De cyclus rolt voort
[‘The cycle moveth’, Lucifer, maart 1890, blz. 1-10; CW 12:120-32]
Laat de grote wereld steeds voortgaan met de gonzende routine van verandering.
– Tennyson, Locksley Hall, regel 182Het doel van gisteren zal het uitgangspunt van morgen zijn.
– Carlyle
De grote mysticus van de 18de eeuw, Louis Claude de Saint-Martin – de ijverige volgeling van Jacob Böhme – zei in zijn laatste levensjaren vaak: ‘Ik zou graag meer mensen hebben ontmoet die waarheden proberen te ontdekken, want alleen die mensen leven echt.’
Deze opmerking houdt in dat er aan het einde van de 18de eeuw, afgezien van de kleine kring van mystici die in elk tijdperk heeft bestaan, nog minder mensen waren die over een goede psychische intuïtie beschikten dan nu. Dat waren echt jaren van volledige zielenblindheid en gebrek aan spiritualiteit. In die eeuw heersten de grootste chaotische duisternis en spirituele verwarring in hersenen die te vol zaten met louter wetenschappelijke kennis, en ze hielden het hele volk in hun macht. Het gebrek aan inzicht van de ziel bleef niet beperkt tot de ‘veertig onsterfelijken’ van de Franse Academie, noch tot hun minder pretentieuze collega’s in Europa in het algemeen, maar had bijna alle klassen van de maatschappij besmet, en werd een chronische ziekte genaamd scepsis en ontkenning van alles behalve de stof.
De boodschappers die in het laatste kwart van elke eeuw periodiek naar het Westen werden gestuurd – sinds in Europa de mysteriën die als enige de sleutel tot de natuurgeheimen bezaten door heidense en christelijke veroveraars waren vernietigd – verschenen die keer tevergeefs. Aan Saint-Germain en Cagliostro worden alleen in populaire romans echte paranormale krachten toegeschreven, terwijl ze in encyclopedieën – waarschijnlijk om het denken van de komende generaties beter te kunnen verblinden – als louter slimme charlatans worden beschreven. De enige van wie de vermogens en kennis gemakkelijk hadden kunnen worden getest door de exacte wetenschap, en zo een sterke schakel tussen fysica en metafysica had kunnen vormen – Friedrich Anton Mesmer – was uit de wetenschappelijke arena weggehoond door de grootste ‘geleerde onbenullen’ op spiritueel gebied van Europa. Bijna een eeuw lang, namelijk van 1770 tot 1870, was er een zware spirituele duisternis over het westelijk halfrond gevallen, die over beschaafde volkeren ging heersen, alsof ze daartoe voorbestemd was.
Maar rond het midden van de 19de eeuw verscheen er in Amerika een onderstroom, die tussen 1850 en 1860 de Atlantische Oceaan overstak. In het kielzog daarvan kwam het verbazingwekkende medium voor fysieke manifestaties, D.D. Home. Nadat hij stormenderhand de Tuilerieën en het Winterpaleis had veroverd, kon zijn licht niet langer onder de korenmaat worden gezet. Al enkele jaren voor zijn komst trad er een verandering op in de geest van de droom van bijna elke beschaafde gemeenschap in de twee werelden, en er was nu als reactie een grote kracht aan het werk.
Wat hield deze in? Eenvoudig het volgende. Tijdens de grootste euforie over de onafhankelijkheid van de exacte wetenschap, en het roekeloze triomfantelijke uitroepen van de overwinning op de ruïnes van de fundamenten – zoals sommige darwinisten naïef hadden gehoopt – van oud bijgeloof en oude overtuigingen, en tijdens de grootste stilte van de volledige verwerping daarvan, stak er vanuit geheel onverwachte hoek een wind op. Eerst was deze betekenisvolle inblazing een nauwelijks waarneembare beroering, het spelen van de wind in de tuigage van een trots schip – het schip dat ‘materialisme’ wordt genoemd en waarvan de bemanning haar passagiers vrolijk naar de maalstroom van vernietiging voert.
