Inhoud
– I –
Idam (zie tat)
Illusie (zie maya)
Individualiteit
Theosofen maken een groot en scherp onderscheid tussen de individualiteit en de persoonlijkheid. De individualiteit is het spiritueel-intellectuele en onvergankelijke deel van ons; onsterfelijk, tenminste voor de duur van het kosmische manvantara – onze kern, onze werkelijke essentie, de spirituele zon in ons, onze innerlijke god. De persoonlijkheid is de sluier, het masker, en bestaat uit verschillende omhulsels van bewustzijn door middel waarvan de individualiteit werkt.
Het woord individualiteit betekent dat wat niet kan worden gedeeld, dat wat in filosofische zin eenvoudig en zuiver is, ondeelbaar, niet samengesteld, oorspronkelijk. Ze is niet heterogeen; ze is niet uit andere delen opgebouwd; ze is het wezen zelf. Daarentegen zijn de tussenliggende en lagere natuur samengesteld en daarom vergankelijk; ze zijn opgebouwd uit andere elementen dan zijzelf. Strikt genomen zijn individualiteit en monade identieke begrippen maar beide woorden komen van pas door het verschil in gebruik, zoals ook bewustzijn en zelfbewustzijn in essentie identiek zijn, maar toch als afzonderlijke woorden bruikbaar zijn op grond van de verschillen die erin besloten liggen. (Zie ook monade.)
Ingewijde
Iemand die ten minste één inwijding heeft doorgemaakt, die dus de mysterieleringen begrijpt en gereed is om in de toekomst nog meer leringen te ontvangen. Let op het onderscheid tussen initiant en ingewijde. Een initiant is iemand die aan het begin van een inwijding staat of zich erop voorbereidt. Een ingewijde is iemand die met succes ten minste één inwijding heeft doorgemaakt. Het is daarom duidelijk dat een ingewijde altijd een initiant is wanneer hij zich op een nog hogere inwijding voorbereidt.
De mysterieleringen werden beschouwd als de heiligste schat of het heiligste bezit dat mensen konden overdragen aan die leden van hun nageslacht die zich waardige kandidaten toonden. Het onthullen van deze mysterieleringen onder het zegel van inwijding, en onder de juiste omstandigheden, aan waardige beheerders, bracht schitterende veranderingen teweeg in het leven van hen die met succes de beproevingen van de inwijding doorstonden. Het maakte de mensen anders dan ze waren vóór ze deze spirituele en intellectuele leringen ontvingen. Deze feiten zijn te vinden in alle oude religies en filosofieën, als ze serieus worden bestudeerd. Inwijding werd altijd als metafoor of figuurlijk ‘een nieuwe geboorte’ genoemd, een ‘geboorte die waarheid brengt’, want het was een spirituele en intellectuele wedergeboorte van de vermogens van de menselijke geest-ziel, en kon naar waarheid een geboorte van een verhevener en edeler zelfbewustzijn in de ziel worden genoemd. Wanneer dat gebeurde werden zulke mensen ‘ingewijden’ of opnieuw geborenen genoemd. In India werden zulke opnieuw geboren mensen vanouds een dvija genoemd, een Sanskrietwoord dat ‘tweemaal geboren’ betekent. In Egypte werden zulke ingewijden of herboren mensen ‘zonen van de zon’ genoemd. In andere landen werden ze met andere namen aangeduid. (Zie ook inwijding.)
Innerlijke god
Mystici uit alle tijden hebben zonder uitzondering het feit onderwezen van het bestaan en de steeds aanwezige kracht in ieder mens van een individuele innerlijke god, als het eerste beginsel of de oorspronkelijke energie die de ontwikkeling van de mens vanuit het stoffelijke naar het spirituele leven leidt. De leer is zo volkomen universeel en zo in overeenstemming met alles wat de mens weet wanneer hij over zijn eigen spirituele en verstandelijke natuur nadenkt, dat het nauwelijks te verwonderen is dat deze leer in het religieuze en filosofische bewustzijn van de mens zo’n belangrijke plaats heeft ingenomen. Ze kan met recht de hoeksteen worden genoemd waarop de grote religieuze en filosofische stelsels uit het verleden werden gebouwd; en terecht, want deze leer is op de natuur zelf gebaseerd.
