Inhoud
– T –
Tala (Sanskriet)
Een woord dat in de metafysische stelsels van India veel wordt gebruikt, zowel tegenover als in samenhang met loka (zie aldaar). De algemene betekenis van loka is ‘plaats’ of beter gezegd ‘wereld’, en die van tala is ‘lagere wereld’. Elke loka heeft als zijn tegenhanger een daarmee corresponderende tala. Overal waar een loka is, is een nauwkeurig daarmee overeenkomende tala, en in feite is de tala de lagere pool van de overeenkomstige loka. Loka’s en tala’s kunnen daarom worden gezien als de spirituele en de stoffelijke aspecten of substantie-beginselen van de verschillende werelden, die het kosmische heelal samenstellen en in feite zijn. Het is onmogelijk een tala van de bijbehorende loka te scheiden – even onmogelijk als het zou zijn om de twee polen van elektriciteit te scheiden.
Het aantal tala’s, zoals deze in het algemeen in de exoterische filosofieën van Hindoestan worden geschetst, wordt gewoonlijk gesteld op zeven, en er zijn dus zeven loka’s en zeven tala’s; maar in feite varieert dit aantal. Als we een loka de spirituele pool kunnen noemen, kunnen we deze ook het beginsel van een wereld noemen; en als we over een tala spreken als de negatieve of lagere pool, kunnen we ook ernaar verwijzen als het element van de corresponderende loka of het corresponderende beginsel. De loka’s van een hiërarchie kunnen daarom de beginselen van een hiërarchie worden genoemd en de tala’s de elementen of substantiële of stoffelijke aspecten van de hiërarchie.
Men moet bovendien bedenken dat alle zeven loka’s en alle zeven tala’s onafgebroken en onlosmakelijk met elkaar zijn verweven, voortdurend met elkaar in wisselwerking staan, en dat de loka’s en de tala’s door samenwerking het heelal vormen en ook de verschillende ondergeschikte hiërarchieën ervan die ons omringen. De hogere loka’s met de hogere tala’s zijn de krachten of energieën en substantiële delen van de spirituele en etherische werelden; de laagste loka’s en hun corresponderende tala’s vormen de krachten of energieën en substantiële delen van de fysieke wereld die ons omringt; en de tussenliggende loka’s met hun corresponderende tala’s vormen de energieën en substantiële delen van de tussenliggende of etherische gebieden.
In het kort kunnen we daarom over een tala zeggen dat het het stoffelijke aspect vertegenwoordigt van de wereld waarin het overheerst, zoals we een loka kunnen beschouwen als het spirituele aspect van de wereld waarin deze overheerst. Men moet altijd bedenken dat elke loka gelijktijdig bestaat met zijn corresponderende tala op hetzelfde gebied en niet ervan kan worden gescheiden.
Een belangrijke conclusie uit de voorafgaande opmerkingen is dat de samenstelling van de mens als individu van hoog tot laag een eigen soort hiërarchie is, en daarom is de mens zelf als zo’n ondergeschikte hiërarchie een samengestelde entiteit bestaande uit loka’s en tala’s die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en in wisselwerking met elkaar staan. In deze ondergeschikte hiërarchie die we de mens noemen, leven en evolueren enorme legers of menigten van levende entiteiten, monaden in dit lagere stadium van hun lange evolutionaire zwerftocht, die we voor het gemak kortweg onder de algemene term levensatomen (zie aldaar) kunnen rangschikken.
Tamas (Sanskriet)
Een van de drie guna’s of essentiële eigenschappen van gemanifesteerde wezens en dingen. De aard van tamas is duisternis, illusie, onwetendheid, en een heel andere betekenis ervan is stilte, passiviteit, kalmte, rust, traagheid. Uit de verschillen die deze twee reeksen woorden vertonen, blijkt onmiddellijk dat tamas zowel een goede als een slechte kant heeft, zoals ook rajas (zie aldaar) een goede en een slechte kant heeft, en dat geldt zelfs voor sattva (zie aldaar). De toestand van gemanifesteerd bestaan tijdens de kosmische pralaya is in één betekenis van het woord de toestand van tamas, die duidt op stilte of rust. Wanneer het heelal zich in het stadium van actieve manvantarische manifestatie bevindt, kunnen we in het algemeen zeggen dat het heelal in de toestand van rajas verkeert, terwijl er bij dat aspect van het heelal dat we het goddelijk-spirituele kunnen noemen, hetzij in het heelal zelf of in het manvantara of de pralaya van een bol, kan worden gesproken van de toestand van sattva. Door deze opmerkingen moet het duidelijk zijn dat de drie guna’s – sattva, rajas en tamas – niet alleen in ruimte en tijd kunnen samenvallen, maar dat ze in feite ook zo bestaan, en dat de drie onlosmakelijk met elkaar zijn verweven. Het zijn drie aspecten of toestanden van belichaamd bewustzijn, en elk heeft zijn edele en elk zijn ‘slechte’ kant.