Al snel wakkerde de wind aan, en ten slotte stond er een storm. Ze bereikte elk uur meer onheilspellend de oren van de beeldenstormers, en woedde ten slotte luid genoeg om door iedereen te worden gehoord die oren heeft om te horen, ogen om te zien, en een verstand om te kunnen onderscheiden. Het was de innerlijke stem van het volk, hun spirituele intuïtie – die traditionele vijand van kil verstandelijk redeneren, de werkelijke oorsprong van het materialisme – die uit zijn lange cataleptische slaap was ontwaakt. En als gevolg daarvan verschenen al die idealen van de menselijke ziel die zo lang waren vertrapt onder de voeten van hen die het bijgeloof in de wereld wilden uitroeien – de zelfbenoemde leiders van een nieuwe mensheid – plotseling temidden van al die razende elementen van het menselijk denken, en verhieven hun stem, zoals Lazarus die zich verhief uit zijn graf, en eisten erkenning.
Dit werd teweeggebracht door de invasie van ‘geest’-manifestaties, toen mediamieke verschijnselen zich als een griepepidemie over heel Europa hadden verspreid. Deze verschijnselen, hoe onbevredigend de filosofische interpretatie ervan ook was, konden niet worden ontkend, omdat ze even echt en waar als de waarheid zelf zijn; en omdat hun aard onmiskenbaar was, ging men ze beschouwen als duidelijke bewijzen van leven aan gene zijde – waarbij ze bovendien veel ruimte lieten voor allerlei metafysische perspectieven. Dit gebeurde zodra de inspanningen van de materialistische wetenschap om ze te ontkrachten mislukten. Denkbeelden zoals het voortbestaan van de mens na de dood, en de onsterfelijkheid van de geest, konden niet langer als hersenspinsels belachelijk worden gemaakt.
Als eenmaal de echtheid van zulke transcendente verschijnselen is bewezen, en dat ze buiten het rijk van de stof liggen, en dat ze niet door middel van fysieke wetenschap kunnen worden onderzocht – ongeacht of deze verschijnselen op zich al of niet het bewijs voor onsterfelijkheid bevatten, terwijl ze aantonen dat er onzichtbare en spirituele gebieden bestaan waar andere krachten aan het werk zijn dan die waarmee de wetenschap bekend is – dan blijkt dat ze buiten het terrein van het materialisme liggen. Overschrijd de lijn van de stof met maar één stap, en het gebied van de geest wordt oneindig. Daarom zouden mensen die erin geloven niet langer met maatschappelijke verstoting moeten worden bedreigd en vogelvrij worden verklaard; dit temeer omdat toen deze manifestaties begonnen bijna alle leden van de Europese hogere klassen vurige ‘spiritisten’ werden. Om tegenstand te bieden aan de sterke vloedgolf van de cyclus waren op een bepaald moment maar een handjevol mopperende en allesontkennende conservatievelingen overgebleven, vergeleken met het grote aantal gelovigen.
Zo werd nog eens aangetoond dat het menselijk leven van zijn hogere zin en betekenis wordt beroofd als het verstoken is van alle wereld-idealen en -overtuigingen – waarin de hele filosofische en beschaafde oudheid, in historische tijden aangevoerd door Socrates en Plato, door Pythagoras en de Alexandrijnse neoplatonisten, geloofde. De wereld-idealen kunnen nooit helemaal uitsterven. Wanneer ze door de vaderen zijn verbannen, zullen ze door de kinderen met open armen worden ontvangen.
Laten we in herinnering roepen hoe dit alles is gebeurd.
Zoals gezegd, kwam er tussen het derde en vierde kwart van de 19de eeuw in Europa een reactie op gang – zoals dat al eerder in de Verenigde Staten was gebeurd. De dagen van een vastberaden opstand van de ziel tegen het kille dogmatisme van de wetenschap en de nog killere leer van de scholen van Büchner en Darwin, waren aangebroken op hun vooraf vastgestelde moment volgens de cyclische wet. Onze oudere lezers kunnen zich de veelbetekenende loop van de gebeurtenissen goed herinneren. Laten ze bedenken hoe de golf van mystiek in Amerika in de eerste 12 of 15 jaar in zijn vrije loop stokte door maatschappelijke, en vooral religieuze, vooroordelen, en ten slotte door elke kunstmatige dam heen brak en Europa overspoelde, te beginnen met Frankrijk en Rusland en ten slotte Engeland – het traagste land om nieuwe ideeën te aanvaarden, ook al kunnen deze ons waarheden opleveren die zo oud zijn als de wereld.