De innerlijke god in de mens, zijn eigen innerlijke, essentiële goddelijkheid, is de bron van waaruit alle edele ingevingen, alle prikkels tot verbetering, als een golf van inspiratie het psychische deel van zijn samenstelling binnenstromen. Alle krachten, alle vermogens, alle kenmerken van individualiteit, die zich door evolutie tot individuele manifestatie ontwikkelen, zijn het gevolg van de werking in de samengestelde mens van deze levengevende en inspirerende stromen van spirituele energie.
Het stralende licht dat uit dat onsterfelijke centrum of hart van ons diepste wezen stroomt, dat onze innerlijke god is, verlicht het pad van ieder van ons; en van dit licht ontvangen we verheven denkbeelden. Door dit stralende licht in ons hart kunnen we de weg vinden naar een steeds grotere vervulling in het dagelijks leven van de prachtige denkbeelden die we als mensen vaag of helder beginnen te begrijpen.
Het goddelijke vuur dat in de universele natuur werkt, is de bron van het geïndividualiseerde goddelijke vuur afkomstig van de innerlijke god van de mens.
Hedendaagse christenen met een mystieke inslag noemen de innerlijke god de immanente christus of christos. In het boeddhisme wordt hij de levende boeddha in ons genoemd. In het brahmanisme spreekt men van de Brahma in zijn Brahmapura of Brahma-stad, die het innerlijke gestel is.
Iemand die beschouwend en mystiek is ingesteld, beseft dan ook intuïtief dat er, welke naam hij er ook aan geeft, een goddelijke vlam in hem werkt, een goddelijk leven, een goddelijk licht en dat deze, ongeacht de naam, hemzelf is, zijn essentiële zelf. (Zie ook god.)
Involutie
Involutie is als proces het tegenovergestelde van evolutie. Zoals evolutie het ontvouwen, ontwikkelen of ontrollen betekent van wat al bestaat en latent aanwezig is, zo betekent involutie het invouwen, inwikkelen of naar binnen gaan van wat eerder al bestond of zich had ontvouwd, enz. Men kan zich van involutie en evolutie geen goed beeld vormen als men denkt dat de één los van de andere werkt: elk evolutiegebeuren is een involutiegebeuren, en omgekeerd. Zoals geest en stof in essentie één zijn en toch eeuwig samenwerken en op elkaar inwerken, zo zijn involutie en evolutie twee namen voor twee fasen van hetzelfde groeiproces, die eeuwig samenwerken en op elkaar inwerken. De zogenaamde afdaling van de monaden in de stof, bijvoorbeeld, betekent een involutie of inwikkeling van spirituele krachten in stoffelijke voertuigen die gelijktijdig, door de onweerstaanbare drang van de involuerende energieën, hun eigen latente vermogens ontvouwen, ontwikkelen en ontrollen; en dat is de evolutie van de stof. De involutie van de geest verloopt tegelijk met evolutie van de stof en houdt daarmee gelijke tred. Wanneer daarentegen op de opgaande of lichtende boog de geïnvolueerde monadische essenties zich weer beginnen te verheffen naar hun oorspronkelijke spirituele bron, beginnen ze zich te ontvouwen of te ontrollen, zoals ze zich tevoren op de neergaande boog hadden ingevouwen of ingewikkeld. Maar dit proces van ontvouwing of evolutie van de monadische essenties verloopt tegelijk met de inwikkeling, het invouwen, de involutie van de stoffelijke energieën en vermogens.
De geboorte en de dood van de mens zijn voortreffelijke voorbeelden van hetzelfde proces. Een kind wordt geboren en terwijl het opgroeit en volwassen wordt, ontwikkelt of ontrolt het bepaalde inherente kenmerken of energieën of vermogens, die alle voortkomen uit de svabhava of het ego van de mens. Wanneer daarentegen het verval in het menselijk leven begint, vindt er een langzame inwikkeling van deze zelfde vermogens plaats, die op die manier geleidelijk schijnen af te nemen. Deze vermogens en krachten die zich in het aardse leven hebben ontwikkeld, zijn het werk van de ingeboren spirituele, verstandelijke en psychische eigenschappen die de voertuiglijke of lichamelijke aspecten van de samengestelde mens aanzetten en dwingen zich tot uitdrukking te brengen als organen die steeds volmaakter worden naarmate het kind volwassen wordt.