Tanha (Pali)
Een bekend woord in het boeddhisme dat de ‘dorst’ naar het stoffelijke leven aanduidt. Deze dorst of dit verlangen om naar vertrouwde taferelen terug te keren brengt het reïncarnerende ego (zie aldaar) naar het aardse leven terug – en dit verlangen speelt als individuele oorzaak van reïncarnatie misschien een grotere rol dan wat ook. (Zie ook trishna.)
Tantra (Sanskriet)
Een woord dat letterlijk een ‘weefgetouw’ betekent, of de schering of de draden in een weefgetouw; bij uitbreiding van de betekenis duidt het op een regel of rituaal voor ceremoniële rituelen. De hindoe-tantra’s zijn talrijke werken of religieuze verhandelingen die mystieke en magische formules of voorschriften geven voor het verwerven van magische en quasi-magische vermogens, en voor verering van de goden. Ze zijn overwegend samengesteld in de vorm van dialogen tussen Siva en zijn goddelijke echtgenote Durga; vooral deze twee godheden zijn voorwerp van verering van de tantrins.
In veel delen van India schijnt het gezag van de tantra’s de zuivere en poëtische hymnen van de Veda’s bijna te hebben verdrongen.
Men neemt aan dat de meeste tantrische werken vijf verschillende onderwerpen behandelen: (1) de manifestatie of evolutie van het heelal; (2) de vernietiging ervan; (3) de verering of aanbidding van de godheden; (4) de verwerving of verwezenlijking van verlangde zaken, vooral van zes bovenmenselijke vermogens; (5) manieren of methoden, gewoonlijk vier in getal, van eenwording met de hoogste godheid van de kosmos door middel van contemplatieve meditatie.
Hoewel er veel interessante onderwerpen in de tantrische werken staan, zijn ze helaas eeuwenlang duidelijk gericht geweest op wat in het occultisme bekendstaat als tovenarij of zwarte magie. Sommige van de gebruikte rituelen of ceremoniën hebben te maken met weerzinwekkende details die verband houden met seks.
Durga, de echtgenote van Siva, zijn sakti of energie, wordt door de tantrins vereerd als een afzonderlijke, verpersoonlijkte vrouwelijke kracht.
De oorsprong van de tantra’s gaat ontegenzeglijk terug tot een verre oudheid, en er schijnt weinig twijfel over te bestaan dat deze werken, of hun originelen, erfstukken zijn die van oorspronkelijk ontaarde of gedegenereerde takken van het Atlantische ras afkomstig waren. De meer belangrijke tantrische werken bevatten natuurlijk een zekere hoeveelheid diep filosofische en mystieke gedachten, maar de tantrische eredienst is in veel gevallen heel losbandig en immoreel.
Tantrisch (tantrika, Sanskriet)
Het bijvoeglijk naamwoord dat correspondeert met tantra (zie boven). Het woord tantrika wordt ook gebruikt om iemand aan te duiden die zich serieus met een bepaalde studie bezighoudt – een geleerde. Meer in het bijzonder betreft dit bijvoeglijk naamwoord de tantra’s en de leringen die daarin besloten liggen.
Tat (Sanskriet)
Een onzijdig voornaamwoord dat vaak als een zelfstandig naamwoord wordt gebruikt met de betekenis dat. Met dit woord duidden de vedische wijzen en de schrijvers van de oude geschriften van India het onuitsprekelijke beginsel aan, waaraan alles in één kosmisch heelal ontsprong, en ze stelden het tegenover het voornaamwoord idam, dat ‘dit’ betekent en het gemanifesteerde heelal aanduidt. (Zie ook parabrahman.)
Tattva (Sanskriet)
Tattva’s zijn elementaire beginselen of elementen van oorspronkelijke substantie, of beter gezegd de verschillende beginselen of elementen in de universele, intelligente, bewuste natuur, beschouwd vanuit het standpunt van het occultisme. Het woord tattva kan misschien letterlijk worden vertaald met ‘dat-heid’, wat doet denken aan de ‘quidditas’ van de Europese scholastici.
