Theosophical University Press Agency

Inhoud

– M –

Maanpitri

Pitri is een Sanskrietwoord dat ‘vader’ betekent. Maanpitri’s is een term die in de theosofie wordt gebruikt om de zeven of tien klassen van zich ontwikkelende entiteiten aan te duiden die aan het einde van het maanmanvantara in een nirvanische toestand kwamen, om deze eonen later te verlaten als de zeven- of tienvoudige hiërarchie van wezens die de planeetketen van de aarde bezielen. In algemene zin worden met maanpitri’s al die entiteiten bedoeld die oorspronkelijk van de maanketen naar de aardketen kwamen, maar in een specifieke en meer beperkte betekenis wordt verwezen naar de beginselen in de samenstelling van de mens die in een ontwikkelingsstadium verkeren dat lager is dan dat van de agnishvatta’s.

Een andere term voor maanpitri’s is maanvoorouders of barhishads. Deze maanvoorouders worden gewoonlijk in zeven klassen ingedeeld, waarvan er drie arupa of onlichamelijk, en vier rupa of lichamelijk zijn. Met deze maanpitri’s hangt een uitgebreid stelsel van leringen samen, dat tot nu toe het best in H.P. Blavatsky’s De geheime leer is uiteengezet. In het kort gezegd werd de aardketen, waaronder onze bol Terra, vanaf de maanketen bevolkt, omdat alle entiteiten die zich nu op aarde bevinden, in welk evolutiestadium ze ook verkeren, van de maanketen afkomstig zijn. (Zie ook pitri, agnishvatta.)

Macrokosmos

De Nederlandse vorm van een Grieks samengesteld woord dat ‘grote ordening’ betekent, of, eenvoudiger, het grote geordende stelsel van hemellichamen van allerlei aard met hun verschillende bewoners, wat tevens het belangrijke feit inhoudt dat deze ordening het gevolg is van innerlijke, ordelijke processen, teweeggebracht door de bewustzijnen die in dat stelsel verblijven. Anders gezegd, de macrokosmos is het onmetelijke, ons omringende heelal, dat geen aanwijsbare grenzen heeft en waarbij de nadruk vooral ligt op de innerlijke, onzichtbare en etherische gebieden. Volgens de inzichten of opvattingen van de Ouden was de macrokosmos een bezielde kosmische entiteit, een ‘animal’ in de Latijnse betekenis van dit woord, een organisme dat een besturende en leidende ziel bezit. Maar dit was slechts de uiterlijke of exoterische zienswijze. In de mysteriescholen van de oudheid was de macrokosmos niet alleen dat wat hierboven werd beschreven, maar bestond deze tevens, om meer in detail te gaan, uit zeven, tien en zelfs twaalf gebieden of stadia van bewustzijn-substantie, die zich uitstrekten van het supergoddelijke via alle tussenliggende stadia tot het fysieke, en zelfs tot stadia lager dan het fysieke, en waarbij alle zijn opgenomen in één kosmisch organisch geheel, of wat men tegenwoordig een heelal noemt. In deze betekenis van het woord is macrokosmos slechts een andere naam voor kosmische hiërarchie (zie aldaar) en we moeten in dit verband bedenken dat deze hiërarchieën eenvoudig ontelbaar in aantal zijn en niet alleen de ruimten van de grenzeloze ruimte vullen, maar dat ze die in feite vormen en zijn.

Men maakte zich een voorstelling van de macrokosmos waarbij deze niet alleen vol goden was, maar ook vol ontelbare menigten evoluerende entiteiten, van volledig zelfbewuste tot halfzelfbewuste, en omlaag via alleen maar bewuste tot de ‘onbewuste’. Merk op dat bij strikt taalgebruik de term macrokosmos nooit werd toegepast op het grenzeloze, op de grenzeloze, onbegrensde oneindigheid, wat de kabbalisten ain sof noemden. In de archaïsche wijsheid was de macrokosmos – daarbij werd vooral verwezen naar de astrale wereld – beschouwd in zijn oorzakelijk aspect, praktisch identiek aan wat de huidige theosofen het absolute (zie aldaar) noemen.

Mahat (Sanskriet)

Dit woord betekent ‘groot’. Mahat is een technische term in het brahmaanse stelsel, en is de ‘vader-moeder’ van manas; het is de ‘moeder’ van de manasaputra’s of zonen van het denkvermogen, ofwel dat element waaraan ze ontspringen, dat element waaraan ze uiting geven en waarvan ze de kinderen zijn. In de Sankhya-filosofie – een van de zes darsana’s of ‘zienswijzen’, d.w.z. stelsels van filosofisch inzicht uit het oude India – is mahat een term die overeenkomt met kosmische buddhi, of misschien nauwkeuriger met mahabuddhi.

Mahatma (mahatman, Sanskriet)

‘Grote ziel’ of ‘groot zelf’ is de betekenis van dit samengestelde woord (maha, ‘groot’; atman, ‘zelf’). De mahatma’s zijn, relatief gesproken, volmaakte mensen, die in de theosofische literatuur bekendstaan als leraren, oudere broeders, meesters, wijzen, zieners of onder andere namen. Ze zijn in feite de oudere broeders van de mensheid. Het zijn mensen, geen geesten – mensen die zich in hun evolutie door eigen inspanning hebben ontwikkeld, en altijd vooruit en omhoog zijn gegaan tot ze het verheven spirituele en intellectuele menselijke niveau bereikten dat ze nu hebben. Ze werden niet in die toestand geschapen door een of andere buitenkosmische godheid, maar het zijn mensen die zijn geworden wat ze zijn door een innerlijk, spiritueel streven, door een spiritueel en intellectueel verlangen, door aspiratie om groter en beter en edeler te zijn, iets waarnaar ook ieder goed mens op zijn manier streeft. Ze zijn op het pad van evolutie verder gevorderd dan de meerderheid van de mensen. Ze bezitten kennis van de geheime processen van de natuur en van verborgen mysteries, die de gemiddelde mens misschien bijna wonderbaarlijk toeschijnen – maar dit feit op zichzelf is van betrekkelijk geringe betekenis vergeleken met de veel belangrijker en indrukwekkender aspecten van hun aard en levenswerk.

Ze worden vooral daarom leraren genoemd, omdat ze zich bezighouden met de edele taak de mensheid te onderrichten, met het opwekken van verheffende gedachten, en met pogingen om het hart van de mens te doordringen van een gevoel van zelfvergetelheid. Soms worden ze ook de beschermers genoemd, want ze zijn in feite de beschermers van de mensheid en van de annalen van voorbije eeuwen – van de natuur, van de rassen en van de volkeren – waarvan ze van tijd tot tijd gedeelten bekendmaken als fragmenten van een nu lang vergeten wijsheid, wanneer de wereld bereid is naar hen te luisteren; ze doen dit omwille van de waarheid en ter bevordering van ware beschaving, gebaseerd op wijsheid en broederschap.

Sinds de mensheid voor het eerst zelfbewustzijn verkreeg, is er nooit een tijd geweest – zo luidt de leer – dat deze orde of organisatie of broederschap van verheven mensen op onze aarde geen vertegenwoordigers had.

