gedachtegoed en het spiritisme. Tijdens de gedachtewisseling na de lezing schreef een van de aanwezigen, kolonel Henry Steel Olcott, spontaan op een stukje papier: ‘Zou het niet een idee kunnen zijn een genootschap of vereniging voor de studie van dit soort onderwerpen op te richten?’ Hij gaf het briefje aan de bezoeker naast hem, William Quan Judge, zodat die het kon doorgeven aan mevrouw Blavatsky zelf. Na er een blik op te hebben geworpen, knikte ze instemmend.

Op de oprichtingsvergadering van 13 september werd de term ‘theosofie’ als kernbegrip gekozen, en kreeg de organisatie de naam ‘The Theosophical Society’. H.P. Blavatsky verklaarde zich bereid als corresponderend secretaris op te treden. Ze zou in de verdere loop van haar leven officieel geen andere bestuurlijke posities in de TS bekleden, behalve dat ze in 1890 hoofd van de nieuw-opgerichte Europese afdeling zou worden. Zoals ze zelf later zou schrijven: ‘Wat mij als persoon betreft – ik ben van plan sub rosa te blijven. Ik kan veel meer doen als ik in de schaduw blijf . . . Laat mij me maar schuilhouden op onbekende plaatsen en schrijven, schrijven, schrijven en onderrichten aan wie ook maar wil leren.’1

In de eropvolgende decennia zouden de doeleinden van de Theosophical Society regelmatig in andere bewoordingen worden gegoten, maar de essentie ervan bleef onaangetast. Deze is:

  • Het vormen van de kern van een universele broederschap van de mensheid, waarin geen onderscheid bestaat in ras, geloof, geslacht, afkomst of huidskleur.
  • Het onderzoeken van de wetten die aan het universum ten grondslag liggen.
  • Het aanmoedigen van een vergelijkende studie van religie, filosofie en wetenschap.
  • Het onderzoeken van de latente vermogens in de mens.
  • Het verspreiden van de gedachte dat al wat leeft in diepste wezen één is en dat deze eenheid het fundament van het bestaan vormt.

Het was en is voor het lidmaatschap van de Theosophical Society niet vereist te geloven in de denkbeelden die in haar literatuur worden belicht of in het bestaan van geestelijke leraren.

Het is opmerkelijk dat de Theosophical Society bij de Amerikaanse overheid nooit officieel als een religieuze organisatie of beweging maar als onafhankelijk onderzoeksinstituut is geregistreerd. Zoals in de tekst van het overheidsbesluit staat: ‘Als conclusie constateren wij dat de aanvrager geen religieuze groepering is. Het bevorderen van de studie van religies betekent het bevorderen van de studie van de geschiedenis van de mens. Geconstateerd wordt dat de Society geen religieuze geloofsbelijdenis heeft en geen erediensten houdt.’2

Dit was dan ook de oorspronkelijke opzet van de Theosophical Society: een wereldwijd transparant onderzoeksnetwerk waarin jaar na jaar door alle ruimdenkende zoekers, ieder binnen zijn of haar eigen vakgebied en levensbeschouwing, ten bate van de gehele mensheid de kennis omtrent de vergeten diepste waarheden van het bestaan, omtrent de oorzakelijke processen die ten grondslag liggen aan de gevolgen die wij ‘objectieve werkelijkheid’ noemen, weer zou worden ‘uitgerold’.

De ogenschijnlijk spontane actie van kolonel Olcott bleek later onderdeel van een lang ervoor uitgestippeld plan. Als we door het plakboek van Blavatsky bladeren lezen we hierin de volgende aantekening, gedateerd juli 1875, dus twee maanden eerder. ‘Rechtstreeks uit India de opdracht ontvangen om een filosofisch-religieuze ‘Society’ op te richten en er een naam voor te kiezen – ook om Olcott [als voorzitter] te kiezen.’3 Twee maanden later zou ze in haar plakboek schrijven: ‘Het kindje is geboren! Hosanna!’4 Ook de kennismaking met kol. Olcott, in oktober het jaar ervoor, had ogenschijnlijk toevallig geleken maar maakte deel uit van een plan. Zoals haar leraren het later beschreven: ‘We brachten de twee bij elkaar en het experiment kon van start’.5

Wat was dit ‘experiment’? Uit de mahatma-brieven die ons zijn nagelaten leren we dat twee leden van de Broederschap van adepten, van de grote wijzen op aarde, zich zo nauw bij het welzijn van de mensheid betrokken voelden dat ze iets wilden ondernemen om de mensheid op meer substantiële wijze te helpen. Ze hadden na bijna een eeuw vruchteloos zoeken eindelijk iemand gevonden die geschikt leek de millennialang ingeslepen machtige denkstromen van de mensheid te verleggen en deze ten behoeve van de generaties van komende millennia in een nieuwe, meer universele, bedding te leiden.