Niettemin verkreeg het ‘spiritisme’, zoals het al snel werd genoemd, ondanks alle tegenstand, in Groot-Brittannië haar burgerrechten. Gedurende enkele jaren heerste het onverdeeld. Maar in feite waren de verschijnselen ervan, de paranormale en mesmerische manifestaties, slechts de cyclische pioniers van de heropleving van de prehistorische theosofie en het occulte gnosticisme van de antediluviale mysteriën. Dat zijn feiten die geen intelligente spiritist zal ontkennen; want in feite is het moderne spiritisme slechts een prille heropleving van ruwe theosofie, en moderne theosofie een renaissance van het oude spiritualisme.
Zo waren de wateren van de grote ‘spirituele’ overstroming noch oorspronkelijk noch zuiver. Toen ze als gevolg van de cyclische wet voor het eerst verschenen, en zich manifesteerden in Rochester, waren ze overgeleverd aan de genade en ondeugende grillen van twee meisjes om er een naam en een interpretatie aan te geven. Toen deze wateren na de damdoorbraak doordrongen tot in Europa, droegen ze dus het schuim, afval, en wrakhout van oude hypothesen en vaag geschetste aspiraties, gebaseerd op uitspraken van de genoemde meisjes. Maar de gretigheid waarmee het ‘spiritualisme’ en haar tweelingzuster spiritisme, ondanks al hun onnozelheid, door bijna alle beschaafde volkeren van Europa werden ontvangen, bevat een prachtige les. In dit hartstochtelijke streven van de menselijke ziel – deze onstuitbare vlucht van de hogere elementen in de mens naar hun vergeten goden en de god in hem – hoorde men de stem van het geweten van het volk.
Het was een onmiskenbaar en niet mis te verstaan antwoord van de innerlijke natuur van de mens op het zelfgenoegzame, handenwrijvende materialisme van die tijd, waaruit als ontsnapping slechts een andere vorm van kwaad bestond: het aanhangen van het dogmatische, kerkelijke conventionalisme van staatsreligies. Het was een luid, hartstochtelijk protest tegen beide, het aansturen op een middenweg tussen twee uitersten: namelijk tussen een geloof in een persoonlijke God van oneindige liefde en genade dat eeuwenlang werd afgedwongen door de duivelse middelen van het zwaard, vuur, en de martelingen van de inquisitie; en anderzijds – als een natuurlijke reactie daarop – de volledige ontkenning van zo’n God, en met hem van een oneindige geest, van een universeel beginsel dat zich manifesteert als onveranderlijke wet.
Echte wetenschap had wijselijk geprobeerd om af te rekenen met de verstandelijke slavernij van de mensheid en haar orthodoxe, paradoxale God; pseudo-wetenschap had door drogredenen geprobeerd om met elk geloof, behalve aan de stof, af te rekenen. De haters van de geest van de wereld, die God in de natuur evenzeer ontkennen als een buitenkosmische godheid, troffen jarenlang voorbereidingen om een kunstmatige, zielloze mensheid te scheppen; en het was alleen maar rechtvaardig dat hun karma een menigte pseudo-‘geesten’ of zielen stuurde om hun inspanningen te dwarsbomen.
Zal iemand ontkennen dat de hoogste en beste vertegenwoordigers van de materialistische wetenschap zijn gezwicht voor de fascinatie van de dwaallichten die er op het eerste gezicht uitzagen als het meest tastbare bewijs voor een onsterfelijke ziel van de mens1 – dat wil zeggen het zogenaamde contact tussen de doden en de levenden?2 Maar wat ze ook precies waren, de meeste van deze abnormale verschijnselen waren echt en spontaan, en iedereen die in hun ziel de heilige vonk van intuïtie had, werd erdoor meegesleept en overtuigd. Sommigen klampten zich eraan vast, omdat ze zelf – door het opgeven van idealen, het afbrokkelen van de goden en van het geloof in elk centrum van beschaving – stierven van spirituele honger; anderen omdat ze, terwijl ze leefden te midden van de sofistische verdraaiing van elke edele waarheid, liever een zwakke benadering van de waarheid hadden dan helemaal geen waarheid.
