– E –
Ego
(Latijn)
Een woord dat ‘ik’ betekent. In theosofische geschriften
is het ego datgene wat zegt ‘ik ben ik’ — indirect
of weerkaatst bewustzijn, bewustzijn dat als het ware op zichzelf wordt
teruggekaatst, en op die manier zijn eigen mayavische bestaan als een
‘afzonderlijke’ entiteit ervaart. Op dit feit berust de
enige werkelijke ‘ketterij’ die door het occultisme wordt
erkend: de ketterij van afgescheidenheid.
De zetel van het menselijke ego is de tussenliggende
duade — manas-kama, waarvan een deel, het reïncarnerende
ego, naar het hogere streeft, en een ander deel, het gewone of astrale
menselijke ego, tot het lagere wordt aangetrokken. Het bewustzijn is
in het reïncarnerende ego onsterfelijk, en in het lagere of astrale
menselijke ego tijdelijk of sterfelijk.
Men kan de hiërarchie van de samengestelde
mens beschouwen als iets wat zich ontwikkelt uit het immanente zelf:
dit laatste is de kiem van egoïteit op de zeven (of misschien beter,
zes) gebieden van stof of manifestatie. Op elk van deze zeven (of zes)
gebieden ontvouwt of ontwikkelt het immanente zelf of de paramatman
een omhulsel of gewaad; de hogere zijn geweven uit geest, de lagere
uit ‘schaduw’ of stof. Elk van deze omhulsels of gewaden
is een ‘ziel’, en tussen het zelf en zo’n ziel —
elke ziel — bevindt zich het ego.
Zo is atman de goddelijke monade die het aanzijn
geeft aan het goddelijke ego en uit dit laatste ontwikkelt zich het
monadische omhulsel of de goddelijke ziel; jivatman, de spirituele monade,
heeft zijn kind dat het spirituele ego is, dat op zijn beurt de spirituele
ziel of het spirituele individu voortbrengt; en de combinatie van deze
drie, opgevat als een eenheid, is buddhi; bhutatman, het menselijke
ego — de hogere menselijke ziel, die de lagere buddhi en het hogere
manas omvat; pranatman, het persoonlijke ego — de lagere menselijke
ziel, of de mens. Dit omvat manas, kama en prana; en ten slotte het
dierlijke ego — de vitaal-astrale ziel: kama en prana. (Zie deze
verschillende termen.)
Eidolon
(Grieks, meervoud eidola)
Dit woord betekent ‘evenbeeld’ van de mens die eens bestond.
Na de dood blijft de ‘schaduw’ van de overleden mens achter
in de astrale wereld — die zich aan de andere kant van de drempel
van het fysieke leven bevindt, de etherische wereld. De Ouden noemden
deze menselijke schaduwen schimmen – door sommigen worden ze wel
geesten en spoken genoemd; en elke schim is niet meer dan een eidolon,
een astrale beeltenis of vage kopie van de overleden fysieke mens. Dit
eidolon blijft nog enige tijd intact in de astrale gebieden of bovenstoffelijke
ether, en zijn deeltjes worden op magnetische wijze min of meer bijeengehouden
zolang het fysieke lichaam nog niet volledig in zijn samenstellende
delen is ontbonden; maar na betrekkelijk korte tijd verdwijnen deze
eidola, want ze vallen uiteen op een manier die sterk lijkt op de ontbinding
van het fysieke lichaam.
Ekagrata
of ekagratva (Sanskriet)
Een term met de betekenis van ‘eenpuntigheid’ of ‘absolute
aandacht’ bij de contemplatie van een onderwerp van meditatie.
Het is de volmaakte en aanhoudende concentratie van de waarnemende geest
op één bepaald punt van denken.
Elementaal
Een natuurgeest of elf. In het theosofische taalgebruik worden echter
die wezens bedoeld die aan het begin van een weg van evolutionaire groei
staan en die in de elementale stadia van hun groei verkeren.