Het waren de mahatma’s die in 1875 in New York de moderne Theosophical Society oprichtten door middel van hun afgezant of boodschapper, H.P. Blavatsky.

Manas (Sanskriet)

De wortel van dit woord betekent ‘denken’, ‘peinzen’, ‘overdenken’ – kortom mentale activiteit. Het is het centrum van het ego-bewustzijn in de mens en in iedere andere min of meer zelfbewuste entiteit. Het derde substantie-beginsel, van bovenaf geteld, in de samenstelling van de mens.

Manas ontspringt aan buddhi (het tweede beginsel) zoals de vrucht aan de bloem, maar manas zelf is sterfelijk, en valt bij de dood uiteen – voor zover het de lagere delen ervan betreft. Het enige wat van manas na de dood blijft bestaan is het spirituele erin, dat er, bij wijze van spreken, kan worden uitgeperst – het ‘aroma’ van manas; ongeveer zoals een scheikundige uit de roos de rozenolie of rozenessence haalt. Nadat de tweede dood heeft plaatsgevonden, neemt de monade of atma-buddhi dit aroma met zich mee naar devachan. Atman met buddhi en het hogere deel van manas worden daarna de spirituele monade van de mens. Strikt genomen is dit de goddelijke monade in haar voertuig – atman en buddhi – gecombineerd met het menselijke ego in zijn hogere manasische aspect, maar na de dood worden ze tot één verenigd en worden dan de spirituele monade genoemd.

De drie beginselen die de hogere triade vormen, bestaan elk op hun eigen gebied van bewustzijn en kracht; als mensen voelen we onophoudelijk hun invloed, ondanks de omhullende sluiers van psychische en astraal-fysieke aard. We kennen van elk beginsel slechts datgene wat we er tot dusver van hebben ontwikkeld. Alles wat we bijvoorbeeld van het derde beginsel (van bovenaf gerekend), manas, weten is dat wat we daarvan tot nu toe in deze vierde ronde in ons hebben opgenomen. Manas zal niet volledig in ons zijn ontwikkeld vóór het einde van de volgende ronde. Wat we nu ons manas noemen is een algemene term voor het reïncarnerende ego, het hogere manas.

Manasaputra (Sanskriet)

Dit is een samengesteld woord: manas, ‘denkvermogen’, putra, ‘zoon’ – ‘zoon van het denkvermogen’. Er bestaat volgens deze leer een hiërarchie van mededogen, die H.P. Blavatsky soms de hiërarchie van mededogen of van medelijden noemde. Dit is de lichtkant van de natuur in tegenstelling tot haar stof- of schaduwkant, haar nachtkant. Uit deze hiërarchie van mededogen kwamen ongeveer in de middelste periode van het derde wortelras van deze ronde die halfgoddelijke entiteiten voort die in de halfbewuste, halfonbewuste mensen van die periode incarneerden. Deze vergevorderde entiteiten zijn ook bekend als de zonne-lha’s, zoals de Tibetanen hen noemen, de zonnegeesten, die de mensen van een vroegere kalpa waren, en die zich gedurende het derde wortelras opofferden om ons het licht van het intellect te verschaffen – door in die onbewuste, psychofysieke omhulsels te incarneren, om de goddelijke vlam van egoïteit en zelfbewustzijn wakker te maken in de slapende ego’s die we toen waren. Ze zijn onszelf omdat ze tot dezelfde geest-straal behoren als wij; toch waren wij, strikt genomen, die halfonbewuste, halfontwaakte ego’s, die ze met het goddelijke vuur van hun eigen wezen aanraakten. Dit ‘ontwaken’ werd door H.P. Blavatsky de incarnatie van de manasaputra’s, of zonen van het denkvermogen of het licht genoemd. Als deze incarnatie niet had plaatsgevonden, dan zouden we onze evolutie door louter ‘natuurlijke’ oorzaken hebben voortgezet, maar ze zou onvoorstelbaar langzaam zijn gegaan en bijna eindeloos zijn geweest; maar die daad van zelfopoffering, uit grenzeloos medelijden, uit grenzeloze liefde, ook al werd onder een karmische impuls gehandeld, deed het goddelijk vuur in ons eigen zelf ontwaken, gaf ons licht, begripsvermogen en inzicht. Vanaf die tijd werden we zelf ‘zonen van de goden’; het vermogen van het zelfbewustzijn was in ons ontwaakt, onze ogen waren geopend, we kregen verantwoordelijkheidsbesef; en we betraden definitief het pad, dat innerlijke, stille, prachtige pad, dat ons naar binnen voert, terug naar ons spirituele thuis.

De manasaputra’s zijn onze hogere natuur en zijn, paradoxaal genoeg, verder ontwikkelde wezens dan wij. Ze waren de spirituele entiteiten die onze persoonlijke ego’s ‘bezielden’, die daardoor zelfbewustzijn ontwikkelden, al was dat nog in betrekkelijk geringe mate. Eén, en toch velen! Zoals men met één brandende kaars een ontelbaar aantal kaarsen kan aansteken, zo kunnen met één vonk van bewustzijn ontelbare andere bewustzijnen worden bezield en gewekt die, bij wijze van spreken, latent of slapend in de levensatomen aanwezig zijn.

Er wordt gezegd dat deze manasaputra’s, kinderen van mahat, het manas-manas van ons zevenvoudige manas in ons hebben bezield en verlicht, omdat hun eigen essentiële karakteristiek of svabhava typisch manasisch is. Hun eigen essentiële of manasische trillingen konden, bij wijze van spreken, die essentie van manas in onszelf harmonisch laten meetrillen, ongeveer zoals het geluid van een toon een harmonische weerklank zal veroorzaken in iets wat ermee overeenstemt: een zelfde toon in andere dingen. (Zie ook agnishvatta.)

Manifestatie

Een algemene term die niet alleen het begin maar ook de voortzetting van een georganiseerde kosmische activiteit aanduidt, en deze omvat ook de vele kleinere activiteiten die daarin besloten liggen. Ten eerste is er natuurlijk altijd het grenzeloze in al zijn oneindige gebieden en werelden of sferen, gezamenlijk gesymboliseerd door de ◯ (of cirkel); dan parabrahman, of de kosmische activiteit van leven en bewustzijn, en mulaprakriti, zijn andere pool, die de wortelnatuur, in het bijzonder in haar substantiële aspecten aanduidt. Dan het volgende lagere stadium, brahman en zijn sluier pradhana; dan Brahma-prakriti of Purusha-prakriti (prakriti is ook maya); het gemanifesteerde heelal verschijnt door en door middel van laatstgenoemde, Brahma-prakriti, ‘vader-moeder’. Met andere woorden, de tweede logos of vader-moeder is de oorzaak van manifestatie door middel van hun zoon die, in een planeetketen, de eerste of oorspronkelijke manu is, en Svayambhuva wordt genoemd.