1. Laat de lezers de namen in herinnering roepen van verschillende vooraanstaande schrijvers en wetenschappers die openlijk spiritisten waren geworden. Om er slechts een paar te noemen: prof. Hare, Epes Sargent, Robert Dale Owen, Judge Edmonds, enz., in Amerika; de professoren Butlerov, Wagner, en, groter dan zij, wijlen dr. Pirogov (zie zijn postume ‘Memoires’, gepubliceerd in Ruskaya Starina, 1884-1886), in Rusland; Zöllner, in Duitsland; Camille Flammarion, de astronoom, in Frankrijk, en, last but not least, A. Russell Wallace, W. Crookes, Balfour Stewart, enz., in Engeland, gevolgd door een aantal wetenschappelijke sterren van tweede magnitude.
2. We hopen dat de weinige vrienden die we in de gelederen van de spiritisten nog over hebben ons niet verkeerd begrijpen. We verwerpen de zogenaamde ‘geesten’ van de seances van professionele mediums, en ontkennen de mogelijkheid van zulke manifestaties van geesten op het fysieke gebied. Maar we geloven beslist in spiritistische verschijnselen, en in het contact met geesten of ego’s – van belichaamde en ontlichaamde entiteiten; maar voegen eraan toe dat, omdat laatstgenoemde zich niet op ons gebied kunnen manifesteren, het het ego van de levende mens is dat het ego van de dode persoonlijkheid ontmoet door op te stijgen naar het devachanische gebied, iets wat kan worden bereikt in trance, tijdens de slaap in dromen, en op andere subjectieve manieren.
Maar op veel mensen, of ze nu geloofden in het ‘spiritisme’ en het aanhingen of niet, maakte de spirituele en psychische evolutie van de cyclus een onuitwisbare indruk; en zulke ex-materialisten konden nooit terugkeren naar hun iconoclastische denkbeelden. Het enorme en steeds groeiende aantal mystici in deze tijd toont beter dan wat ook de onmiskenbaar occulte werking van de cyclus aan. Duizenden mannen en vrouwen die tot geen enkele kerk, geloofsgemeenschap, of organisatie behoren, die noch theosofen noch spiritisten zijn, zijn toch in feite leden van de stille broederschap. De leden daarvan kennen elkaar vaak niet, omdat ze tot volkeren behoren die ver uit elkaar leven, maar ieder van hen draagt in zijn gelaatsuitdrukking het teken van het mysterieuze karmische zegel – het zegel dat hem of haar maakt tot een lid van de broederschap van de uitverkorenen van het denken.
Omdat ze hun aspiraties niet in hun respectieve orthodoxe geloof kunnen vervullen, hebben ze zich in hun ziel, zo niet officieel, losgemaakt van hun kerk, en besteden de rest van hun leven aan de verering van verhevener en zuiverder idealen dan intellectuele beschouwingen kunnen geven. Hoe gering is hun aantal en hoe zelden ontmoet men zulke mensen, en toch zijn het er velen, als ze zich zouden bekendmaken. Gedreven door diezelfde zoektocht naar een ‘leven in de geest’ en een ‘leven van waarheid’, die elke serieuze theosoof voortstuwt door jaren van morele laster en openbare verstoting; bewogen door dezelfde onvrede over de gedragsnormen van de moderne samenleving, en door minachting voor de nog steeds triomfantelijke, populaire denkwijze die zich schaamteloos de achtenswaardige betiteling ‘wetenschappelijk’ en ‘vooraanstaand’, ‘pionier’ en ‘liberaal’, toe-eigent, en deze voorrechten slechts gebruikt om de lafaards en egoïsten te overheersen – betreden deze oprechte mannen en vrouwen liever alleen en zonder hulp het smalle en doornige pad dat voor iemand ligt die noch gezaghebbers erkent noch buigt voor huichelarij.