Het is een algemene term die gemakshalve wordt gebruikt voor al die
wezens die in evolutionair opzicht lager dan de mineralen staan. Niettemin
zijn de mineralen zelf uitdrukkingsvormen van één familie,
menigte of hiërarchie van elementalen van een meer ontwikkeld type.
Het plantenrijk is eveneens slechts de uitdrukkingsvorm van één
familie of menigte van elementalen die zich in het plantenstadium van
hun evolutie op deze aarde bevinden. Dat geldt evenzo voor de dieren.
Dieren zijn, relatief gesproken, hoogontwikkelde elementalen. Ook mensen
waren in lang vervlogen eonen van het kosmische verleden elementalen.
Vanuit dit elementale stadium hebben we ons tot mens ontwikkeld en geven
we in meerdere of mindere mate, meestal heel zwak, uitdrukking aan de
aangeboren goddelijke krachten en vermogens die in de diepste kern van
ons wezen liggen opgesloten.
Een elementaal is een wezen dat ons heelal is binnengekomen
op het laagste gebied of in de laagste wereld, graad of sport van de
levensladder; deze levensladder begint in elk heelal in het laagste
stadium en eindigt voor dat heelal in het hoogste stadium daarvan —
de universele kosmische geest. Het elementaal gaat dus bij het beklimmen
van de levensladder vanaf het elementale stadium door alle bestaansgebieden
heen, maakt het menselijke stadium door, wordt bovenmenselijk, halfgoddelijk
— een halfgod — om daarna een god te worden. Op die manier
begonnen ook wij mensen in dit huidige heelal.
Ieder volk op aarde heeft in deze menigten elementalen
geloofd — waarvan sommige zichtbaar zijn, zoals mensen, dieren
en planten, en andere onzichtbaar. Aan de onzichtbare entiteiten zijn
verschillende namen gegeven: feeën, aardmannetjes, elfen, kabouters,
tovernimfen, watergeesten, dwergen, trollen, kobolden, kwelgeesten,
banshee’s, faunen, daeva’s, djinns, saters, enz. De middeleeuwse
mystici onderwezen dat er vier algemene soorten van deze elementalen
bestaan: de salamanders — die in het element vuur ontstaan en
leven; de sylfen — die in het element lucht ontstaan en leven;
de undinen — die in het element water ontstaan en leven; en de
gnomen — die in het element aarde ontstaan en leven.
Elementaar
Elementaren zijn ‘ontlichaamde zielen van verdorven mensen;
deze zielen hebben zich op een bepaald moment vóór de
dood losgemaakt van hun goddelijke geest, en zo hun kans op onsterfelijkheid
verloren’ (H.P. Blavatsky, Theosophical Glossary, blz.
112).
Strikt genomen moet het woord ‘elementaren’
worden gebruikt zoals H.P. Blavatsky het in dit citaat definieert. Maar
in de tegenwoordige theosofische literatuur heeft het woord meer in
het bijzonder de betekenis gekregen van de fantomen of eidola (zie aldaar)
van ontlichaamde mensen, waarbij deze fantomen of eidola in feite de
kamarupische schimmen zijn. Daarbij gaat het vooral om gevallen van
grofmaterialistische ex-mensen, van wie de kwade impulsen en begeerten,
die nog steeds nauw met het kamarupische fantoom zijn verbonden, deze
fantomen naar die fysieke gebieden aantrekken die bij hen passen. Ze
vormen een reëel gevaar voor de psychische en geestelijke gezondheid,
en achtervolgen letterlijk die levende mensen die neigingen vertonen
die overeenkomen met hun eigen neigingen. Het zijn zielloze schillen,
maar nog steeds vol met de energieën van een verdorven en verachtelijke
soort. Hun bestemming is natuurlijk dezelfde als die van alle andere
preta’s of bhuta’s — uiteindelijke ontbinding; want
de grove astrale atomen waaruit ze bestaan, lossen zich in de loop van
de jaren langzaam op, zoals een rookpluim of een donkere wolk zich oplost
langs een berghelling.