Beiden gingen daarom naar de mahachohan, hun superieur, en zeiden: ‘Mogen we een poging wagen? Misschien, heel misschien, kunnen we die overdragen naar de volgende eeuw. Misschien kunnen we een groep mensen bijeenbrengen die aanvoelt waar het om gaat; er lijken zaden te zijn die in beweging komen, er lijken hier en daar enkelingen te zijn . . .’ Ze hadden de afgelopen eeuwen nauwlettend toegezien op de denkers van die tijd en de talrijke individuele zoekers uit alle lagen en standen.

Hun superieur was zeer sceptisch. Maar niettemin antwoordde hij: ‘Goed, jullie kunnen het proberen, maar je zult de gevolgen zelf moeten dragen.’ Zoals een van de twee leraren het zou verwoorden: ‘Daarbij werd bedongen dat het ‘experiment’ niet onder onze rechtstreekse leiding zou plaatsvinden en er geen sprake zou zijn van uitzonderlijke inmenging door ons.’6 Met andere woorden, de drijfveren en de energie die het grote werk dat op het punt stond aan te vangen moesten aansturen, dienden uit de mensheid zelf voort te komen.

Tijdens de oprichtingsbijeenkomst van de Theosophical Society op 17 november sprak Olcott onder andere de woorden:

In toekomstige tijden, wanneer de onpartijdige historicus een verslag van de voortgang van religieuze ideeën in de huidige eeuw zal schrijven, zal de vorming van deze Theosophical Society niet onopgemerkt blijven . . . In het diepst van mijn ziel voel ik dat er zich achter onze kleine groep een machtige kracht – de kracht van de waarheid! – bevindt die door niets kan worden weerstaan. We vormen slechts de voorhoede, die de posities inneemt tot de hoofdmacht zal aantreden . . . De geest van deze Society zal een onverschrokken studie van de waarheid zijn, waarbij we ons, zowel individueel als collectief, door niets en niemand zullen laten weerhouden.7

In de jaren na de oprichting zou een groot aantal eminente denkers op ieder denkbaar gebied in contact met de Theosophical Society komen of er lid van worden. De status van de Theosophical Society in de wereld was direct van bijzondere aard. Zo schrijft Tallapragada Subba Row, een van de meest vooraanstaande brahmanen van die tijd, in een brief aan een vriend:

De occulte broederschappen in alle delen van de wereld hebben nu de regel ingesteld dat toelating tot hun gelederen dient te worden gezocht via de Theosophical Society. Ik maak geen misbruik van vertrouwen als ik je vertel dat ik persoonlijk veel voorbeelden ken van mensen die chela (een aangenomen leerling) zijn – één van hen van zeer hoge rang . . . en door hun goeroe verplicht werden lid van de Society te worden op straffe van door hem in de steek te worden gelaten.8

En een van de leraren achter de Theosophical Society schrijft in een brief aan de dagbladuitgever A.P. Sinnett:

U heeft niet het flauwste vermoeden hoeveel meer er achter deze beweging zit; het werk van de Theosophical Society is verbonden met vergelijkbaar werk dat in het verborgene in alle delen van de wereld gaande is. . . . Weet u ook maar iets van de gehele Broederschap en haar vertakkingen?9

De chohan schrijft elders: ‘De Theosophical Society zal fungeren als de hoeksteen, het fundament, van de toekomstige religies van de mensheid.’10 Blavatsky zelf schreef: ‘Velen die nooit van de Society hebben gehoord, zijn theosoof zonder dit zelf te weten.’11

De oprichting van de Theosophical Society vond niet toevallig juist in 1875 plaats. Dit laatste kwart van die eeuw vormde het snijpunt van een aantal cycli, waarvan enkele vele millennia bestrijken. In de eerste plaats eindigde de eerste 5000-jaarcyclus van kaliyuga. In de nacht van 17 op 18 februari 3102 v.Chr. was dvaparayuga, een tijdperk van 864.000 jaar, geëindigd en kaliyuga begonnen, een cyclus waarin de zuigkracht van het niet-essentiële het sterkst is maar tegelijk de gelegenheid tot geestelijke vooruitgang het grootst. Ten tweede eindigde het Vissentijdperk en begon dat van Aquarius, een cyclus van 2160 jaar.