Wanneer manifestatie begint, wordt prakriti maya, of beter gezegd dan is ze maya; en Brahma, de vader, is de geest van het bewustzijn, of de individualiteit. Deze twee, Brahma en prakriti, zijn in feite één, maar ze zijn ook de twee aspecten van de ene levensstraal die op zichzelf inwerkt en reageert, ongeveer zoals een mens kan zeggen, ‘ik ben ik’. Hij heeft het vermogen tot zelfonderzoek of zelfontleding. We weten dit allemaal, we kunnen het in onszelf ervaren: één kant van ons kunnen we prakriti of het stoffelijke element noemen, het mayavische element of het element van illusie; de andere kant is de geest, de individualiteit, de innerlijke god.

Manifestatie is slechts een algemene term en omvat dus enorm veel verschillende en veelsoortige evoluerende gebieden of rijken. Er is bijvoorbeeld manifestatie op het goddelijke gebied, op het spirituele gebied, en op alle lagere gebieden van de levensladder. Er bestaan heelallen waarvan het ‘fysieke’ gebied voor ons volkomen onzichtbaar is, zo verheven is het; en er zijn andere heelallen in tegenovergestelde richting, zo ver onder ons tegenwoordige fysieke gebied dat hun etherische gebieden van manifestatie voor ons eveneens onzichtbaar zijn.

Manu

In het esoterische stelsel is Manu het geheel van de entiteiten die aan het begin van manifestatie het eerst verschijnen en waaruit, als een kosmische boom, alles voortkomt of wordt geboren. Manu is in feite de spirituele levensboom van elke planeetketen van het gemanifesteerde zijn. Manu is dus in één opzicht de derde logos, zoals de vader-moeder, Brahma en prakriti, de tweede is; en de eerste is wat we de ongemanifesteerde logos noemen, of brahman (onzijdig) en zijn kosmische sluier pradhana.

Met andere woorden, de tweede logos, vader-moeder, brengt manifestatie teweeg door middel van hun zoon, die in een planeetketen Manu is, de eerste van de manu’s die in het oude hindoestelsel Svayambhuva wordt genoemd.

Gedurende een dag van Brahma, of periode van zeven ronden, verschijnen veertien secundaire of lagere manu’s als beschermers en behoeders van de rascyclussen of levensgolven. (Zie H.P. Blavatsky, De geheime leer, vooral 2:346-50; zie ook manvantara.)

Manu is eveneens de naam van een bekende wetgever uit het oude India, die de Wetten van Manu (Manavadharmasastra) zou hebben geschreven.

Manvantara (Sanskriet)

Dit samengestelde woord betekent ‘tussen twee manu’s’; letterlijk vertaald ‘manu-binnen’ of ‘manu-tussen’. Zoals gezegd is een manu het geheel van de entiteiten die aan het begin van manifestatie het eerst verschijnen – de spirituele levensboom van elke planeetketen van het gemanifesteerde zijn. Antara, het tweede element van het woord manvantara, is een achtervoegsel met de betekenis van het voorzetsel ‘binnen’ of ‘tussen’; het samengestelde woord betekent dus ‘binnen een manu’ of ‘tussen manu’s’. Een manvantara is de periode van activiteit tussen elke twee manu’s op elk gebied, omdat elk zo’n periode aan het begin van de evolutie een wortel-manu heeft en aan het einde ervan een zaad-manu, voorafgaande aan een pralaya (zie aldaar).

Er zijn veel soorten manvantara’s: prakritika-manvantara – het manvantara van het heelal; saurya-manvantara – het manvantara van het zonnestelsel; bhaumika-manvantara – het manvantara van de aarde; paurusha-manvantara – het manvantara, of de periode van activiteit, van de mens.

Een ronde-manvantara is de tijd die nodig is voor één ronde: dat wil zeggen de cyclus van bol A tot de laatste bol van de zeven, te beginnen met de wortel-manu of gezamenlijke ‘mensheid’ van bol A en eindigend met de zaad-manu of gezamenlijke ‘mensheid’ van bol G.

Een planeetmanvantara – ook een mahamanvantara of kalpa genoemd – is de periode van de levensduur van een planeet tijdens haar zeven ronden. Dit wordt ook een dag van Brahma (zie aldaar) genoemd, die een duur heeft van 4.320.000.000 jaar.

Materie (zie stof)

Maya (Sanskriet)

Het woord komt van de wortel ma, die ‘meten’ betekent; figuurlijk gebruikt heeft het ook de betekenis gekregen van ‘teweegbrengen’, ‘vormen’, en dus ‘beperken’. Er bestaat ook een Engels woord mete dat ‘uitmeten’ betekent, van dezelfde Indo-Europese wortel. In het Angelsaksisch komt het voor als de wortel met, in het Grieks als med en eveneens in het Latijn met dezelfde vorm.

Eeuwen geleden had maya in de prachtige brahmaanse filosofie een heel andere betekenis dan er nu gewoonlijk aan wordt gegeven. Als technische term heeft maya de betekenis gekregen van door het menselijk verstand gevormde denkbeelden die aan innerlijke en uiterlijke indrukken zijn ontleend, vandaar het illusoire aspect van de gedachten van de mens wanneer hij het leven en zijn omgeving overdenkt en probeert te verklaren; daarop is de betekenis gebaseerd die het woord technisch heeft: ‘illusie’. Het betekent niet dat de uiterlijke wereld niet bestaat – als dat zo was kon ze natuurlijk niet illusoir zijn. Ze bestaat wel, maar is niet. Ze wordt ‘uitgemeten’ of is ‘beperkt’, of is voor de menselijke geest als een luchtspiegeling. Met andere woorden, het beeld of de beelden die ons verstand en onze zintuigen aan het innerlijke leven en het innerlijke oog presenteren, zien we niet helder, niet duidelijk, en niet zoals ze werkelijk zijn.

De bekende voorbeelden van maya in de Vedanta, die de hoogste vorm is die de brahmaanse leringen hebben aangenomen en die in veel opzichten onze eigen leringen dicht benaderen, zijn de volgende: Een man ziet ’s avonds een stuk opgerold touw op de grond liggen en hij springt opzij omdat hij denkt dat het een slang is. Er ligt een touw, maar geen slang. Het tweede voorbeeld wordt de ‘horens van de haas’ genoemd. Het dier dat een haas wordt genoemd heeft geen horens, maar wanneer men het ’s avonds ziet, schijnen zijn lange oren uit zijn kop naar voren te steken en wel zo dat het zelfs voor het geoefende oog lijkt op een wezen met horens. De haas heeft geen horens, maar er ontstaat in het denken de valse overtuiging dat er daar een dier met horens is.

Dat is de betekenis van maya: niet dat iets wat we zien niet bestaat, maar dat we worden verblind, dat ons denken wordt misleid door onze eigen gedachten en onze eigen tekortkomingen, en dat we nog niet beschikken over de werkelijke verklaring en betekenis van de wereld of van het heelal om ons heen. Door innerlijk op te klimmen, door op te stijgen, door innerlijke aspiratie, door verheffing van de ziel, kunnen we omhoog of beter gezegd naar binnen reiken naar dat gebied waar de waarheid in haar volheid aanwezig is.

H.P. Blavatsky zegt in De geheime leer (1:700):

De esoterische filosofie – die een objectief idealisme leert, hoewel ze het objectieve heelal en alles daarin beschouwt als maya, tijdelijke illusie – maakt een praktisch onderscheid tussen de collectieve illusie, mahamaya, vanuit het zuiver metafysische standpunt, en de objectieve relaties tussen verschillende bewuste ego’s daarin, zolang deze illusie duurt.