Ze kunnen de profeten van het moderne denken, evenals de huichelaars van de door de tijd onteerde en door dogma’s besmeurde marionetten van kerkelijke conventies, dan wel zonder protest achter zich laten; toch dragen ze in het stille heiligdom van hun ziel dezelfde grootse idealen als alle mystici, en zijn ze echte theosofen de facto zo niet de jure. We ontmoeten zulke mensen in elke hoek van de samenleving, in elke maatschappelijke klasse. Ze zijn te vinden onder kunstenaars en schrijvers, in de aristocratie en in de handel, onder de hooggeplaatsten en de rijken, evenals onder de eenvoudigen en de armen. Een van de meest prominente in deze eeuw is graaf L. Tolstoi, een levend voorbeeld van de occulte werking van deze altijd voortrollende cyclus – en in deze periode een van de tekenen van de tijd. Luister naar enkele regels uit de geschiedenis van de psychospirituele evolutie van deze aristocraat, de grootste schrijver van het hedendaagse Rusland, geschreven door een van de beste feuilletonisten in St. Petersburg.
De meest bekende van onze Russische schrijvers, de ‘woordkunstenaar’, die werkelijkheidsgetrouw schrijft zoals Shakespeare, een heidense dichter, iemand die in zijn literaire producties in zekere zin het leven ter wille van het leven vereerde, an sich und für sich – zoals de volgelingen van Hegel zouden zeggen – zijgt plotseling boven zijn toverpalet neer, verzonken in kwellende gedachten; en onmiddellijk begint hij zichzelf en de wereld de meest diepzinnige en onoplosbare vragen te stellen. . . . De schrijver van de De kozakken en Familiegeluk, gekleed als boer en met schoenen van lindenbast, gaat te voet als pelgrim op zoek naar goddelijke waarheid. Hij gaat naar de bossen, naar de afgelegen skits1 van de raskolniki2, bezoekt de monniken van Optina Poestin, en brengt zijn tijd door met vasten en bidden. Zijn bellettrie en filosofie verruilt hij voor de Bijbel en de geschriften van de kerkvaders; en als een vervolg op Anna Karenina creëert hij zijn Mijn biecht en Uitleg van het Nieuwe Testament.
1. Skit is de hut van een religieuze kluizenaar.
2. Raskolniki, andersdenkenden; een tot nu toe vervolgde en verboden sekte in Rusland.
Het feit dat graaf Tolstoi, ondanks al zijn bevlogen ernst, geen orthodox christen is geworden, noch is gezwicht voor de verleidingen van het spiritisme (zoals zijn recente satire op mediums en ‘geesten’ bewijst), belet hem op geen enkele manier om een volwaardig mysticus te zijn. Welke mysterieuze invloed heeft hem plotseling in die vreemde richting gedreven, vrijwel zonder overgangsperiode? Welk onverwacht denkbeeld of inzicht leidde hem naar die nieuwe denkwijze? Is er iemand, behalve hijzelf of die echte ‘geesten’ die dat waarschijnlijk niet rondvertellen in een moderne seancekamer, die dat weet?
En toch is graaf Tolstoi geen opzichzelfstaand voorbeeld van het werk van die mysterieuze cyclus van psychische en spirituele evolutie die nu volop actief is – een werk dat, stil en ongemerkt, de meest grootse en prachtige structuren van materialistische theorieën tot stof zal vermalen, en in een paar dagen het intellectuele werk van jaren tot niets zal reduceren. Wat is die morele en onzichtbare kracht? Alleen de oosterse filosofie kan dat verklaren.
In 1875 is de Theosophical Society opgericht. Ze kwam in de wereld met de duidelijke bedoeling om een bondgenoot te worden van de spiritistische beweging en deze te helpen en aan te vullen – natuurlijk in haar hogere en meer filosofische aspect. Ze slaagde er echter alleen in om van de spiritisten haar bitterste vijanden te maken, haar meest onvermoeibare vervolgers en aanklagers. De belangrijkste reden daarvoor kan misschien worden gevonden in het feit dat veel van hun beste en meest ontwikkelde vertegenwoordigers met lichaam en ziel overstapten naar de Theosophical Society.