Het aantal tattva’s, of elementaire beginselen van de natuur, varieert in de verschillende filosofische stelsels. De Sankhya bijvoorbeeld, somt 25 tattva’s op. Het stelsel van de Mahesvara’s of vereerders van Siva met zijn echtgenote Durga telt vijf beginselen, die eenvoudig de vijf elementen van de natuur zijn die in alle oude geschriften voorkomen. Het occultisme erkent natuurlijk het bestaan van zeven tattva’s, in feite tien fundamentele element-beginselen of element-substanties of tattva’s in de universele natuur, en elk van deze tattva’s is in de samengestelde mens vertegenwoordigd en daarin actief. Anders zou de samengestelde mens als organische entiteit geen samenhang kunnen vertonen.
Telepathie (zie gedachteoverbrenging)
Theosofie (theosophia, Grieks)
Een samengesteld woord: theos, een ‘goddelijk wezen’, een ‘god’; sophia, ‘wijsheid’; dus goddelijke wijsheid. Theosofie is de majestueuze wijsheid-religie uit archaïsche tijden en is zo oud als de denkende mens. Ze werd aan de eerste menselijke protoplasten, de eerste denkende mensen op deze aarde overgedragen door hoogintelligente spirituele entiteiten uit hogere sferen. Deze oude leer, dit esoterische stelsel, is van bewaarders aan bewaarders aan bewaarders, over ontelbare generaties, doorgegeven tot in onze tijd. Bovendien zijn gedeelten van dit oorspronkelijke en majestueuze stelsel door die bewaarders in verschillende perioden aan verschillende rassen in verschillende delen van de wereld bekendgemaakt, wanneer de mensheid aan zo’n uitbreiding en toelichting van spirituele en verstandelijke denkbeelden behoefte had.
Theosofie is geen syncretistische filosofie-religie-wetenschap, geen denkstelsel of geloof dat stukje voor stukje is samengevoegd en uit delen bestaat die door een of andere grote geest aan verschillende andere religies of filosofieën zijn ontleend. Die gedachte is onjuist. Integendeel, theosofie is dat opzichzelfstaande stelsel of die systematische formulering van de feiten van de zichtbare en onzichtbare natuur die, wanneer ze tot uitdrukking wordt gebracht door het verlichte menselijke denken, de schijnbaar afzonderlijke vormen aanneemt van wetenschap, van filosofie en van religie. We kunnen theosofie ook omschrijven als de formulering in menselijke taal van de aard, structuur, oorsprong, bestemming en werkingen van het kosmische heelal en van de menigten wezens die het bewonen.
Hieraan kan worden toegevoegd dat theosofie, in de taal van H.P. Blavatsky (Theosophical Glossary, blz. 328), ‘de grondslag en basis is van alle wereldreligies en filosofieën, onderricht en beoefend door enkele uitverkorenen vanaf het moment dat de mens een denkend wezen werd. Als theosofie in praktijk wordt gebracht, is ze zuiver goddelijke ethiek; de definities in woordenboeken zijn pure onzin en berusten op religieus vooroordeel en onwetendheid . . .’ (Zie ook universele broederschap.)
Transmigratie
Dit woord wordt in het moderne Westen verkeerd begrepen, evenals de leer die in het oude Griekse woord metempsychose ligt besloten. Omdat de literatuur uit de oudheid in het algemeen niet goed wordt begrepen, wordt tegenwoordig aangenomen dat deze twee termen betekenen dat de menselijke ziel op een bepaald moment na de dood verhuist naar het dierenrijk en op aarde wordt wedergeboren in het lichaam van een dier. Deze uitspraak in de oude literatuur betreft echter het lot van wat theosofen de levensatomen (zie aldaar) noemen, maar ze heeft beslist geen betrekking op de bestemming van de menselijke ziel als entiteit.
De theosofie aanvaardt alle aspecten van de oude leer, maar verklaart en interpreteert ze. Op dit punt luidt onze leer ‘eens een mens, altijd een mens’, tenzij we het geval van een ‘verloren ziel’ (zie aldaar) behandelen. De menselijke ziel kan evenmin verhuizen naar en incarneren in het lichaam van een dier als het psychische gestel van een dier kan incarneren in menselijk vlees. Waarom? Omdat in het eerstgenoemde geval het dierlijke voertuig de menselijke ziel totaal geen mogelijkheid biedt om de spirituele en verstandelijke en psychische krachten en vermogens en neigingen die een mens tot mens maken, tot uitdrukking te brengen. Evenmin kan de ziel van een dier een menselijk lichaam binnengaan, omdat de onoverbrugbare kloof van psychische en verstandelijke aard, die de twee rijken scheidt, zo’n overgang van het ene rijk naar het andere, dat daaraan in alle opzichten superieur is, verhindert. In het eerstgenoemde geval bestaat er voor de mens geen aantrekking tot de dieren, en in het laatstgenoemde geval is het voor het onvolmaakt ontwikkelde dierenverstand en de onvolmaakt ontwikkelde dierenziel onmogelijk een geschikt thuis te vinden in wat voor het dier een werkelijk goddelijke sfeer is, die het eenvoudig niet kan betreden.