De lering is dat maya wordt opgeroepen door de werking van mulaprakriti of wortel-natuur, de tegenhanger van dat andere beginsel van bewustzijn waarmee ze samenwerkt: parabrahman. Manifestatie werkt vanaf het moment dat ze begint dualistisch, dat wil zeggen dat vanaf dat punt alles in de natuur zich in paren van tegengestelden voordoet, zoals lang en kort, hoog en laag, dag en nacht, goed en kwaad, bewustzijn en niet-bewustzijn, enz., en dat al deze dingen in essentie mayavisch of illusoir zijn – werkelijk zolang ze bestaan, maar hun bestaan is niet eeuwig. Door middel van deze paren van tegengestelden leert de zelfbewuste ziel de waarheid. Tot slot kan worden gezegd dat we maya op een andere en gemakkelijk te begrijpen manier kunnen bekijken, en wel in de zin van ‘begrenzing’, ‘beperking’, en dus een onvolmaakt kennen en herkennen van de werkelijkheid. Het onvolmaakte verstand ziet geen volmaakte waarheid. Het verkeert in een illusie, in een maya, een beperking, die met zijn eigen onvolkomenheden overeenkomt. Magische praktijken worden in de oude hindoeboeken vaak maya genoemd.

Mayavirupa (Sanskriet)

Deze term is samengesteld uit twee woorden: mayavi, het bijvoeglijk naamwoord afgeleid van het woord maya, dus ‘illusoir’; en rupa, ‘vorm’. Het mayavirupa of door het denken gevormd lichaam, of illusie-lichaam, is een hogere astraal-mentale vorm. Het mayavi kan, overeenkomstig de wens van een adept, elke willekeurige vorm aannemen. Een synonieme filosofische uitdrukking is proteïsche ziel. In Duitsland noemden middeleeuwse mystici het de Doppelgänger. Met het mayavirupa hangt een heel mystiek feit samen: de adept is in staat zijn bewustzijn in het mayavirupa te projecteren over voor niet-ingewijden ongelooflijk grote afstanden, terwijl het fysieke lichaam als het ware in trance achterblijft. In Tibet wordt dit vermogen om het mayavirupa te projecteren, hpho-wa genoemd.

Medium

Een woord waarvan de betekenis opvallend slecht is omschreven, en dat vooral door de hedendaagse spiritisten wordt gebruikt. De gangbare betekenis van het woord is kennelijk iemand met een onstabiele psychische aard, of beter gezegd gestel, van wie wordt aangenomen dat hij optreedt als een verbindingskanaal, vandaar ‘medium’, tussen mensen en de zogenaamde geesten.

Volgens de theosofische leer is een medium iemand van wie het innerlijke gestel geen stabiel evenwicht vertoont, of misschien zelfs is ontwricht, zodat op verschillende momenten de omhulsels van de innerlijke delen van het gestel van het medium abnormaal functioneren in magnetische sympathie met stromen en entiteiten in het astrale licht (zie aldaar), meer in het bijzonder in kamaloka (zie aldaar). Het is heel ongelukkig en gevaarlijk om in die toestand te verkeren, ondanks alles wat de spiritisten erover beweren.

Van geheel andere aard dan een medium is een middelaar, een mens met een relatief hoogontwikkelde spirituele, verstandelijke en psychische aard, die optreedt als tussenpersoon of middelaar tussen de leden van de grote broederschap, de mahatma’s, en de gewone mensheid. Er zijn ook middelaars van een nog verhevener soort die als kanaal dienen voor het overbrengen van goddelijke en spirituele en hoog verstandelijke krachten naar dit gebied. In feite is iedere mahatma zo’n middelaar van dit hogere type, en in zelfs nog sterkere mate geldt dat voor de boeddha’s en avatara’s. Een middelaar is iemand met een hoogontwikkeld gestel, waarvan elk deel onder de onmiddellijke en directe beheersing staat van de leidende spirituele wil en van de hoogste intelligentie die de middelaar kan gebruiken. Ieder mens zou ernaar moeten streven zo’n middelaar te zijn tussen zijn eigen innerlijke god en zijn hersenverstand. Hoe meer hij daarin slaagt, des te edeler is hij als mens.

Middelaar en medium zijn daarom elkaars tegenpolen. Een medium is afwijkend, negatief, vaak onverantwoordelijk of zo goed als onverantwoordelijk, onzeker, en niet zelden het slachtoffer of de speelbal van slechte en ontaarde entiteiten, die theosofen elementaren noemen en hun verblijfplaats in het astrale licht van de aarde hebben; een middelaar daarentegen is iemand die min of meer volledig is bezield door en vervuld van goddelijke, spirituele en verstandelijke krachten en hun overeenkomstige vermogens en organen.

Meester

Een meester is iemand van wie de hogere beginselen zijn ontwaakt en die daarin leeft; en bij gewone mensen is dat niet het geval. Vanuit een wetenschappelijk standpunt is daarmee alles gezegd; vanuit een filosofisch standpunt kunnen we zeggen dat een meester meer één is geworden met het universele leven – zover als dat voor hem mogelijk is; en vanuit een religieus standpunt of een spiritueel standpunt kunnen we zeggen dat een meester een individueel bewustzijn of besef heeft ontwikkeld van zijn één-zijn met het grenzeloze. (Zie ook mahatma.)

Melkweg

De melkweg wordt beschouwd als ons eigen thuisheelal. Veel nevelvlekken worden opgevat als zogeheten eilandheelallen, dat wil zeggen enorme verzamelingen van sterren, veel ervan omringd door hun planeten, en alle zijn bijeengebracht in deze afzonderlijke groepen van werelden. Natuurlijk zijn er andere soorten nevelvlekken, maar daarop wordt hier niet gedoeld. Van deze eilandheelallen bestaan er ongetwijfeld honderdduizenden, maar omdat van geen van deze tot dusver [1933] is ontdekt dat ze een even grote middellijn of dikte hebben als ons eigen melkwegstelsel – een stelsel dat enigszins de vorm heeft van een lens of van een dun horloge – duiden de astronomen ons melkwegstelsel soms aan met de algemene term continentheelal; en de andere nevelachtige sterrengroepen die we zien en die in veel gevallen enorme menigten van miljoenen of miljarden zonnen zijn, worden eilandheelallen genoemd.

Als we onze eigen melkweg vanaf grote kosmische afstand konden zien, zou hij er ongetwijfeld als een nevelvlek of grote sterrengroep uitzien, en voor bepaalde scherpzinnige waarnemers zou onze melkweg waarschijnlijk zelfs op een spiraalnevel kunnen lijken of misschien op een ringnevel. Onze eigen zon is een van de sterren in de groep van de melkweg, en bevindt zich volgens de astronomen, kosmisch gesproken, op enige afstand van het centrale deel van ons melkwegstelsel, iets ten noorden van het vlak dat door het midden van de melkweg gaat.