Na de dood voltrekt zich precies het omgekeerde proces. Het stoffelijke of voertuiglijke aspect van het wezen wordt steeds minder krachtig, involueert steeds meer, en wordt meer latent naarmate het proces vordert. Maar tegelijk daarmee worden de werkelijk spirituele en verstandelijke krachten en vermogens bevrijd van de voertuigen en beginnen zich steeds meer te ontplooien, om hun hoogtepunt te bereiken in devachan. Alleen door de gebruikelijke onzorgvuldige manier van denken ontstaat het denkbeeld dat evolutie een afzonderlijk opzichzelfstaand proces is, en dat involutie – waarover men weinig hoort – een ander opzichzelfstaand proces is. De twee zijn, zoals hierboven opgemerkt, de twee fasen van activiteit van evoluerende monaden, en deze fasen bestaan altijd tegelijkertijd, en tussen beide is een voortdurende samenwerking en wisselwerking aan de gang. Ze zijn niet van elkaar te scheiden.
Dat geldt ook voor geest en stof. Geest is niet iets wat wezenlijk verschilt van stof en volkomen ervan gescheiden is. De twee zijn in essentie één, en werken eeuwig samen en op elkaar in.
Er zijn in het Sanskriet verschillende termen die overeenkomen met wat theosofen onder evolutie verstaan, maar de beste algemene term is misschien pravritti, die een ‘omwentelen’ of ‘voortrollen’ betekent, een ontrollen of ontvouwen. Het omgekeerde proces of involutie kan op zijn beurt waarschijnlijk het best in het Sanskriet worden weergegeven door de term nivritti, die een ‘terugrollen’, ‘inwikkelen’ of een ‘naar binnen vouwen’ betekent. Een term die vaak in plaats van evolutie kan worden gebruikt is emanatie. (Zie ook evolutie.)
Inwijding
In de oudheid waren er zeven – en zelfs tien – graden van inwijding. Van deze zeven graden bestonden er drie uit alleen leringen, die de spirituele, mentale, psychische en fysieke voorbereiding en training vormden – wat de Grieken de katharsis of ‘loutering’ noemden. Wanneer de discipel geacht werd voldoende gelouterd, gezuiverd, getraind, mentaal rustig en spiritueel kalm te zijn, werd hij tot de vierde graad toegelaten die eveneens gedeeltelijk uit leringen bestond, maar gedeeltelijk ook uit een rechtstreekse persoonlijke kennismaking, door middel van oude mystieke processen, met de structuur en werkingen van het heelal, en op deze manier werd door persoonlijke ervaring uit de eerste hand waarheid verworven. Met andere woorden, zijn geest-ziel, zijn individuele bewustzijn, werd geholpen om naar andere bestaansgebieden te gaan, en door deze te worden kennis en inzicht te verkrijgen. De mens, de ziel, het verstand, kan alleen die dingen zien, begrijpen en daardoor kennen, die de individuele entiteit zelf is.
Na de vierde graad kwamen achtereenvolgens de vijfde, de zesde en de zevende inwijding, en deze bestonden eveneens uit leringen. Naarmate de leerling vorderde – en hij werd in deze ontwikkeling in steeds belangrijker mate geholpen naarmate hij vorderingen maakte – kwamen steeds meer die krachten en vermogens in hem tot ontwikkeling die het mogelijk maakten nog verder en dieper achter de sluiers van maya of illusie door te dringen. Na de zevende of laatste van alle openlijk bekende inwijdingen te hebben doorgemaakt, als we deze zo mogen noemen, werd hij een van die mensen die theosofen mahatma’s noemen. (Zie ook ingewijde.)
Isvara (Sanskriet)
Isvara betekent ‘heer’ en is een term die in de hindoemythologie niet alleen vaak wordt gebruikt voor kosmische godheden, maar ook om uitdrukking te geven aan de kosmische geest in de mens. Wanneer Isvara dus betrekking heeft op de individuele mens, dan is hij de goddelijke geïndividualiseerde geest in de mens – de eigen persoonlijke god van de mens. Deze term kan ook worden omschreven als het goddelijke ego, het kind van de goddelijke monade in de mens, en zou daarom ook kunnen worden gebruikt voor de dhyani-boeddha of de immanente christus in een mens. In India is het een titel die vaak aan Siva en aan andere goden van het hindoepantheon wordt gegeven.