Een derde bijzondere cyclus, met name voor het westen, was de eeuwcyclus: al in oude Tibetaanse teksten wordt voorspeld dat er in iedere eeuw in het 25ste jaar ervan een cyclus zal starten die zijn hoogtepunt in het 75ste jaar ervan zal kennen. In India wordt deze de cyclus van de zeven rishi’s, of saptarishi’s, de zeven sterren van de constellatie van de Grote Beer, genoemd. Deze sterren zouden een zodiak van 27 maanconstellaties doorlopen, en in elk hiervan exact honderd zonnejaren verblijven. Het grote belang van de cyclus wordt voor het eerst meer expliciet vermeld door de grote Tibetaanse hervormer Tsongkhapa, die in zijn teksten ‘de grote Wijzen, de arhats’ opdraagt ‘in elk eeuw op een bepaald moment van de cyclus een poging te doen om de wereld, de blanke barbaren [de Europeanen] inbegrepen, licht te brengen’.12

Deze cyclus houdt in dat er ieder laatste kwart van de eeuw een nieuwe geestelijke impuls zal plaatsvinden - een nieuwe grondtoon zal worden aangeslagen die de karakteristieke lijn van ontwikkeling van de eeuw erna zal gaan vormen. De energieopbouw begint steeds in het jaar 25 van een eeuw, en bereikt haar culminatiepunt in het jaar 75. Op dat moment verschijnt er, al dan niet in het openbaar, in de wereld een grote leraar van wijsheid. Volgens Blavatsky was Jacob Böhme de boodschapper voor de 17de eeuw, en veel wijst erop dat Blavatsky zelf die voor de 20ste eeuw was en misschien zelfs voor een veel langere cyclus.

Behalve deze drie cycli waren er nog meerdere die elkaar alle rond 1875 kruisten. Ook in andere opzichten vormde het laatste kwart van de 19de eeuw een scharnierpunt voor de mensheid, en maakte het een bijzondere impuls noodzakelijk.

In de eerste plaats was er sprake van een steeds dunner worden van de sluier tussen het ons vertrouwde stoffelijk gebied en de dit aansturende en nu nog verborgen lagen in de natuur, en begon de mens een steeds grotere sensitiviteit te ontwikkelen en zijn tot dan toe latente vermogens en zintuigen te ontvouwen. Om dit proces in goede banen te leiden was en is een groots universeel en onbaatzuchtig perspectief op het doel van het bestaan en de processen erachter nodig, opdat dit als ethisch richtsnoer voor het dagelijks leven kan fungeren en de zich ontvouwende nieuwe bewustzijnsaspecten van de mens zich langs goede banen opwaarts kunnen ontwikkelen.

Een ander belangrijk kenmerk van het laatste kwart van de 19de eeuw was dat de aloude kennis over de geheimen van het bestaan, de mens en de kosmos, zoals die in vroeger eeuwen in de mysteriescholen of wijsheidscentra overal op aarde werd geleerd, geheel uit het zicht van de mensheid dreigde te verdwijnen.

Blavatsky schrijft hierover:

. . . periodiek worden in het laatste kwart van elke eeuw boodschappers naar het Westen gezonden, sinds in Europa de mysteriën – die als enige de sleutel tot de natuurgeheimen bezaten – door heidense en christelijke veroveraars waren weggevaagd.13

Ze zegt dat het begin van het einde van de Europese mysteriën aanving met de veroveringen van Alexander de Grote rond 320 v.Chr.

De eerste slagen die het laatste uur van de mysteriën aankondigden klonken in 47 v.Chr. . . . Het was tijdens de eerste eeuw voor onze jaartelling dat het laatste en beslissende uur voor de mysteriën sloeg.