De melkweg is niet alleen een enorme groep sterren in allerlei verschillende stadia van evolutionaire groei, maar hij is ook de voorraadschuur van toekomstige hemellichamen. In dit laatste opzicht is hij als het ware de kosmische bakermat vanwaar de zaden van toekomstige zonnen uitgaan om aan hun manvantarische evolutieweg te beginnen. Er zijn grote en fascinerende mysteries die verband houden met de melkweg, en die zelfs betrekking hebben op de bestemming van ons mensen en van alle andere entiteiten in ons zonnestelsel. De diepzinnige leringen waarop in de theosofie wordt gezinspeeld en die de circulaties in de kosmos (zie aldaar) en de omzwervingen van de monaden worden genoemd, hangen direct samen met de leringen waarnaar zojuist werd verwezen. Het hele thema is echter zo diepzinnig van aard dat het onmogelijk is hier meer te doen dan er kort op te wijzen.

Mens

De mens is in essentie een vonk van het centrale, kosmische, spirituele vuur. De mens, die een onlosmakelijk deel is van het heelal waarvan hij het kind is – het organisme van verschillende graden van bewustzijn en substantie die tot de menselijke samenstelling behoren of beter gezegd die hij is – is een kopie van het organisme van verschillende graden van bewustzijn en substantie van het heelal op zijn verschillende bestaansgebieden, innerlijke en uiterlijke, in het bijzonder innerlijke, want die zijn veel belangrijker en meeromvattend omdat ze oorzakelijk zijn.

Mensen zijn één klasse van ‘jonge goden’ die in het huidige stadium van hun eigen evolutiereis in lichamen van vlees zijn geïncarneerd. Het menselijke evolutiestadium ligt ongeveer halverwege tussen het onontwikkelde levensatoom en de volledig ontwikkelde kosmische geest of god.

Vanuit een ander gezichtspunt is de mens een bundel krachten of energieën. Omdat kracht en stof, of geest en substantie, in essentie één zijn, is de mens de facto een bundel stoffen van velerlei graden van ijlheid, of van stoffelijkheid; en dat geldt ook voor alle andere entiteiten en dingen, overal.

De menselijke natuur en ook de natuur van het heelal, waarvan de mens een weerspiegeling of microkosmos of ‘kleine wereld’ is, bestaat uit zeven stadia of graden van ijlheid of stoffelijkheid; of, kosmisch gesproken, uit drie allesomvattende graden: goden, monaden en atomen. En voor de mens kunnen we de verdeling uit het Nieuwe Testament van de christenen volgen, dat dezelfde drievoudige voorstelling van de mens geeft, namelijk dat hij bestaat uit geest, ziel en lichaam, waarbij we echter moeten bedenken dat deze drie woorden algemene termen zijn.

De mens bevindt zich halverwege de evolutionaire levensladder: lager dan hem zijn er menigten wezens die niet zover ontwikkeld zijn als hij; boven hem zijn er andere menigten die hoger staan dan hij, omdat ze meer ervaring, meer wijsheid en meer spirituele en intellectuele kracht hebben. Deze wezens zijn wat ze zijn door evolutionaire ontwikkeling van de inherente eigenschappen en immanente vermogens in de individualiteit van de innerlijke god – de eeuwig levende, innerlijke, geïndividualiseerde geest.

De mens is daarom, evenals alle andere entiteiten of wat men ‘dingen’ noemt, een ‘gebeurtenis’, om de moderne terminologie van filosofen te gebruiken, dat wil zeggen de uitdrukking van een centraal bewustzijnscentrum of een monade die een bepaalde fase doormaakt van haar zeer lange pelgrimstocht in en door de oneindigheid en de eeuwigheid. Dat is de reden dat een theosoof over het monadische bewustzijnscentrum vaak spreekt als een pelgrim van de eeuwigheid.

De mens kan worden gezien als een wezen dat uit drie essentiële upadhi’s of bases bestaat: ten eerste, de monadische of goddelijk-spirituele; ten tweede, dat wat wordt verschaft door de heren van het licht, de zogeheten manasa-dhyani’s, waarmee het verstandelijke en intuïtieve aspect van de mens wordt bedoeld, het element of beginsel dat de mens tot mens maakt; en de derde upadhi die we de vitaal-astraal-fysieke kunnen noemen.

Deze drie bases ontspringen aan drie verschillende evolutielijnen, aan drie verschillende en afzonderlijke hiërarchieën van zijn. Daarom is de mens samengesteld. Hij is niet één enkele en onvermengde entiteit; hij is een samengestelde entiteit, een ‘wezen’ opgebouwd uit verschillende elementen, en daarom zijn zijn beginselen tot op zekere hoogte van elkaar te scheiden. Elk van deze drie bases kan tijdelijk van de twee andere worden gescheiden zonder dat dit de fysieke dood van de mens tot gevolg heeft. Maar de samenstellende elementen van elk van deze bases kunnen niet worden gescheiden zonder de fysieke of innerlijke ontbinding teweeg te brengen.

Deze drie evolutielijnen, deze drie aspecten of eigenschappen van de mens, komen voort uit drie verschillende hiërarchieën of toestanden, vaak aangeduid als drie verschillende bestaansgebieden. De laagste is afkomstig van de vitaal-astraal-fysieke aarde, in laatste instantie van de maan, onze kosmogonische moeder. De middelste, de manasische of verstandelijk-intuïtieve, van de zon. De monadische, ten slotte, van de monade der monaden, de hoogste top of bloem, of beter gezegd de verheven kiem van de universele hiërarchie, die ons kosmische heelal of onze universele kosmos vormgeeft.

Menselijk ego

Het menselijke ego zetelt in dat deel van de samengestelde mens dat theosofen de tussenliggende duade, manas-kama, noemen. Het deel dat tot het lagere wordt aangetrokken en sterfelijk is, is het lagere menselijke ego. Het deel dat omhoog streeft, naar buddhi en uiteindelijk één ermee wordt, is het hogere menselijke ego of reïncarnerende ego. Na de dood van de mens en na de tweede dood (zie aldaar) in kamaloka, blijft de droesem van het menselijke ego in de astrale gebieden achter als het ontbindende kamarupa of spook.

Menselijke monade

In de theosofische terminologie is de menselijke monade dat deel van de samengestelde mens dat de wortel van het menselijke ego is. Na de dood verbindt ze zich met de hogere duade, atma-buddhi, en vormt door haar aanwezigheid in de schoot van de hogere duade de bron waaruit het reïncarnerende ego bij zijn volgende wederbelichaming voortkomt. De monade per se is alleen een hogere duade, maar omdat na de dood het reïncarnerende ego in haar is opgenomen, wordt het bijvoeglijk naamwoord ‘menselijk’ eraan toegekend. Het is een populaire en gemakkelijke gewoonte die niet helemaal nauwkeurig is.

Menselijke ziel

In het algemeen gesproken is de menselijke ziel de tussennatuur van de samengestelde mens, en omdat ze onvolmaakt is, wordt ze opnieuw tot incarnatie op aarde aangetrokken, waar ze op dit gebied van het universele leven noodzakelijke lessen leert.