Transmigratie heeft echter een specifieke betekenis wanneer het woord wordt toegepast op de menselijke ziel: de levende entiteit verhuist of gaat over van de ene toestand naar de andere, of van het ene gebied naar het andere, afhankelijk van de omstandigheden, ongeacht of die gebieden zich in de onzichtbare of in de zichtbare rijken van de natuur bevinden, en of de toestand hoog of laag is. De specifieke betekenis van dit woord houdt daarom niets anders in dan een verandering van toestand of gebied, een verhuizing van de levende entiteit van de ene naar de andere, maar altijd in omstandigheden of toestanden die passen bij de menselijke waardigheid.
Toegepast op de levensatomen, waarop de opmerkingen van de Ouden over de lagere rijken van de natuur betrekking hebben, betekent transmigratie in het kort dat de specifieke levensatomen, die gezamenlijk de lagere beginselen van de mens vormen, bij de verandering die men de dood noemt, naar andere lichamen verhuizen of overgaan waartoe deze levensatomen door een overeenkomstige ontwikkeling worden aangetrokken – of deze aantrekkingskracht nu sterk is of zwak, en ze is gewoonlijk zwak omdat hun eigen evolutionaire ontwikkeling gewoonlijk verre van gevorderd is. Niettemin moet men bedenken dat deze levensatomen de innerlijke – en uiterlijke – voertuigen of lichamen van de mens vormen, en dat er daarom verschillende graden of klassen van deze levensatomen bestaan, van het fysieke omhoog (of naar binnen) naar het astrale, zuiver vitale, emotionele, mentale en psychische.
Dit is de algemene betekenis van transmigratie. Het woord betekent niet méér dan hierboven is geschetst. Maar de leer over de bestemming van de entiteit wordt verder ontwikkeld in de leer over metempsychose (zie aldaar).
Tretayuga (zie yuga)
Trishna (Sanskriet)
De betekenis van dit woord is ‘dorst’ of ‘verlangen’, maar het is een technische term die het denkbeeld weergeeft dat deze ‘dorst’ naar de dingen die het menselijke ego vroeger heeft gekend en die het opnieuw wil leren kennen – dingen die hem door ervaringen in het verleden vertrouwd zijn en waarmee hij affiniteit heeft – de tussennatuur van de mens of het menselijke ego weer tot incarnatie in het aardse leven brengt. Het wordt opnieuw aangetrokken tot wat voor hem oude en vertrouwde werelden en taferelen zijn; het dorst naar het gemanifesteerde leven waarin deze besloten liggen, naar de dingen waarmee het vroeger een band heeft opgebouwd. Op die manier wordt het aangetrokken tot die sferen die het in een voorafgaande periode van zijn evolutiereis verliet, toen het door de dood werd overvallen. De aantrekkingskracht om naar de aarde terug te keren is niets anders dan een werking of een natuurwet. De tussennatuur of het menselijke ego strooide hier in vroegere levens de zaadjes van gedachten en handelingen, en daarom moet het noodzakelijkerwijs hier de vruchten ervan plukken. Het kan niet oogsten waar het niet heeft gezaaid. Het gaat nooit naar een plaats waartoe het niet wordt aangetrokken.
Nadat de dood de tussennatuur heeft vrijgemaakt en aan haar een eeuwenlange periode van gelukzaligheid, rust en psychisch herstel heeft geschonken – vergelijkbaar met een goede nachtrust voor het vermoeide fysieke lichaam – zal deze tussennatuur of dit menselijke ego, evenals een mens geleidelijk weer wakker wordt, geleidelijk ontwaken of terugkomen uit die toestand van rust en gelukzaligheid die devachan (zie aldaar) wordt genoemd. De gedachtezaden en de zaden van handelingen die hij in vroegere levens heeft verricht, worden nu in zijn eigen weefsel opgeslagen – zaden waarvan de natuurlijke energie nog niet is verbruikt en uitgeput – en zijn met dat innerlijke psychische weefsel nauw verbonden, want ze horen nergens anders thuis, omdat de mens ze daar voortbracht en ze een deel van hem vormen. Elk van deze zaden van vroegere gedachten en daden, van vroegere emoties, begeerten, liefde, haat, sterke verlangens en aspiraties, begint voelbaar te worden als een drang naar de aarde, naar de sferen en gebieden waarin ze thuis zijn en waar ze op een natuurlijke manier kunnen groeien en tot ontwikkeling komen.
In ons huidige leven zetten we allemaal door ons denken en door ons handelen oorzaken in beweging die ons in de verre toekomst weer naar de aarde zullen terugbrengen. We zullen dan de oogst binnenhalen van de zaden van gedachten en daden die we in dit leven op de velden van onze menselijke natuur zaaien.
In de boeken van het Oosten die in het Pali zijn geschreven wordt deze term tanha (zie aldaar) genoemd.
Turiya (zie jagrat en karanopadhi)
Tussennatuur (of tussenliggende natuur)
Als we de mens beschouwen als een trichotomie, een wezen dat uit drie delen is samengesteld – zoals in het christelijke Nieuwe Testament: een ‘natuurlijk’ lichaam, een psychisch lichaam en een spiritueel lichaam – is dat een geschikte manier van uitdrukken, maar ze geeft geen gedetailleerde beschrijving van de hele structuur van het innerlijke wezen van de mens.
Als we deze trichotomie aanhouden is er ten eerste het goddelijk-spirituele element in de samenstelling van de mens, dat zijn eigen, individuele, innerlijke god is; ten tweede, de ziel of menselijke monade, die zijn menselijke egoïsche zelf is, zijn tussenliggende of psychische of tweede natuur; en ten derde, het hele samengestelde lagere deel van de mens dat, hoewel het verschillende omhulsels omvat, gemakshalve met de term voertuig of lichaam kan worden aangeduid. Het geheel van goden, monaden en atomen in de natuur wordt gekopieerd in de essentiële trichotomie van de mens als geest, ziel en lichaam; laatstgenoemde indeling is een andere manier om de goddelijk-spirituele ziel, de tussenliggende ziel en de astraal-fysieke delen van de mens aan te duiden.
De tussennatuur, voortbrengsel van de goddelijke vonk, omhult de straal vanuit de goddelijke vonk, die bij wijze van spreken haar spirituele zon is, en transformeert deze omlaag naar de gewone mentale gesteldheid van de mens. Het is deze tussennatuur die reïncarneert. Het goddelijk-spirituele deel van de mens reïncarneert niet, want dit deel van de mens hoeft de lessen die het fysieke leven kan bieden niet te leren: het staat er ver boven. Maar het tussenliggende deel dat door middel van de verschillende gewaden of omhulsels van de innerlijke mens functioneert – en deze omhulsels kunnen astraal of etherisch worden genoemd – kan op deze manier omlaag reiken en in contact komen met ons aardse gebied; en het fysieke lichaam is het omhulsel van vlees dat in contact staat met de fysieke wereld.
De tussennatuur wordt gewoonlijk de menselijke ziel genoemd. Ze is onvolmaakt, en is dat wat opnieuw tot incarnatie komt omdat ze naar deze aarde wordt aangetrokken. Hier, in deze sfeer van het universele leven, leert ze de zo noodzakelijke lessen. (Zie ook beginselen van de mens.)
Tweede dood
Dit is een uitdrukking die door oude en moderne mystici wordt gebruikt om de ontbinding aan te duiden van de beginselen van de mens die na de dood van het fysieke lichaam in kamaloka achterblijven. Plutarchus zegt bijvoorbeeld: ‘Bij de doden die we sterven blijven er voor de mens bij de ene twee over van de drie, en bij de andere één van de twee.’ Als we dus de eenvoudige indeling van de mens in geest, ziel en lichaam gebruiken, is de eerste dood het afleggen van het lichaam, waarbij van de drie twee overblijven, en is de tweede dood de terugtrekking van het spirituele uit de kamarupische ziel, waarbij er van de twee één overblijft.
De tweede dood vindt plaats wanneer de lagere of tussenliggende duade (manas-kama) zich op haar beurt losmaakt van, of beter gezegd wordt afgeworpen door, de hogere duade. Voorafgaande aan deze gebeurtenis wordt echter het reïncarnerende ego (zie aldaar), waarin het beste van de overleden entiteit besloten ligt – al haar zuiverste, spiritueelste en edelste aspiraties, hoopvolle verwachtingen, dromen over verbetering en verlangens naar schoonheid en harmonie – vanuit de lagere duade opgenomen in de hogere duade. De zaden van de lagere beginselen, die zich bij de volgende wedergeboorte of reïncarnatie van het ego zullen ontwikkelen tot het lagere viertal, blijven natuurlijk onlosmakelijk verbonden met het weefsel, om het zo te noemen, van het reïncarnerende ego. (Zie ook kamarupa.)