Esoterische
leer
Het geheel van mystieke en heilige leringen dat is voorbehouden aan
studenten met een edel en waardig karakter. Deze leringen waren in alle
tijden aan hoogontwikkelde mensen bekend en werden door hen bestudeerd.
De esoterische leer is het gemeenschappelijk bezit van de mensheid,
en is dit altijd geweest. In alle verschillende grote religies en filosofieën
van de wereld zal de student basisbeginselen aantreffen, waarvan, als
ze met elkaar worden vergeleken en kritisch worden onderzocht, gemakkelijk
kan worden vastgesteld dat ze identiek zijn. Elk van deze basisbeginselen
is in elke grote wereldreligie of wereldfilosofie te vinden; daarom
bevatten deze wereldreligies of wereldfilosofieën gezamenlijk de
gehele esoterische leer, hoewel deze gewoonlijk in exoterische vorm
wordt uitgedrukt.
Maar niet één van deze wereldreligies
of wereldfilosofieën maakt het hele stelsel van de leringen dat
aan haar ten grondslag ligt in een zuivere en duidelijke vorm bekend;
sommige religies leggen de nadruk op één of meer van zulke
basisbeginselen, een andere religie of filosofie zal weer op andere
beginselen de nadruk leggen, terwijl in beide gevallen weer andere beginselen
op de achtergrond blijven. Hierdoor is gemakkelijk het feit te verklaren
dat de verschillende wereldreligies en wereldfilosofieën onderling
verschillen, en voor iemand die niet nadenkt lijken ze vaak, oppervlakkig
beschouwd, weinig gemeen te hebben en misschien zelfs met elkaar in
strijd te zijn. De oorzaak hiervan is dat elke religie of filosofie
op een andere manier aan de wereld is gegeven; de vorm die elk ervan
aannam was voor de periode waarin ze werd verkondigd de beste. Elke
religie of filosofie draagt de sfeer van het volk en de periode waartoe
ze behoort, en vertegenwoordigt de verschillende menselijke denkers
die haar hebben ontwikkeld, of die haar in een of andere vorm aan de
wereld hebben overgebracht en verkondigd.
Deze vormen of eigenaardigheden van het exoterische
denken kunnen we, als we dat willen, terzijde stellen, maar de basisbeginselen
achter elke grote religie of grote filosofie vormen gezamenlijk de universele
esoterische leer. In deze universele esoterische leer ligt het mysterieaspect
van elke grote religie of filosofie besloten, en deze mysterieleer is
altijd voorbehouden aan ingewijden. De esoterische filosofie of leer
heeft sinds onheuglijke tijden onder de hoede gestaan van edele figuren,
verheven zieners en wijzen, die deze leer, of beter gezegd gedeelten
ervan, van tijd tot tijd aan de wereld bekendmaken wanneer daaraan een
spirituele en intellectuele behoefte ontstaat. De oorsprong van de esoterische
leer ligt in de mysterieleringen van wezens uit andere en spirituele
sferen, die in de vroege mensheid van het derde wortelras van deze vierde
ronde van onze bol incarneerden en aan de toen verstandelijk ontluikende
mensheid bepaalde noodzakelijke basisbeginselen of basiswaarheden onderwezen
over het heelal en de aard van de ons omringende wereld.
Ethiek
De theosofische leringen zijn in essentie door en door ethisch. Het
is onmogelijk de verheven wijsheid van de goden, de archaïsche
wijsheid-religie van de Ouden te begrijpen als men niet duidelijk beseft
dat de ethiek als een gouden draad door het hele stelsel of weefsel
van leringen en ideeën van de esoterische filosofie loopt. Waarachtig
occultisme zonder ethiek is eenvoudig ondenkbaar omdat het onmogelijk
is. Er bestaat geen waarachtig occultisme dat niet de hoogste ethiek
omvat die het morele besef van de mens zich kan voorstellen, en op dat
belangrijke feit kan men niet sterk genoeg de nadruk leggen.