Een andere term voor de menselijke ziel is het ego – een taalgebruik dat eerder populair dan nauwkeurig is, want het menselijke ego is bij wijze van spreken de ziel van de menselijke ziel, en heeft de menselijke ziel als zijn voertuig. Het ego is datgene in ieder van ons wat zegt: ‘Ik ben ik, niet jij!’ Het is het kind van het immanente zelf; en door zijn gevangenschap in de stof als een straal van het overheersende immanente zelf leert het zijn bewustzijn op zichzelf terug te kaatsen en zo kennis te verwerven van zichzelf als een zelfbewust en van anderen bewust wezen: dat wil zeggen, een wezen dat zichzelf en het ‘niet-zelf’, of de andere zelven, kent.

Zoals onze hogere en hoogste natuur door deze menselijke ziel of tussennatuur werken, zo werkt en functioneert laatstgenoemde op haar beurt door lichamen of voertuigen of omhulsels van min of meer etherische stof die haar omringen en omsluiten, die natuurlijk nog lager zijn dan zijzelf, en die haar daardoor de middelen verschaffen om in contact te komen met onze eigen lagere en laagste gebieden van stof; en deze lagere gebieden voorzien ons van onze vitaal-astraal-fysieke delen. Deze menselijke ziel of tussennatuur manifesteert zich daarom zo goed mogelijk door middel van het astraal-fysieke voertuig, en laatstgenoemde is ons lichaam van menselijk vlees.

In de theosofische classificatie wordt de menselijke ziel verdeeld in een hogere menselijke ziel, die bestaat uit de lagere buddhi en het hogere manas – het daarmee overeenkomende zelf is de bhutatman, die het ‘zelf van dat wat geweest is’ betekent, of het reïncarnerende ego – en de lagere menselijke ziel, het lagere manas en kama, en het zelf dat daarmee overeenkomt is pranatman of het astrale persoonlijke ego, dat sterfelijk is.

Mesmerisme

Een slecht begrepen tak van menselijke kennis, die tamelijk recent is ontwikkeld, en verband houdt met het bestaan van het psychomagnetische fluïdum in de mens, dat door de wil ten goede of ten kwade kan worden gebruikt. Het is dierlijk magnetisme genoemd, hoewel vroeger vaker dan nu. Dr. Friedrich Anton Mesmer, die in 1733 in Duitsland werd geboren en in 1815 stierf, was de eerste Europeaan die het bestaan van dit subtiele psychomagnetische fluidum in de mens herontdekte en algemeen bekendmaakte. Zijn eerlijkheid en zijn theorieën zijn door latere onderzoekers van het onderwerp de laatste tijd min of meer bevestigd.

Er bestaan duidelijke verschillen tussen mesmerisme, hypnotisme, biologeren, suggestie, enz. (Zie ook hypnotisme.)

Metempsychose (Grieks)

Afgeleid van een samengesteld woord dat in het kort kan worden vertaald met ‘bezieling na bezieling’ of ‘wisseling van ziel na ziel’. De specifieke betekenis van metempsychose is dat de ziel van een menselijke of andere entiteit niet alleen van de ene toestand in een andere overgaat of van het ene lichaam in een ander, maar ook dat ze in diepste essentie een ondeelbare entiteit is, die als een individuele monade haar weg volgt langs haar eigen specifieke evolutiepad en daarbij ziel na ziel aanneemt; de avonturen die de ziel beleeft bij het aannemen van ziel na ziel worden in hun geheel onder dit woord metempsychose samengevat.

In het gewone spraakgebruik wordt aangenomen dat metempsychose een synoniem is van transmigratie, reïncarnatie, preëxistentie, palingenese, enz., maar al deze woorden hebben in de esoterische filosofie hun eigen specifieke betekenis en moeten niet met elkaar worden verward. Het is natuurlijk duidelijk dat deze woorden nauw met elkaar samenhangen, omdat bijvoorbeeld iedere ziel in haar metempsychose ook op haar eigen specifieke manier transmigreert, en omgekeerd iedere transmigrerende entiteit haar specifieke metempsychose of wisselingen van ziel kent. Maar deze verbanden nemen niet weg dat elk van deze woorden een specifieke betekenis heeft.

In essentie betekent metempsychose dat een monade tijdens haar evolutionaire omzwervingen periodiek uit zichzelf een nieuw zielenkleed of zielenomhulsel voortbrengt; de term verwijst dus naar het in de loop van de eeuwen wisselen van zielen of zielenomhulsels. (Zie ook transmigratie, reïncarnatie, preëxistentie, palingenese.)

Metensomatose (Grieks)

Een samengesteld woord waarvan de betekenis misschien in het kort als volgt kan worden weergegeven: ‘wisseling van lichaam na lichaam’. Dit heeft betrekking op een zich wederbelichamende entiteit die niet noodzakelijkerwijs alleen menselijke lichamen van vlees gebruikt – en in dit opzicht verschilt dit woord van reïncarnatie (zie aldaar) – maar ook lichamen van een geschikt maar toch ander fysiek materiaal dat in overeenstemming is met het evolutiestadium dat de mensheid op een bepaald moment kan hebben bereikt, en met het gebied of de sfeer van de natuur waar de wederbelichaming plaatsvindt. Omdat achter dit woord ingewikkelde denkbeelden schuilgaan, is het heel moeilijk het met enkele woorden goed te verklaren; maar misschien wordt het door de volgende opmerking duidelijker. In lang vervlogen tijden bezat de mensheid wel lichamen, maar geen lichamen van vlees, en in de verre toekomst zal de mensheid ook lichamen bezitten, maar niet noodzakelijkerwijs lichamen van vlees. Onze lering hierover is dat in de verre toekomst de menselijke lichamen uit dichte ether zullen bestaan of, wat bijna hetzelfde is, uit stralende stof die terecht verdicht licht kan worden genoemd.

Microkosmos (Grieks)

Een samengesteld woord dat ‘kleine ordening’ of ‘kleine wereld’ betekent. De term wordt door mystici van de oudheid en van nu voor de mens gebruikt bij hun beschouwingen over de zeven, tien en zelfs twaalf aspecten of fasen of organische delen van zijn samenstelling, van het supergoddelijke omlaag tot het fysieke lichaam en zelfs nog lager.

Zoals er in de hele macrokosmos (zie aldaar) één wet heerst, één fundamenteel bewustzijn, één essentiële ordelijke regeling en gewoonte, waaraan alles wat de macrokosmos omvat zich noodzakelijkerwijs aanpast, evenzo bezit iedere entiteit of ieder wezen daarin, omdat het een onafscheidelijk deel van de macrokosmos is, in zichzelf, ontwikkeld of niet ontwikkeld, impliciet of expliciet, actief of latent, alles wat de macrokosmos bevat: energie, kracht, substantie, stof, vermogens, of wat dan ook. De microkosmos – de mens of iedere andere organische entiteit – wordt daarom opgevat als een weerspiegeling of kopie in het klein van de grote macrokosmos, en eerstgenoemde bevindt zich met menigten andere soortgelijke entiteiten binnen de grenzen van de macrokosmos. Zo werd door de mystici van de oudheid verklaard dat de bestemming van de mens, de microkosmos, samenvalt met die van het heelal of de macrokosmos. Hun oorsprong is dezelfde, hun energieën en substanties zijn dezelfde, en hun toekomst is dezelfde, ook al zijn de details verschillend. Toen de mystici van de oudheid verklaarden dat de mens een zoon van het grenzeloze is, was dit niet gebaseerd op hersenspinsels en het was geen zinloze beeldspraak.