Theosofie was in feite het enige stelsel dat een filosofische verklaring, een logische bestaansreden, voor de mediamieke verschijnselen gaf. Sommige van haar leringen zijn ongetwijfeld onvolledig en onbevredigend, maar dat komt alleen door de menselijke gebreken van haar vertegenwoordigers, niet door een fout in het stelsel zelf of in haar leringen. Deze zijn gebaseerd op eerbiedwaardige oude filosofieën, op de ervaring van mensen en volkeren die dichter bij de bron van de dingen staan dan wij, en op de verslagen van talloze generaties van wijzen die antwoord kregen op hun vragen aan de sfinx van de natuur, die nu zwijgt over de geheimen van leven en dood – deze leringen moeten toch zeker als iets betrouwbaarder worden beschouwd dan de uitspraken van sommige ‘intelligenties’.
Of het intellect en bewustzijn van laatstgenoemden nu teweeggebracht en kunstmatig zijn – zoals wij denken – of voortkomen uit een persoonlijke bron en entiteit, doet er niet toe. Zelfs de exoterische filosofieën van de oosterse wijzen – denkstelsels met een grandeur en logica die weinig mensen zullen ontkennen – komen in alle basisleringen overeen met onze theosofische leringen. De ware aard van de wezens die ‘geesten van de doden’ worden genoemd en als zodanig worden aanvaard, is zowel de spiritisten als hun mediums onbekend – want dat zeggen ze zelf. Voor de meest ontwikkelde spiritisten blijft het tot op de dag van vandaag een onuitgemaakte zaak. De theosofen verschillen met hen evenmin van mening over hun hogere opvatting over geesten.
Omdat het echter niet het doel van dit artikel is om de belangrijkste twee bewegingen van deze eeuw te vergelijken, noch hun relatieve waarde of superioriteit te bespreken, zeggen we meteen dat we ze alleen naar voren brengen om de aandacht te vestigen op de verbazingwekkende recente ontwikkelingen van deze occulte cyclus. Terwijl de enorme aantallen aanhangers van zowel de theosofie als het spiritisme, binnen of buiten onze respectieve organisaties, laten zien dat beide bewegingen slechts het noodzakelijke en, om zo te zeggen, karmisch voorbeschikte werk van deze tijd waren, en dat beide op het juiste uur werden geboren en de juiste taak op het juiste moment vervulden, zijn er andere en nog belangrijker tekenen van de tijd.
Een paar jaar geleden hebben we in druk voorspeld dat veel van onze vijanden, na een korte cyclus van laster en vervolging, zouden bijdraaien, terwijl anderen, ten einde raad, ons voorbeeld zouden volgen en mystieke societies oprichten. Net als Egypte in de profetie van Hermes, werd theosofie door ‘goddeloze buitenstaanders’ (in ons geval, degenen buiten haar gelederen) beschuldigd van het aanbidden van duivels en hersenschimmen, en van het onderwijzen van ‘ongeloofwaardige mysteries aan het nageslacht’. Het is niet de schuld van goede christelijke priesters en geestelijken dat onze ‘heilige schriftgeleerden en hiërofanten’ zich niet op aarde bekendmaken; en evenals de Egyptenaren in de eerste eeuwen van het nieuwe geloof en het nieuwe tijdperk moesten wij, uit angst voor een nog grotere ontheiliging van heilige dingen en namen, het weinige van de esoterische kennis dat aan de wereld mocht worden verstrekt, dieper begraven dan ooit.
Maar in de afgelopen drie jaar is dit alles snel veranderd, en de vraag naar mystieke informatie werd zo groot dat de Theosophical Publishing Society niet genoeg medewerkers kon vinden om aan de vraag te voldoen. Zelfs De geheime leer, onze diepzinnigste publicatie, bleek – ondanks haar schrikbarend hoge prijs, een samenzwering van doodzwijgen, en de hatelijke en minachtende opmerkingen erover in sommige kranten – financieel een succes te zijn. Zie de verandering. Dat waarover theosofen nog maar een paar jaar geleden nauwelijks durfden te spreken uit angst om voor gek te worden uitgemaakt, wordt nu door sprekers bekendgemaakt, en door mystieke geestelijken openlijk gesteund. Terwijl de orthodoxen zich haasten om van de oude hel en het met saffieren geplaveide Nieuwe Jeruzalem af te komen, zien de meer liberalen nu achter de christelijke sluiers en bijbelse benamingen onze leer van karma, reïncarnatie, en God als een abstract beginsel.
Zo is de kerk langzaam aan het wegglijden naar filosofie en pantheïsme. Dagelijks herkennen we een aantal van onze leringen die tevoorschijn komen als religieuze, poëtische, en zelfs wetenschappelijke beschouwingen: en deze worden met respect besproken door dezelfde kranten die de theosofische bron ervan niet zullen erkennen, en ook niet zullen ophouden om de voorraadschuur van zulke mystieke ideeën – de Theosophical Society – te kleineren. Ongeveer een jaar geleden riep een kleingeestige criticus in een krant die we niet hoeven te noemen:
Om een indruk te geven van de volkomen onwetenschappelijke ideeën waarmee het werk (De geheime leer) vol staat, is het voldoende erop te wijzen dat de schrijfster weigert te geloven in het bestaan van anorganische stof en aan atomen intelligentie toeschrijft.
En nu zien we dat Edisons opvatting over de stof met goedkeuring en sympathie wordt geciteerd door het Londense Harper’s Magazine, waarin we lezen:
Ik geloof niet dat de stof inert is, en dat er een kracht van buitenaf op inwerkt. Het lijkt mij dat elk atoom een zekere mate van primitieve intelligentie bezit: kijk naar de duizend manieren waarop waterstofatomen zich verbinden met andere atomen. . . . Wil je zeggen dat ze dit zonder intelligentie doen?
Edison is een theosoof, maar niet een erg actieve. Niettemin schijnt het feit dat hij lid is hem te inspireren met theosofische waarheden.
‘Theosofen geloven in reïncarnatie!’ zeggen onze christelijke vijanden minachtend. ‘Er is geen woord te vinden dat onze Verlosser ooit heeft gezegd, dat zou kunnen worden geïnterpreteerd als strijdig met het moderne geloof in reïncarnatie’, predikt Eerw. Bullard, en zet daarmee, heel verstandig, de achterdeur open voor de dag waarop dit boeddhistische en brahmaanse ‘idiote geloof’ gemeengoed zal zijn geworden. Theosofen geloven dat de eerste mensenrassen zo etherisch waren als hun astrale lichaam nu is, en noemen ze chhaya’s (schaduwen). En luister nu wat de Engelse hofdichter in zijn laatste boek, Demeter, and other Poems, schrijft:
De geest in de mens en de geest die ooit een mens was,
Maar zich niet geheel van de mens kan bevrijden,
Roepen naar elkaar door een ochtendschemer
Vreemder dan de aarde ooit heeft gezien; de sluier
Scheurt, en de stemmen van de dag
Worden gehoord door de stemmen van de duisternis.
Er is geen plotselinge hemel noch plotselinge hel voor de mens, . . .
Eonische evolutie, snel of langzaam,
Door alle sferen – een steeds grotere hoogte,
En een steeds kleiner wordende aarde.1
– ‘The ring’, regels 32-431. De cursivering is van ons – HPB.
Dit geeft ons de indruk dat Lord Tennyson theosofische boeken heeft gelezen, of door dezelfde grootse waarheden wordt geïnspireerd als wij.
‘O!’ horen we sommige sceptici uitroepen, ‘maar dit zijn poëtische vrijheden. De schrijver gelooft geen woord ervan.’ Hoe weet u dit? Maar zelfs al zou dit zo zijn, hier is nog een bewijs voor de cyclische evolutie van onze theosofische denkbeelden, dat hopelijk niet als ‘kerkelijke vrijheden’ zal worden betiteld. Een van de meest gewaardeerde en sympathieke Londense predikanten, Eerw. G.W. Allen, heeft zojuist onze theosofische schoenen aangetrokken en heeft ons goede voorbeeld gevolgd door een ‘Christo-Theosophical Society’ op te richten. Zoals uit de tweeledige benaming blijkt, moet haar programma noodzakelijkerwijs beperkter zijn dan het onze, want in de woorden van haar circulaire ‘is ze (uitsluitend) bestemd om dat terrein te bestrijken dat (de oorspronkelijke of ‘Moeder-’) Society op dit moment niet bestrijkt.’
Hoezeer onze gewaardeerde vriend en collega in de theosofie zich misschien ook vergist door te denken dat de leringen van de Theosophical Society niet evenzeer het esoterisch christendom omvatten als het esoterische aspect van alle andere wereldreligies, toch zal zijn nieuwe Society ongetwijfeld goed werk doen. Want, als de gekozen naam ook maar iets betekent, dan is het dat het werk en de studie van de leden noodzakelijkerwijs theosofisch moeten zijn. Het bovenstaande wordt nog eens bewezen door wat de circulaire van de ‘Christo-Theosophical Society’ in de volgende woorden omschrijft:
Men neemt aan dat tegenwoordig veel mensen ontevreden zijn met de grove en onfilosofische verkondiging van het christendom zoals deze zo vaak in preken en theologische geschriften plaatsvindt. Sommige van deze mensen voelen zich genoodzaakt elk geloof in het christendom op te geven, maar velen van hen doen dit met tegenzin, en zouden graag een presentatie van de oude waarheden verwelkomen die overeenstemt met de conclusies van de rede en de bevestiging van onmiskenbare intuïtie. Er zijn ook vele anderen die alleen maar het gevoel hebben dat de waarheden van hun religie voor hen in de praktijk weinig betekenen, en dat ze weinig macht hebben om hun dagelijks leven en karakter te veranderen en te veredelen. De Christo-Theosophical Society doet een beroep op deze mensen, en nodigt hen uit om samen een poging te doen om tot zo’n begrip van de christelijke waarheid te komen, en om die macht te bereiken die de diepe verlangens van het menselijk hart tevreden kunnen stellen, en die de kracht geeft om onszelf te beheersen en voor anderen te leven.
Dit is bewonderenswaardig, en toont duidelijk aan dat het haar doel is om de heel verderfelijke invloeden van exoterische en dogmatische theologie tegen te gaan, en dat is precies wat wij de hele tijd al proberen te doen. Elke gelijkenis houdt hier echter op, want ze schijnt niets te maken te hebben met de universele theosofie, maar alleen met sektarische theosofie. We zijn erg bang dat de ‘C-TS’ door
die mensen uit te nodigen om lid van haar te worden die, terwijl ze ernaar verlangen de mysteries van goddelijke waarheid steeds beter te begrijpen, toch als basis van hun filosofie willen vasthouden aan de christelijke leer van God als de Vader van alle mensen, en van Christus als zijn openbaring van zichzelf aan de mensheid
daardoor de ‘de mysteries van goddelijke waarheid’ beperkt tot één enkele en de jongste van alle religies, en de avatara’s tot maar één mens. We hopen van harte dat de leden van de Christo-Theosophical Society in staat zijn om deze Scylla te vermijden zonder in Charybdis te vallen.
We stuiten op nog een probleem, en vragen om uitleg. ‘De Society’, zegt de circulaire, ‘bestaat niet uit leraren en leerlingen. We zijn allemaal leerlingen.’ Dit, samen met de hoop die een paar regels hoger duidelijk wordt uitgesproken, dat de leden ‘een presentatie van de oude waarheden zullen verwelkomen . . . in overeenstemming met de conclusies van de rede,’ enz., leidt tot een logische vraag: Wie van de ‘leerlingen’ gaat de genoemde waarheden presenteren aan de andere leerlingen? Dan komt de onvermijdelijke redenering dat wie deze ‘leerling’ ook is, hij, zodra hij met zijn ‘presentatie’ begint, of hij wil of niet, een ‘leraar’ wordt.
Maar dit is alles welbeschouwd een kleinigheid. We zijn te trots en te tevreden over de eer die op die manier aan de theosofie wordt betoond, en over het feit dat een vertegenwoordiger van de anglicaanse kerk ons spoor volgt, om aanmerkingen te maken over details, of om iets anders te doen dan de Christo-Theosophical Society het beste toe te wensen.