In de theosofische filosofie is ethiek niet iets
wat alleen maar uit het menselijk denken voortkomt – een stel
afgesproken regels voor het menselijk gedrag. Ze is gebaseerd op de
structuur en de aard van het heelal zelf. Het hart van het heelal is
wijsheid-liefde en deze beide zijn in de kern ethisch, want er kan geen
wijsheid bestaan zonder ethiek, evenmin kan er liefde bestaan zonder
ethiek, en ook kan er geen ethiek bestaan zonder liefde of wijsheid.
De filosofische reden waarom de Ouden zoveel waarde
hechtten aan wat bij de Romaanse volkeren algemeen bekendstond als virtus,
waarvan het Engelse woord ‘virtue’ (deugd) is afgeleid,
is dat zij, op basis van leringen die afkomstig zijn van de grote mysteriescholen,
wisten dat deugd en ethiek zijn voortgekomen uit het morele instinct
van de mens, die deze op zijn beurt ontleende aan het hart van het heelal
— aan de kosmische harmonie. Het wordt hoog tijd dat de westerse
wereld het denkbeeld dat ethiek niet méér is dan een overeengekomen
morele handelwijze, die de mens heeft uitgevonden om de scherpe kanten
en gevaren in de omgang tussen mensen te verminderen, voor altijd naar
het rijk van achterhaald bijgeloof verwijst.
Iedere wetenschapper weet natuurlijk dat de woorden
moraal en ethiek respectievelijk aan het Latijn en het Grieks zijn ontleend
en de gewoonten en gebruiken aanduiden die men in een beschaafde samenleving
zou moeten volgen. Maar dit onbetwistbare feit is in zekere zin beschamend,
want het lijkt er bijna op alsof we nog niet een woord hebben voortgebracht
dat op bevredigende wijze het instinctieve gevoel weergeeft voor recht,
waarheid, trouw, rechtvaardigheid, eer, wijsheid en liefde — iets
wat we nu zo zwak uitdrukken met de woorden ethiek of moraal. ‘Een
theosoof is iemand die theosofisch handelt’, schreef H.P. Blavatsky,
en nooit heeft ze wijzere en edeler woorden geschreven. Niemand kan
een theosoof zijn als hij niet ethisch voelt, ethisch denkt en ethisch
leeft in de ware betekenis van het woord, zoals hierboven is uiteengezet.
(Zie ook moraal.)
Evolutie
Zoals het woord in de theosofie wordt gebruikt betekent het het ‘loswikkelen’,
‘ontvouwen’ of ‘zich ontrollen’ van latente
krachten en vermogens die de entiteit van nature bezit en die onlosmakelijk
met haar zijn verbonden, haar eigen wezenskenmerken of, meer algemeen
gesproken, de krachten en vermogens van haar eigen karakter: het Sanskrietwoord
voor dit laatste begrip is svabhava (zie aldaar). Evolutie betekent
dus niet alleen dat de ene steen op de andere wordt gelegd, dat de ene
ervaring zich stapelt op de andere, of dat een variant wordt toegevoegd
aan andere varianten — beslist niet; want dat zou de mens en andere
entiteiten tot niets anders maken dan verzamelingen van onsamenhangende,
losse delen, zonder essentiële eenheid of zonder enig samenbindend
beginsel.
In de theosofie betekent evolutie dat de mens (evenals
alle andere zich ontwikkelende entiteiten) alles in zich heeft wat de
kosmos heeft, omdat hij een onafscheidelijk deel ervan is. Hij is het
kind ervan; men kan de mens niet van het heelal scheiden. Alles wat
in het heelal is, is in hem, latent of actief, en evolutie is het tevoorschijn
brengen van wat innerlijk aanwezig is. Verder is dat wat we het omringende
milieu noemen, de omstandigheden — de natuur, om het alledaagse
woord te gebruiken — niets anders dan het werkterrein waarop en
waarin deze inherente eigenschappen functioneren, waarop ze inwerken
en waarvan ze de corresponderende reactie ontvangen; en deze acties
en reacties vormen voor de evoluerende entiteit steeds weer een prikkel
of aansporing tot verdere manifestaties van energie.
In geen enkele richting bestaan er grenzen waar
men zou kunnen zeggen dat de evolutie begint of waar men zich het einde
ervan kan voorstellen, want volgens de theosofische opvatting is evolutie
niets anders dan het proces dat de bewustzijnscentra of monaden volgen
wanneer ze van eeuwigheid tot eeuwigheid de weg van onophoudelijke groei
gaan, die geen begin en geen einde kent.
Groei is de sleutel tot de werkelijke betekenis
van de theosofische evolutieleer, want groei is niets anders dan het
in detail tot uitdrukking brengen van het algemene ontvouwingsproces
van vermogens en organen, dat in het gangbare woord evolutie besloten
ligt. Het enige verschil tussen evolutie en groei is dat het eerste
woord een algemene term is, terwijl met het laatste een specifiek stadium
van dit natuurproces wordt aangeduid.
Evolutie is een van de oudste begrippen en leringen
van de archaïsche wijsheid, hoewel het begrip in de oudheid gewoonlijk
met het woord emanatie werd aangeduid. Er moet wel onderscheid worden
gemaakt tussen deze twee woorden, een belangrijk onderscheid, maar dat
is eerder het gevolg van de beschouwingswijze dan van een werkelijk
essentieel verschil. De term emanatie is voor theosofen beslist nauwkeuriger
en beter dan evolutie, maar helaas wordt emanatie in het Westen zo slecht
begrepen dat men noodgedwongen de algemeen aanvaarde term gebruikt om
het proces van innerlijke groei te beschrijven, dat zich uitstrekt over
en manifesteert in de verschillende stadia van de zich ontwikkelende
entiteit. Daarom zijn theosofen, strikt genomen, eerder emanationisten
dan evolutionisten; en uit deze opmerking wordt meteen duidelijk
dat een theosoof geen darwinist is, al erkent hij dat er in bepaalde
secundaire en tertiaire opzichten en details enige waarheid schuilt
in de theorie die Charles Darwin van de Fransman Lamarck overnam en
aanpaste. In de theosofie is de sleutel tot de betekenis van het begrip
evolutie dan ook de volgende: de kern van iedere organische entiteit
is een goddelijke monade of geest, die zijn vermogens en krachten door
de eeuwen heen tot uitdrukking brengt door middel van verschillende
voertuigen die veranderen doordat ze steeds verbetering ondergaan. Deze
voertuigen zijn niet alleen fysieke lichamen, maar ook innerlijke omhulsels
van bewustzijn die samen het hele gestel van de mens vormen, dat zich
uitstrekt van de goddelijke monade via de tussenliggende bewustzijnsgebieden
tot het fysieke lichaam. De evoluerende entiteit kan alleen datgene
worden of tot uitdrukking brengen wat ze in diepste wezen al is —
daarom is evolutie het naar buiten brengen of ontvouwen van wat innerlijk,
actief of latent, al bestaat. (Zie ook involutie.)
Exoterisch
Wanneer dit woord betrekking heeft op de grote stelsels van filosofie
en religie betekent het niet onjuist. Het doelt alleen op leringen waarvan
de sleutels niet openlijk zijn gegeven. De oorsprong van het woord schijnt
te liggen in de Peripatetische School in Griekenland en het schijnt
aan het brein van Aristoteles te zijn ontsproten. Het staat tegenover
esoterisch.
De exoterie — dat wil zeggen de uiterlijke
en alledaagse formulering van religieuze en filosofische leringen —
verhult de waarheid; in haar zelfverzekerdheid bespot de onwetendheid
helaas altijd de waarheid; maar de esoterie onthult de waarheid.