Dit is een van de mooiste en meest tot nadenken stemmende leringen van de esoterische filosofie, en de conclusies die de intuïtieve student onmiddellijk uit deze leer zal trekken, worden zelf sleutels die poorten tot nog ruimere inzichten openen. Het heelal, de macrokosmos, wordt dus gezien als het thuis van de microkosmos of de mens; en de mens is in de macrokosmos overal thuis.

Middelaar (zie medium)

Moksha (Sanskriet)

Dit woord komt van moksh, dat ‘bevrijden’ of ‘vrijmaken’ betekent, en is waarschijnlijk een desiderativum (een vervoegingsvorm die een wens uitdrukt) van de Sanskrietwortel much, waarvan ook het woord mukti is afgeleid. De betekenis van dit woord is dat wanneer een geest, een monade of een spirituele essentie zover is geëvolueerd dat ze eerst een mens is geworden, en innerlijk is vrijgemaakt, en van een mens een planeetgeest of dhyani-chohan of heer van meditatie is geworden, en nog hoger is gegaan om innerlijk een brahman te worden, en van een brahman het parabrahman van haar hiërarchie, ze dan, relatief gesproken, absoluut volmaakt is, vrij, verlost – volmaakt voor die grote tijdsperiode die voor ons door haar lange duur bijna een eeuwigheid lijkt en door het menselijk verstand bijna niet te berekenen is. Dit is ook de werkelijke betekenis van de vaak verkeerd gebruikte term ‘het absolute’ (zie aldaar), dat beperkt is in vergelijking met dingen die nog groter en verhevener zijn, maar voor zover wij erover kunnen denken, is het verlost of bevrijd van de ketenen of banden van het stoffelijk bestaan. Iemand die op die manier is verlost of bevrijd wordt een jivanmukta (zie aldaar) genoemd. (Zie ook nirvana.)

Monade

Een spirituele entiteit die voor ons mensen ondeelbaar is; ze is een goddelijk-spiritueel levensatoom, maar ondeelbaar omdat haar intrinsieke eigenschap, zoals wij mensen ons die voorstellen, homogeniteit is, terwijl die van het fysieke atoom, waarboven ons bewustzijn zich beweegt, deelbaarheid is – het is een samengesteld heterogeen deeltje.

Monaden zijn eeuwige, een eenheid vormende, individuele levenscentra, bewustzijnscentra, onsterfelijk gedurende een zonnemanvantara, daarom eeuwig, ongeboren, onvergankelijk. Daarom is ieder van die monaden – en hun aantal is oneindig – het middelpunt van het Al, want het goddelijke of het Al is dat waarvan het centrum overal is en de omtrek of grens nergens.

Monaden zijn spiritueel-substantiële entiteiten, door zichzelf gemotiveerd, door zichzelf aangespoord, zelfbewust, in een oneindig aantal verschillende graden, de uiteindelijke elementen van het heelal. Deze monaden brengen andere monaden voort, zoals één zaadje vele andere zaadjes zal voortbrengen; aan ieder van deze monaden ontspringt in de loop van de onbegrensde tijd een menigte levende entiteiten, en ieder van deze monaden is de bron of ouder, waarmee alle andere zijn vervlochten en waaraan ze ontspringen.

Iedere monade is een zaadje, waarin alle krachten die deel uitmaken van zijn goddelijke oorsprong latent aanwezig zijn, dat wil zeggen ongemanifesteerd; evolutie bestaat uit de groei en ontwikkeling van al deze zaadjes of kindmonaden, door middel waarvan het universele leven zichzelf in ontelbare wezens tot uitdrukking brengt.

Als de monade in de stof afdaalt, of beter gezegd als haar straal – een van de ontelbare stralen die uit haar voortkomen – de stof binnendringt, brengt ze uit zichzelf door afscheiding en daarna door afwerping op elk van de zeven gebieden waar ze doorheen gaat, haar verschillende voertuigen voort, die alle worden overschaduwd door het zelf, hetzelfde zelf in u en in mij, in planten en in dieren, in feite in al wat is en tot die hiërarchie behoort. Dit is het ene zelf, het hoogste zelf of de paramatman van de hiërarchie. Het verlicht en volgt iedere individuele monade en alle menigten van stralen – of kindmonaden – van die monade. Ieder van deze monaden is een spiritueel zaadje uit het vorige manvantara, dat zich in dit manvantara als een monade manifesteert; en deze monade straalt al haar voertuigen uit door ze af te scheiden en daarna af te werpen. Het eerste van deze voertuigen is het spirituele ego – de weerspiegeling of kopie in het klein van de monade zelf, maar geïndividualiseerd gedurende de manvantarische evolutie – en dat de monadische straal als een voertuig ‘meevoert’ of ‘draagt’. Deze straal kan niet rechtstreeks in contact komen met de lagere gebieden, omdat ze deel uitmaakt van de monadische essentie zelf, die een nog verhevener straal is van het oneindige grenzeloze, dat bestaat uit een oneindige veelheid in een eenheid. (Zie ook individualiteit.)

Moraal, moraliteit

Wat is de grondslag van de moraal? Dat is de belangrijkste vraag die aan elk denkstelsel kan worden gesteld. Is moraliteit gebaseerd op uitspraken van de mens? Berust moraliteit op de overtuiging in het hart van de meeste mensen dat het voor de veiligheid van de mens noodzakelijk is om bepaalde abstracte regels te hebben die ons alleen maar goed uitkomen? Zijn we alleen maar opportunisten? Of berust de moraliteit, de ethiek, op waarheid, en is het voor de mens niet alleen gunstig om die te volgen, maar ook noodzakelijk? Ongetwijfeld het laatste! Moraliteit is juist gedrag, gebaseerd op juiste inzichten, juist denken.

In de derde grondstelling van De geheime leer (1:47) vinden we de ware beginselen, de ware grondslagen van een ethisch stelsel dat edeler, diepzinniger, overtuigender is dan wat men zich ook maar zou kunnen voorstellen.

Waarop berust moraliteit dan? En met moraliteit wordt niet alleen de opvatting bedoeld van sommige pseudofilosofen die denken dat moraliteit min of meer datgene is wat ‘goed voor de samenleving’ is, gebaseerd op de letterlijke betekenis van het Latijnse woord mores, ‘goede gewoonten’, als tegenovergestelde van slechte. Nee, moraliteit is het instinctieve verlangen van het menselijk hart om rechtvaardig te zijn, en ieder mens goed te doen, omdat het goed is dat te doen, omdat het voldoening schenkt en verheffend is.

Wanneer de mens beseft dat hij één is met al wat is, innerlijk en uiterlijk, hoog en laag; dat hij één is met alles, niet alleen zoals leden van een gemeenschap één zijn, niet zoals soldaten in een leger één zijn, maar zoals de moleculen van ons eigen vlees, zoals de atomen van een molecule, zoals de elektronen van een atoom, die een eenheid vormen – niet alleen maar een vereniging, maar een spirituele eenheid – dan ziet hij de waarheid. (Zie ook ethiek.)