Als eerste werden in het toenmalige Gallië Alesia (tegenwoordig Alise-Sainte-Reine) en daarna Bibracte geplunderd en geheel verwoest. Bibracte was ‘de laatste stad in Gallië waar voor Europa de geheimen van de inwijdingen in de Grote Mysteriën uitstierven’.14

Het was dus nodig de stroom van de aloude kennis die noodgedwongen vele eeuwen ondergronds had moeten vloeien, weer naar de oppervlakte te leiden en opnieuw aan te reiken, en wel op zo’n wijze dat deze tot een levende kracht in de mens en een impuls tot vernieuwing op uiteenlopende gebieden van het bestaan zou leiden.

Door het beschikbaar komen van de wijsheidsteksten uit alle tijden en culturen – als gevolg van de sterk toegenomen contacten tussen de landen – waren in het Westen ook vele nieuwe ideeën binnengestroomd, maar de gouden draad van interpretatie ontbrak. Last but not least was het nodig de gedachteatmosfeer van de aarde te zuiveren en op een hoger plan te brengen, opdat de instroom van wijzere zielen in deze en de komende eeuwen mogelijk zal worden.

Hoewel algemeen 1875 als het ontstaansjaar van de hedendaagse theosofische beweging wordt gezien, omdat op dat moment de TS werd opgericht en met haar openbare activiteiten startte, is het niet onwaarschijnlijk dat Helena Blavatsky en anderen ook vóór 1875 langs meer verborgen lijnen bij belangrijke theosofische activiteiten betrokken waren. Blavatsky was ten tijde van de oprichting van de Society 44 jaar, en de periode vanaf haar volwassenwording tot die tijd bestrijkt 25 jaar. We kunnen ons afvragen of HPB in die periode alleen maar werd getraind en onderricht, of dat ze misschien een speciale taak had en een bepaald belangrijk werk in de wereld moest verrichten.

Vanaf haar jeugd beschikte HPB over een enorm netwerk aan contacten in de hoogste esoterische kringen. Bekend is dat ze in het eerste deel van haar leven vele reizen maakte. Het zou vreemd zijn als deze geen doel zouden hebben of alleen maar voor het leren kennen van culturen en landen zouden hebben plaatsgevonden. Veel waarschijnlijker is het dat HPB vanaf ca. 1850 door haar leraren met een specifieke opdracht de wereld werd ingezonden. Misschien was het haar taak om onder supervisie van haar leraren, nadat meer dan tweeduizend jaar het netwerk van de mysteriecentra ondergronds had moeten opereren, overal in de wereld de esoterische energie-knooppunten te reactiveren, de verbindingsdraden tussen hen opnieuw uit te zetten en de nieuwe schakelingen en circuits, nodig voor de komende millennia, aan te brengen. Dat kon ze alleen doen in de bloei van haar fysieke kracht, met ontelbare ontmoetingen en besprekingen met wijzen, adepten en mystici uit alle landen van de wereld.

Na het formeren van de nieuwe netwerken voor de komende eeuwen brak rond 1875 de tijd aan om naar buiten te treden. Het is opmerkelijk dat het eerste artikel dat Blavatsky in 1875 schreef, in twee juli-nummers van de Spiritual Scientist, en dat door haar ‘my first occult shot’ wordt genoemd, over de rozenkruisers handelt. Haar artikel, ‘A few questions to ‘HIRAF’’, is een antwoord op een artikel in twee afleveringen van een groep jonge bestudeerders van de westerse wijsheidstradities die onder het acrostichon ‘HIRAF’ in hun artikel de vraag stelden of er nog rozenkruisers bestaan. In haar reactie schrijft Blavatsky onder andere:

De rozenkruisers . . . werden al snel bekend om de grote zuiverheid van hun leven en hun bijzondere vermogens, en ook om hun grondige kennis van het geheim der geheimen. . . . Wanneer een occultist een echte rozenkruiser is, is hij duizend keer zuiverder en edeler, en goddelijker, dan welke ook van de heiligste orthodoxe priesters . . .15

Ze zei ook: ‘In één opzicht is de Theosophical Society het kind van het Rozenkruisersgenootschap uit het verleden.’16

Toen er in 1887 in de Londense Loge een conflict ontstond tussen A.P. Sinnett en Anna Kingsford, welke laatste naast een oosterse een meer op het westerse denken gerichte benadering van de theosofie voorstond, nam een van de leraren van Blavatsky de beslissing twee loges in te stellen, een oosterse en een westerse. Hij lichtte zijn steun aan Anna Kingsford in een brief als volgt toe:

Het westerse publiek dient te begrijpen dat de Theosophical Society een filosofische school op oud-hermetische grondslag is. . . . Wij zouden onze leden van de Londense Loge eraan willen herinneren dat de hermetische filosofie universeel en onsektarisch is. . . . Daar deze geen kaste, kleur of geloofsbelijdenis kent, kan geen enkel minnaar van de esoterische wijsheid enig bezwaar tegen de naam hebben, wat wel het geval zou kunnen zijn als de Society waartoe hij behoort zou worden aangeduid met een benaming die is ontleend aan één specifieke godsdienst. De hermetische filosofie past bij elk geloof en iedere wijsbegeerte, en is met geen enkele in strijd. Ze is de eindeloze Oceaan van Waarheid, het centrale punt waar elke rivier en elke stroom heen vloeit en in samenkomt – of hun oorsprong in het oosten, het westen, het noorden dan wel het zuiden ligt.17

Een van de meer verborgen doeleinden van de Theosophical Society was het weer herstellen in het westen van de ononderbroken keten van leraren van wijsheid die met de sluiting van de mysteriescholen verbroken was geraakt. De verticale component ervan, de stroom van bezieling van boven naar beneden in afzonderlijke individuen, was wel steeds aanwezig geweest, maar een ononderbroken horizontale stroom door de tijd vond niet meer plaats. Twee nachten vóór ze stierf, gaf Helena Blavatsky haar ‘laatste boodschap’ voor de Society aan haar persoonlijk assistente Isabel Cooper-Oakley. Om drie uur ’s ochtends keek ze plotseling op en zei, ‘Isabel, Isabel, houd de schakel onverbroken; laat mijn laatste incarnatie geen mislukking zijn.’18

Maar misschien wel het belangrijkste doeleinde, en ook het meest verborgene, werd als volgt verwoord door William Quan Judge, hoofd van de esoterische afdeling van de Theosophical Society, in een rondschrijven d.d. 3 november 1893 met als titel ‘By Master’s Direction’ (Geschreven in opdracht van de Meester):

Het is de vestiging in de komende eeuw in de westerse wereld van een groot centrum van wijsheid waar de fundamentele theorieën over de mens en de natuur die HPB naar voren bracht, zullen worden onderwezen, verklaard en aangetoond, en waar een westerse vorm van occultisme zal worden onderwezen.19

In 1930 schreef G. de Purucker in zijn lezingenreeks Questions We All Ask dat de school inmiddels is opgericht.

Het was een noodzaak, en niet een afwijken van de oorspronkelijke doelstelling van de Theosophical Society, dat de afgelopen eeuw de theosofische stroom ‘buiten zijn oevers diende te treden’ om vele maatschappelijke sectoren en individuele zoekers te inspireren en ze impulsen tot vernieuwing te geven zonder dat dit onder het etiket ‘theosofie’ zou plaatsvinden. Vele vernieuwende ontwikkelingen in de wereld zijn na nauwgezet onderzoek rechtstreeks op de theosofische impuls terug te voeren.

Welk spoor zullen de lijnen naar de toekomst volgen? Sinds de oprichting van de Theosophical Society zijn meer dan honderdduizend bladzijden aan tijdschriftartikelen en ca. vijftigduizend bladzijden in boekvorm verschenen waarin ieder denkbaar aspect op religieus, filosofisch, esoterisch, mystiek, mythologisch of aanverwant gebied wordt bestreken, relaties worden gelegd tussen tot nu toe gescheiden kennisgebieden, diepere betekenissen van symboliek en allegorie worden gegeven, en dit alles wordt gerelateerd aan ethiek en welke betekenis het heeft voor ons praktische dagelijkse leven. Het grootste deel van dit tekstmateriaal is nog nauwelijks onderzocht, en vele universele en grensdoorbrekende denkbeelden erin zijn als ruwe diamanten die erop wachten om in de komende eeuw te worden geslepen.

De authentieke teksten van Blavatsky, met name het boek De geheime leer, en van haar opvolgers hebben een eigenschap die ze een oneindig potentieel in de toekomst geeft: ze zijn met zo’n meesterhand geschreven dat al naar de wijze waarop of omstandigheden waaronder men ze bestudeert ze telkens weer nieuwe betekenislagen voor ons ontsluiten, en dit be­tekent dat verbanden die nu nog niet kunnen worden gezien over enkele decennia in het licht van een nieuwe wetenschap en een nieuwe gedachtewereld plotseling zichtbaar zullen worden en geheel nieuwe vergezichten openen.

We gaan een bijzonder fascinerende eeuw tegemoet waarin er veel werk aan de winkel zal zijn. Ieder jaar wordt anderhalf procent van de mensheid afgelost door nieuwgeborenen, die vanaf het begin van hun leven op een geheel andere en ruimere golflengte zullen zijn afgestemd dan wij, en zij zullen nieuwe lijnen van denken en onderzoek uitzetten die we ons nu nog nauwelijks kunnen voorstellen. Wijze zielen zullen worden geboren, die in staat zijn diepzinnige denkbeelden te vertalen naar de uiteenlopende domeinen van het bestaan. Doordat bij de komende generaties het innerlijk zintuig van geestelijke visie zich steeds verder zal ontwikkelen, zal de doorsnee mens over honderd jaar intuïtief en in een flits van een seconde begrijpen waar nu nog minstens een half uur en het aandragen van vele argumenten voor nodig zijn. Ook zal er in de wetenschap een accentverschuiving in de richting van het deductieve plaatsvinden, waarbij niet langer begonnen wordt met het verzamelen van gegevens om daarin vervolgens patronen te proberen te ontdekken, maar omgekeerd ook de intuïtie, het zicht op het grote patroon en zelfs spirituele inzichten de basis van verdere theorieontwikkeling kunnen gaan vormen.

Doordat landen in de wereld die nu nog relatief geïsoleerd zijn zich opener gaan opstellen, zal een veel omvangrijker en diverser aantal mensen betrokken zijn bij research op het gebied van de aloude wijsheidstradities. Een ongekende dynamiek zal het gevolg zijn. Ja, het zou wel eens van de meest fascinerende eeuwen uit de geschiedenis van de mensheid kunnen worden!

Wat kan, als leden van de TS, onze taak hierin zijn? Is het niet de meest essentiële uitdaging voor ieder van ons om individueel zo authentiek en oorspronkelijk als waartoe we maar in staat zijn expressie te geven aan de wijsheid die we in de diepste kern van ons wezen kunnen ervaren en beleven? Er is een bepaalde reden dat we ons allemaal op een eigen unieke locatie in de tijd en de ruimte bevinden. Ieder van ons is één van de doorgangen, één van de kanalen, waardoorheen de ontelbare facetten van het Onkenbare zich uitstorten in die winding van de geen einde kennende kosmische evolutiespiraal die we een dag van Brahma noemen.

Voor de ontvouwing van het Grote Plan van de winding waarbinnen wij op dit moment onze evolutiebaan volgen is het daarom noodzakelijk dat een oneindig aantal perspectieven, kleuren, karakteristieken en frequenties zich in hun unieke eigenheid tot expressie brengen en in hun wisselwerking met en weerkaatsing in elkaar een steeds minder mayavische werkelijkheid creëren. Objectiviteit is intersubjectiviteit, zoals HPB in De geheime leer aangeeft, en de vitaliteit van de theosofische beweging en de mate waarin ze een voorhoedefunctie vervult in de wereld is dan ook rechtstreeks afhankelijk van de authenticiteit en oorspronkelijkheid van waaruit zij die in deze beweging actief zijn met elkaar interacteren. Daarbij is het essentieel dat ons handelen, denken en voelen meer actief dan re-actief worden, dat onze acties in het leven ‘eerste beginnen’ zijn en niet alleen maar een reageren op iets buiten ons. Dan zijn we de tegenkrachten altijd één stap voor, en veranderen we daadwerkelijk iets in de wereld en brengen we er een nieuwe energie in.

Maar, zouden we ons kunnen afvragen, wat is dan de functie van leraren, van onderricht, van boeken, enz.? In 1884 schreef Franz Hartmann via HPB naar de meesters:

Gezegende meester! Ondergetekende biedt u hierbij zijn diensten aan. Hij zou van u willen vragen zo vriendelijk te zijn te onderzoeken welke zijn mentale capaciteiten zijn en, indien wenselijk, hem verder onderricht te geven.20

Deze brief resulteerde in een reeks van ten minste 10 brieven van meesters M en KH, die voor een deel over ontwikkelingen van dat moment binnen de TS handelen maar waarin ook wordt ingegaan op het verzoek van Hartmann. In deze brieven lezen we onder andere:

Als we gebruik zouden willen maken van de diensten van iemand met weinig intelligentie, zouden we hem op alle details moeten wijzen, en hem specifieke taken moeten toebedelen en opdrachten geven. Maar een geest als de uwe, met een achtergrond van veel ervaring, kan bij maar de geringste wenk over de richting waarin het doel is te vinden zelf de weg vinden.21

Laat me u een raad geven. Biedt u nooit als chela aan, maar wacht tot het chelaschap op u neerdaalt. Bovenal, probeer uzelf te vinden, en dan zal het pad van kennis zich voor u openen . . .22

U zou er niet bij gebaat zijn als ik u precies zou vertellen wat u dient te gaan doen of waar u heen dient te gaan. . . . U heeft de wetten van karma bestudeerd, al was dit niet zonder enige hulp die u hierbij heeft gekregen. Om deze reden ontvangt u niet nog meer instructies van mij. Wij zijn leiders, geen kinderoppas. Alleen de zwakken, niet de sterken, hebben voortdurend behoefte aan specifieke ‘orders’, en zo nu en dan voldoen onze chela’s aan hun wensen. Dit is dienstbare slavernij, maar geen gezonde groei. Neem het initiatief en probeer zelf helder zicht te krijgen op wat de Society het meest nodig heeft. Probeer uit te vinden wat uw taak zou kunnen zijn en volbreng die. Indien u het juiste doet, zal ik aan uw zijde staan . . . Een oneindig terrein aan activiteiten ligt voor u; de gehele wereld ligt voor u open.23

Misschien kunnen de volgende woorden van Col. Conger, leader van de Theosophical Society van 1945 t/m 1951, ons hoop geven: ‘De meesters staan heel dicht bij de Theosophical Society, en hun ontgaat niets van wat er aan het hoofdkwartier of waar dan ook in de wereld plaatsvindt.’24

Verwijzingen

  1. H.P. Blavatsky, The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett, TUP, 1973, blz. 112.
  2. H.P. Blavatsky, De sleutel tot de theosofie, TUPA, 1985, appendix, blz. 349.
  3. H.P. Blavatsky Collected Writings, 1:94; M. Gomes, The Dawning of the Theosophical Movement, Quest, 1987, blz. 79.
  4. H.P. Blavatsky Collected Writings, 1:150.
  5. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, TUP, 1979, brief 44, blz. 291.
  6. Op.cit.
  7. https://theosophicalsociety.org.au/articles/inaugural-address-of-h-s-olcott-1875.
  8. H.J. Spierenburg, T. Subba Row Collected Writings, Point Loma Publications, 2001, 1:178.
  9. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, brief 47, blz. 300-1.
  10. Het standpunt van de Chohan ten aanzien van de T.S.’, Gecombineerde chronologie, TUPA, 1979, blz. 46.
  11. H.P. Blavatsky aan de Amerikaanse conventies, TUPA, 2014, blz. 16.
  12. H.P. Blavatsky Collected Writings, 14:431.
  13. De cyclus rolt voort’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, deel 4, TUPA, 2021, blz. 173.
  14. H.P. Blavatsky Collected Writings, 14:294-5.
  15. Enkele vragen aan ‘HIRAF’’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, deel 1, TUPA, 2015, blz. 14, 24.
  16. W.Q. Judge, Theosofische inzichten, TUPA, 2012, blz. 204.
  17. De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, brief 85, blz. 444.
  18. S. Cranston, HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, TUPA, 2008, blz. 398.
  19. https://www.blavatskyarchives.com/judgebmd1894.htm.
  20. H.P. Blavatsky Collected Writings, 8:445vn; S. Eek, Damodar and the Pioneers of the Theosophical Movement, Theosophical Publishing House, 1965, blz. 601.
  21. H.P. Blavatsky Collected Writings, 8:444; Damodar, blz. 601.
  22. H.P. Blavatsky Collected Writings, 8:446; Damodar, blz. 602.
  23. H.P. Blavatsky Collected Writings, 8:450-1; Damodar, blz. 605-6.
  24. James A. Long – Tourverslagen 1951, Algemeen Congres van de Theosophical Society, 15 april 1951.

Artikelen over theosofie, het Theosofisch Genootschap


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), december 2022, nr. 92.

© 2022 Theosophical University Press Agency