Mudra (Sanskriet)

Een algemene naam voor bepaalde verstrengelingen of houdingen van de vingers van de twee handen, afzonderlijk of in combinatie gebruikt, bij gewijde yoga of exoterische religieuze oefeningen, en deze mudra’s of vingerhoudingen hebben volgens veel oosterse mystici een specifieke esoterische betekenis. Men vindt ze bij boeddhistische beelden in Noord-Azië, vooral bij beelden die tot de yogachara-school behoren, en ook in India waar ze misschien vooral zijn beïnvloed door de hindoe-tantrika’s. Ongetwijfeld heeft een juiste houding van de vingers bij meditatie een grote verborgen uitwerking, maar voor de echte student van het occultisme is de symbolische betekenis van zulke mudra’s of vingerhoudingen veel nuttiger en interessanter. Het onderwerp is te ingewikkeld en van te gering belang om hier verder in detail te treden of een volledige uiteenzetting te geven.

Mukti (zie moksha)

Mulaprakriti (Sanskriet)

Een samengesteld woord bestaande uit mula, ‘wortel’, en prakriti, ‘natuur’, wortelstof of wortelnatuur. Daarmee correspondeert de andere of actieve pool parabrahman, waaruit brahman (onzijdig), de eerste of ongemanifesteerde logos, voortkomt. Daarom kan mulaprakriti, als kosmische sluier van parabrahman, homogene of ongedifferentieerde oersubstantie worden genoemd. Ze is de bron of wortel van akasa (zie aldaar). (Zie ook prakriti.)

Muziek van de sferen

Elke bol die zijn baan doorloopt in de bodemloze diepten van de ruimte, zingt onderweg een lied. Elk klein atoom is afgestemd op een bepaalde toon. Het is voortdurend in beweging, in voortdurende trilling, met snelheden die voor het gewone verstand van de mens onbegrijpelijk zijn, en elke snelheid heeft haar eigen numerieke waarde, met andere woorden haar eigen numerieke toon, en zingt dus die toon. Dit wordt de muziek van de sferen genoemd, en als de mens het vermogen van spirituele helderhorendheid (zie aldaar) bezat, zou het leven om hem heen als één groot prachtig lied klinken: zijn eigen lichaam zou als het ware een symfonieorkest zijn dat een prachtige, onbegrijpelijke, symfonische compositie uitvoert. De groei van een bloem, bijvoorbeeld, zou op een wisselende melodie lijken die van dag tot dag doorgaat; hij zou het gras kunnen horen groeien, en begrijpen waarom het groeit; hij zou de atomen kunnen horen zingen en hun bewegingen zien, en de harmonie van de gezangen van alle individuele atomen kunnen horen, evenals de melodieën die elk fysiek lichaam voortbrengt; en hij zou weten wat de sterren in hun baan onophoudelijk zingen.

Mysteriën

De mysteriën werden ingedeeld in twee algemene categorieën, de kleine mysteriën en de grote.

De kleine mysteriën bestonden grotendeels uit gedramatiseerde rituelen of ceremoniën en kenden enig onderricht; de grote mysteriën bestonden uit studie, of werden bijna geheel op basis daarvan gehouden; en het bewijs voor de leringen die er werden onderwezen werd later verkregen door persoonlijke ervaring tijdens een inwijding. In de grote mysteriën werd onder andere de geheime betekenis verklaard van de mythologieën van de oude religies, zoals de Griekse.

De actieve en levendige geest van de Grieken bracht een mythologie voort die wat gratie en schoonheid betreft niet wordt geëvenaard, maar ze is niettemin heel moeilijk te verklaren; de mysteriën van Samothrake en van Eleusis – de grote – verklaarden onder meer wat deze mythen betekenden. Deze mythen vormden de basis van de exoterische religies; exoterie betekent echter niet dat wat exoterisch wordt onderwezen op zichzelf onwaar is, maar alleen dat het een leer is die wordt gegeven zonder de sleutel daarvan. Zo’n onderricht is symbolisch, illusoir, en de waarheid wordt erin aangestipt. De waarheid is er, maar zonder de sleutel ervan – de esoterische betekenis – geeft ze geen juist inzicht.

We hebben het getuigenis van de Griekse en Romeinse ingewijden en denkers dat de oude mysteriën van Griekenland de mensen vooral leerden juist te leven en een edele verwachting te koesteren voor het leven na de dood. De Romeinen ontleenden hun mysteriën aan die van Griekenland.

Het mythologische aspect omvat slechts een relatief klein deel van wat in de Griekse mysteriescholen, hoofdzakelijk in Samothrake en in Eleusis, werd onderwezen. In Samothrake werd dezelfde mysterielering onderwezen als elders in Griekenland, maar hier was ze meer uitgewerkt en diepzinniger, en de basis van deze mysterieleringen was de moraal (zie aldaar). De edelste en meest verheven figuren uit de Griekse oudheid waren ingewijden in de mysteriën van deze twee zetels van esoterische kennis.

In andere landen, verder naar het oosten, waren andere mysteriescholen of ‘colleges’, en dit woord college betekende beslist niet alleen een tempel of gebouw; het betekende een samenwerkingsverband zoals bij ons woord collega. De teutoonse stammen van Noord-Europa, de Germaanse stammen, ook die welke in Scandinavië leefden, hadden eveneens hun mysteriecolleges; leraren en neofieten stonden op het oppervlak van Moeder Aarde, onder Vader Ether, de grenzeloze hemel, of in onderaardse gewelven, en gaven of ontvingen onderricht. De kern, het hart van het onderricht van de oude mysteriën wordt gevormd door de diepzinnige vraagstukken die verband houden met de dood. (Zie ook guruparampara.)

Mystiek

Een woord dat oorspronkelijk werd ontleend aan het Grieks en dat in de tegenwoordige westerse, religieuze en filosofische literatuur veel verschillende betekenissen heeft. We kunnen zeggen dat een mysticus iemand is die intuïtief beseft of aanvoelt dat er innerlijke en hogere werelden bestaan, en die probeert in verbinding te komen of zich zelfbewust te verenigen met deze werelden en de wezens die deze innerlijke en onzichtbare gebieden bewonen.

Het woord mystiek heeft natuurlijk vele betekenisnuances en men zou gemakkelijk een groot aantal definities kunnen opschrijven die de opvattingen van verschillende mystieke schrijvers over dit onderwerp weergeven. Vanuit een theosofisch of occult standpunt gezien is een mysticus echter iemand die een innerlijke overtuiging bezit – die vaak op innerlijke visie en kennis berust – dat er spirituele en etherische heelallen bestaan waarvan ons uiterlijke fysieke heelal slechts de schil is; en die enige innerlijke kennis bezit van het feit dat deze heelallen of werelden of gebieden of sferen, met hun menigten bewoners, nauw verbonden zijn met de oorsprong, de bestemming en zelfs het huidige karakter van de wereld die ons omringt.

Ware mystiek is een verheffende studie. De gemiddelde mysticus ontbreekt het echter aan de directe leiding die wordt ontleend aan persoonlijk onderricht dat van een meester of spirituele leraar wordt ontvangen.

 


Occulte woordentolk, blz. 109-37

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag