Theosophical University Press Agency

Inhoud

– K –

Kabbala (soms gespeld kabala of qabbalah)

Het Hebreeuwse woord voor wat de joodse theosofische ingewijden ‘de overlevering’ of ‘de geheime leer’ noemden; het betekent iets wat volgens traditie van mens op mens wordt overgeleverd of doorgegeven; afgeleid van een Hebreeuws woord dat ‘ontvangen’ of ‘overnemen’ betekent.

Ongetwijfeld bestond de joodse kabbala als een traditioneel stelsel van leringen lang voordat de huidige manuscripten ervan werden geschreven, want deze zijn betrekkelijk laat tot stand gekomen en dateren waarschijnlijk uit de Europese middeleeuwen. Eén bewijs voor deze bewering ligt in het feit dat in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling verschillende kerkvaders van de nieuwe christelijke religie een taal gebruikten die alleen aan de Hebreeuwse theosofie, dat is de Hebreeuwse kabbala, kon zijn ontleend. De uitdrukkingen zijn in sommige gevallen identiek, en de gedachte is in alle gevallen dezelfde.

De Zohar kan het oorspronkelijke en belangrijkste boek van de kabbala worden genoemd.

De basis van de joodse kabbala was de archaïsche Chaldeeuwse geheime leer, een stelsel van occulte of esoterische filosofie dat deels mondeling deels schriftelijk werd overgeleverd – meestal mondeling, en in het geval van de diepere mysteriën van de kabbala altijd mondeling. De joodse kabbala zoals die nu bestaat is verminkt en verdraaid door de inlassingen en veranderingen van vele westerse occultisten, vooral door mystici met een duidelijk christelijke inslag. De kabbala is dus in essentie de theosofie van de joden, of beter gezegd de vorm waarin ze de universele theosofie uit archaïsche tijden doorgaven.

Kaliyuga (zie yuga)

Kalpa (Sanskriet)

Dit woord komt van de wortel klrip, die ‘geordend zijn’ betekent; vandaar een ‘tijdsperiode’ of ‘tijdcyclus’. Soms wordt kalpa gebruikt voor de periode van een mahamanvantara – of groot manvantara – waarna de bollen van een planeetketen niet meer een verduistering of een rusttoestand ingaan, zoals periodiek het geval is, maar volledig sterven. Een kalpa wordt ook een dag van Brahma genoemd, en de duur hiervan is 4.320.000.000 jaar. Zeven ronden vormen een dag van Brahma of een planeetmanvantara. (Zie ook Brahma, manvantara.)

Zeven planeetmanvantara’s (of planeetcyclussen, die elk uit zeven ronden bestaan) vormen één zonnekalpa (of zonnemanvantara), of zeven dagen van Brahma – een week van Brahma.

De moeite die veel westerse studenten hebben om dit woord te begrijpen, ligt in het feit dat het onvermijdelijk een versluiering is, omdat het niet uitsluitend op de duur van één bepaalde tijdsperiode van toepassing is. Evenals het Nederlandse woord eeuw of tijdsperiode kan het woord kalpa voor verschillende cyclussen worden gebruikt. We kennen ook de mahakalpa of ‘grote kalpa’, een naam die vaak wordt gegeven aan de enorm lange periode waaruit een volledig zonnemanvantara of een volledige zonnepralaya bestaat.

Kama (Sanskriet)

Het woord kama betekent ‘verlangen’ of ‘begeerte’. Het is het vierde van de substantie-beginselen waaruit de mens is samengesteld. Kama is de stuwende of drijvende kracht in de menselijke samenstelling. Op zichzelf is het kleurloos, goed noch slecht; het wordt alleen goed of slecht door het gebruik dat het denken en de ziel ervan maken. Het is de zetel van de levende elektrische impulsen, verlangens en aspiraties, beschouwd vanuit hun energie-aspect. Hoewel er zowel een goddelijk als een duivels kama bestaat, wordt dit woord echter gewoonlijk en ten onrechte bijna uitsluitend beperkt tot slechte verlangens.

Kamaloka (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat kan worden vertaald als ‘begeertewereld’, wat vrij nauwkeurig is, hoewel het weinig zegt. Het is een halfstoffelijk gebied of beter gezegd wereld of rijk, dat subjectief en voor mensen als regel onzichtbaar is, en dat onze fysieke bol omgeeft en ook insluit. Het is de woon- of verblijfplaats van de astrale vormen van dode mensen en van andere dode wezens – het rijk van de kamarupa’s of begeertelichamen van gestorvenen. ‘Het is de Hades’, zoals H.P. Blavatsky zegt, ‘van de oude Grieken, en de Amenti van de Egyptenaren, het land van de stille schaduwen.’

In de kamaloka vindt de tweede dood (zie aldaar) plaats, waarna de bevrijde hogere duade van de overleden mens devachan binnengaat. De hoogste gebieden van kamaloka gaan onmerkbaar over in de laagste gebieden of rijken van devachan; en omgekeerd gaan de grofste en laagste gebieden van kamaloka onmerkbaar over in de hoogste gebieden van avichi (zie aldaar).

Wanneer het fysieke lichaam na de dood uiteenvalt, blijven de astrale elementen van de geëxcarneerde entiteit in kamaloka of de ‘schaduwwereld’ en zijn – evenals tijdens het fysieke bestaan – verbonden met dezelfde vitale centra die er nog steeds kracht aan geven; en hier vinden bepaalde processen plaats. De lagere menselijke ziel, die is besmeurd met aardse gedachten en lagere instincten, kan niet gemakkelijk uit kamaloka opstijgen, omdat ze onrein en zwaar is en dus omlaag is gericht. In kamaloka vinden de processen plaats van de scheiding tussen de monade en het kamarupische spook of de schim. Wanneer deze scheiding zich heeft voltrokken, wat de hierboven genoemde tweede dood is, ontvangt de monade het reïncarnerende ego in haar schoot, waarin het zijn lange rustperiode van gelukzaligheid en herstel doormaakt. Is daarentegen de entiteit in kamaloka zo doortrokken van het kwaad en wordt ze zo sterk tot de aardse gebieden aangetrokken dat de monade niet in staat is het reïncarnerende ego aan het kamarupa te onttrekken, dan zinkt laatstgenoemde met zijn besmeurde ziel steeds dieper weg en zal misschien zelfs avichi ingaan. Als de monadische invloed erin slaagt, wat meestal het geval is, de tweede dood tot stand te brengen, dan wordt het kamarupa niets anders dan een schim of een kamarupisch spook, en begint onmiddellijk te ontbinden om ten slotte te verdwijnen, terwijl elk van zijn samenstellende levensatomen de weg volgt waartoe het wordt aangetrokken.

Kamarupa (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat ‘begeertelichaam’ betekent. Het is dat deel van het innerlijke gestel van de mens waarin de verschillende verlangens, neigingen, haat- en liefdegevoelens – kortom, de verschillende mentale en psychische krachten – zetelen of waarmee ze onafscheidelijk verbonden zijn. Na de dood wordt dit het voertuig in de astrale werelden van de hogere beginselen van de overleden mens. Maar deze hogere beginselen zijn zich niettemin nauwelijks van dit feit bewust, omdat het verbreken van de gouden levensdraad op het moment van de fysieke dood het bewustzijn van de persoonlijke entiteit in een meedogende toestand van verdoving en onbewustheid dompelt, waarin ze kortere of langere tijd blijft, afhankelijk van haar spirituele of stoffelijke eigenschappen. Hoe spiritueler de mens was des te langer de periode van meedogende onbewustheid duurt en omgekeerd.

Zoals elders vaak is opgemerkt, vindt na de dood de zogenaamde tweede dood plaats, waarbij zich de scheiding voltrekt tussen het onsterfelijke deel van de tweede of tussenliggende duade en de lagere delen van deze duade; laatstgenoemde delen blijven als het kamarupa achter in de etherische of hogere astrale sferen die zich tussen de devachanische en aardse gebieden bevinden. Op zijn beurt verdwijnt dit kamarupa na verloop van tijd geleidelijk, en na deze ontbinding vervolgen zijn levensatomen hun verschillende, nooit eindigende omzwervingen.

De legenden en verhalen in de verschillende oude wereldreligies of filosofieën noemen dit kamarupa de schim, en in het Westen wordt het gewoonlijk spook of geest genoemd. Kortom, het omvat alle sterfelijke elementen van de menselijke ziel. Het kamarupa is een exacte astrale kopie van de gestorven mens – zowel wat betreft zijn voorkomen als zijn manier van doen; het is zijn eidolon (zie aldaar) of ‘evenbeeld’. (Zie ook tweede dood.)

Karanasarira (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat ‘oorzaak-lichaam’ of ‘oorzakelijk lichaam’ betekent, het instrument of beginsel of oorzakelijke element in de menselijke samenstelling, en dus ook in de samenstelling van iedere andere zich wederbelichamende entiteit, dat niet alleen de reproductie in belichaamde vorm van zo’n entiteit teweegbrengt, maar eveneens haar evolutie tijdens een manvantara door middel van een eindeloze reeks wederbelichamingen. (Zie ook karanopadhi, oorzakelijk lichaam.)

Karanopadhi (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat ‘oorzakelijk instrument’ of ‘instrumentele oorzaak’ betekent in de lange reeks wederbelichamingen waaraan menselijke en andere zich wederbelichamende entiteiten onderworpen zijn. Upadhi, het tweede deel van dit samengestelde woord, wordt vaak vertaald met ‘voertuig’. Hoewel deze definitie voor algemene doeleinden nauwkeurig genoeg is, drukt ze niet de essentie van het woord uit: de betekenis is eigenlijk ‘vermomming’, of bepaalde natuurlijke eigenschappen of aangeboren kenmerken waarvan wordt aangenomen dat ze vermommingen, bekleedsels of maskers zijn, waarin en door middel waarvan de spirituele monade van de mens werkt, en die op aarde en in feite ook op de andere bollen van de planeetketen de steeds terugkerende manifestaties van bepaalde functies en vermogens van deze monade teweegbrengen; en die bovendien nauw verband houden met de omzwervingen van de monade door de verschillende sferen en rijken van het zonnestelsel. In één bepaalde betekenis van het woord kan karanopadhi daarom bijna op één lijn worden gesteld met de gedachten die bij de term maya (zie aldaar) zijn uiteengezet, of de bedrieglijke vermommingen door middel waarvan de geest werkt, of beter gezegd, door middel waarvan spirituele monadische entiteiten werken en zich manifesteren.

De betekenis van karanopadhi is tweeledig, zoals kort is uitgelegd bij de uitdrukking ‘oorzakelijk lichaam’. De eerste en gemakkelijk te begrijpen betekenis van deze term geeft aan dat de oorzaak die wederbelichaming teweegbrengt avidya is, wat meer ‘gebrek aan kennis’ betekent dan ‘onwetendheid’; want wanneer een zich wederbelichamende entiteit zich na vele wederbelichamingen in de stoffelijke gebieden uit de verstrikkende ketenen van die gebieden heeft bevrijd, en tot zelfbewuste erkenning van haar eigen goddelijke vermogens is gekomen, ontdoet ze zich daarmee van de ketenen of vermommingen van maya en wordt wat een jivanmukta (zie aldaar) wordt genoemd. Alleen onvolmaakte zielen, of beter gezegd alle monadische zielen, worden door de cyclische werkingen en wetten van de natuur genoodzaakt steeds wederbelichamingen op aarde en elders te ondergaan om de lessen in zelfoverwinning en beheersing van alle gebieden van de natuur te leren. Hoe meer de entiteit aan wijsheid en kennis wint en steeds meer bewust een gevoel van verbondenheid ervaart met al wat is, met andere woorden, hoe meer ze overeenkomst vertoont met haar goddelijk-spirituele tegenhanger, des te minder is ze onderworpen aan avidya. De zaden van kama-manas die in het weefsel of het wezen van de reïncarnerende entiteit zijn achtergebleven, werken in zekere zin als het karana, als de reproducerende of instrumentele oorzaak, van de reïncarnaties van zo’n entiteit op aarde.

Hoewel de werking van de hogere karanopadhi overeenkomt met die van de lagere karanopadhi, of het zojuist beschreven karanasarira, behoort die hogere karanopadhi niettemin tot het spiritueel-intellectuele deel van de samengestelde mens en is de in de spirituele monade ingewortelde regenererende energie, die haar na de zonnepralaya doet terugkeren om nieuwe activiteiten te ontplooien en een nieuwe reeks belichamingen te vormen die beginnen bij de dageraad van het zonnemanvantara dat op de zojuist beeindigde zonnepralaya volgt. De lagere karanopadhi of het karanasarira houdt daarom rechtstreeks verband met het element-beginsel in de samengestelde mens dat buddhi wordt genoemd – een sluier die als het ware over het wezen van de monadische essentie wordt getrokken, ongeveer zoals prakriti purusha omgeeft, of pradhana brahman, of zoals mulaprakriti de sluier of vermomming of sakti van parabrahman is en dit omgeeft. Daarom komt bij de mens deze karanopadhi of dit oorzakelijk masker of voertuig in algemene zin overeen met buddhi-manas of de spirituele ziel, waarin de spirituele monade werkt en zich manifesteert.

De leer over de functies en werkingen van buddhi in de samengestelde mens is heel diepzinnig, omdat in buddhi de oorzakelijke impulsen of prikkels liggen die de opbouw van de samenstelling van de mens tot stand brengen en die, wanneer dit is voltooid en de mens een zevenvoudige entiteit is geworden, zich manifesteren als de verschillende lagen of eigenschappen van het aurische ei (zie aldaar).

Het karanasarira, de karanopadhi of het oorzakelijke lichaam is, ten slotte, de voertuiglijke vorm of de instrumentele lichaamsvorm, voortgebracht door de werking van wat mystiek gesproken misschien wel het meest mysterieuze beginsel of element in het gestel is, niet alleen van de mens, maar ook van het heelal – het heel mysterieuze spirituele bija (zie aldaar).

Over de karanopadhi, het karanasarira of het oorzakelijke lichaam, wordt met kleine verschillen in betekenis in verschillende werken over hindoefilosofie uitleg gegeven, maar al die werken moeten worden bestudeerd in het licht van de grote wijsheid-leer van de oudheid, de esoterische theosofie. De student loopt anders alle kans op een dwaalspoor te worden gebracht.

De sushupti-toestand, de toestand van diepe droomloze slaap, die een algehele ongevoeligheid van het menselijk bewustzijn voor alle indrukken van buitenaf met zich brengt, is een stadium van bewustzijn dat een adept moet doormaken, en in zijn geval bewust moet doormaken, vóór hij de hoogste toestand van samadhi, de turiya-toestand, bereikt. Volgens de Vedanta-filosofie is de turiya (wat ‘vierde’ betekent) de vierde bewustzijnstoestand die een volledige adept zelfbewust kan ingaan en waarin hij één wordt met het kosmische brahman. De aanhangers van de Vedanta spreken over de anandamayakosa, die ze omschrijven als het binnenste omhulsel, lichaam of voertuig dat het atmische bewustzijn omgeeft. Zo zien we dat de anandamayakosa en het karanasarira, of de karanopadhi, en de buddhi in samenwerking met het manasische ego, praktisch identiek zijn.

De vele misverstanden over de aard, kenmerken en functies van het karanasarira of oorzakelijk lichaam maakten het nodig om bovenstaande facetten van het occulte en esoterische theosofische denken uiteen te zetten.

Karma (karman, Sanskriet)

Dit is een zelfstandig naamwoord, afgeleid van de wortel kri, die ‘doen’, ‘maken’, betekent. Letterlijk betekent karma ‘doende’, ‘makende’, handeling. Maar wanneer het in filosofische zin wordt gebruikt, heeft het een technische betekenis die het best met het woord gevolg kan worden vertaald. Wanneer een entiteit handelt, handelt ze van binnenuit; ze handelt door haar eigen ingeboren energie in meerdere of mindere mate te verbruiken. Wanneer dit verbruik van energie, dit uitstromen van energie, invloed uitoefent op het omringende milieu, de natuur om ons heen, roept dit daarin een onmiddellijke of misschien een vertraagde reactie of terugslag op. Met andere woorden, de natuur reageert op die invloed, en de combinatie van deze twee factoren – de energie die op de natuur inwerkt en de natuur die reageert op de invloed van deze energie – wordt karma genoemd. Karma is, met andere woorden, in essentie een keten van oorzaak en gevolg die oneindig ver in het verleden teruggaat en daarom noodzakelijkerwijs bestemd is om zich oneindig ver in de toekomst uit te strekken. Het is onafwendbaar, want het is geworteld in de universele natuur, die oneindig en dus overal en tijdloos is; vroeg of laat zal de reactie onvermijdelijk worden gevoeld door de entiteit die haar opriep.

Het is een heel oude leer, die in alle religies en filosofieën bekend is, en die sinds het heropleven van het wetenschappelijk onderzoek in het Westen een van de basisbeginselen van de moderne geordende kennis is geworden. Als we een steen in een vijver gooien, veroorzaakt dit rimpelingen in het water, en deze rimpelingen verspreiden zich en raken ten slotte de oever van de vijver; de rimpelingen worden volgens de wetenschap in trillingen omgezet die zich tot in het oneindige voortzetten. Maar bij elke stap in dit natuurlijke proces volgt er een overeenkomstige reactie van elk van de myriaden atomaire deeltjes die door de zich verspreidende energie worden beïnvloed.

Enerzijds is karma in geen enkel opzicht fatalisme; anderzijds is het evenmin wat algemeen bekend is als toeval. Het is in essentie een leer over vrije wil, want de entiteit die de aanzet geeft tot een beweging of een handeling – of die nu van spirituele, mentale, psychische, fysieke of andere aard is – is daarna natuurlijk verantwoordelijk voor de gevolgen en resultaten die eruit voortvloeien en die vroeg of laat op haar terugslaan.

Omdat alles in elkaar grijpt en met al het andere is verbonden en verweven, en geen enkel ding en wezen voor zichzelf alleen kan leven, worden andere entiteiten noodzakelijkerwijs in meerdere of mindere mate beïnvloed door oorzaken of bewegingen die door een bepaalde entiteit worden teweeggebracht; maar zulke gevolgen oefenen op andere entiteiten dan de oorspronkelijke veroorzaker slechts indirect een moreel dwingende kracht uit – moreel in de ware zin van het woord.

Een voorbeeld hiervan is wat in de theosofie familiekarma wordt genoemd, in tegenstelling tot iemands eigen individuele karma; of nationaal karma, de reeks gevolgen voor het volk waarvan hij deel uitmaakt; of raskarma, dat betrekking heeft op het ras waarvan de mens een onlosmakelijk deel is. Men kan niet zeggen dat karma straft of beloont in de gebruikelijke betekenis van deze woorden. Het werkt volstrekt rechtvaardig, want alle karmische werking kan, omdat ze deel uitmaakt van de werkingen van de natuur zelf, uiteindelijk worden teruggevoerd tot het kosmische hart van harmonie of, wat hetzelfde is, tot zuiver bewustzijn-geest. De leer is bijzonder bemoedigend voor de mens, omdat hij zijn eigen lot kan scheppen, en dat moet hij ook doen. Hij kan, al naar hij wil, zijn lot vormen of misvormen; en door mee te werken met de machtige energieën die aan de natuur zelf ten grondslag liggen, brengt hij zich daarmee in overeenstemming of harmonie en wordt zo een medewerker van de natuur, zoals de goden dat zijn.

Keten (zie planeetketen)

Keten van Hermes

Onder de oude Grieken bestond een mystieke overlevering over een keten van levende wezens, waarvan het ene uiteinde de godheden in hun verschillende graden of stadia van goddelijk gezag en goddelijke handelingen omvatte, en waarvan het andere uiteinde naar omlaag liep via lagere goden, helden en wijzen naar de gewone mens en naar de wezens lager dan de mens. Elke schakel van deze levende keten van wezens inspireerde en onderrichtte de keten daaronder om op deze manier van schakel naar schakel, tot aan het einde van deze verbazingwekkende levende keten, liefde, wijsheid en kennis over de geheimen van het heelal over te dragen en door te geven, wat bij de mensheid resulteerde in de kunsten en wetenschappen die voor het menselijk leven en de beschaving noodzakelijk zijn. Dit kreeg de mystieke naam: keten van Hermes of gouden keten.

In de oude mysteriën werd de leer van het bestaan en de aard van de keten van Hermes volledig verklaard; het is een ware leer omdat ze een duidelijke, heldere en betrouwbare voorstelling geeft van de ware en feitelijke werkingen van de natuur. Min of meer vage en verdraaide kopieën van de leer van deze keten van Hermes of gouden keten of opeenvolging van leraren werden door verschillende latere formele en exoterische sekten overgenomen, zoals de christelijke kerk, waarin de leer de apostolische successie werd genoemd. In alle grote mysteriescholen van de oudheid bestond deze opeenvolging van leraren, waarbij ieder van hen het licht aan zijn opvolger doorgaf zoals hij dat zelf van zijn voorganger had ontvangen, en zolang deze overdracht van het licht een werkelijkheid was, bracht ze de mensen veel spirituele voorspoed. Daarom bestonden en bloeiden al deze bewegingen, en deden veel goeds in de wereld. Deze leraren waren voor de mens de boodschappers uit de grote Loge van de meesters van wijsheid en mededogen. (Zie ook guruparampara.)

Khe-chara (khecara, Sanskriet)

‘Ether-ganger’ of soms vertaald met ‘hemel-wandelaar’. De naam die in de mystieke en filosofische literatuur van Hindoestan wordt gebruikt om een van de siddhi’s of psychospirituele krachten die vergevorderde yogi’s of ingewijden bezitten, aan te duiden. De term betreft in feite wat in Tibet hpho-wa wordt genoemd, het projecteren van het mayavirupa (zie aldaar) naar een willekeurige plaats op aarde of zelfs nog verder, en dat gebeurt wanneer de yogi dat wenst.

Kosmisch leven

Alle grote religies en filosofieën uit het verleden en ook alle oude wetenschappen onderwezen het bestaan van innerlijke, onzichtbare, ongrijpbare, maar oorzakelijke gebieden, als basis en achtergrond van deze verschillende stelsels. Alle zien onze fysieke wereld slechts als het uiterlijke gewaad, de uiterlijke sluier of schil, van andere innerlijke, bezielde, levende en oorzakelijke werelden, die samen het kosmische leven belichamen. Dit kosmische leven is niet een persoon of geïndividualiseerde entiteit. Het is volkomen anders dan elke menselijke voorstelling ervan, omdat het oneindig en grenzeloos is, zonder begin en zonder einde en even veelomvattend als de oneindigheid en de eeuwigheid. Het kosmische leven is in feite de uiteindelijke werkelijkheid achter en in al wat is.

Alle vormen van energie en stof in onze wereld zijn in feite niets anders dan verschillende en ontelbare manifestaties van het kosmische leven dat in een werkelijk oneindig grote verscheidenheid bestaat. Het kosmische leven is daarom, zoals gezegd, de werkelijkheid achter alle eindeloos geschakeerde menigten entiteiten en dingen. Maar deze werkelijkheid is geen persoonlijke of geïndividualiseerde godheid. Ze is precies wat de theosofie haar noemt: het grenzeloze, en in haar totaliteit onbegrijpelijke leven-substantie-bewustzijn.

Kosmos (Grieks)

Een woord dat ‘ordening’ betekent; dat wat geordend en bijeengehouden wordt volgens de regels van de harmonie, de ordening van het heelal. De term kosmos is daarom min of meer verwisselbaar met heelal. Men moet goed begrijpen dat, wanneer in de esoterische filosofie de begrippen kosmos en heelal worden gebruikt, hiermee bovenal het inwonende grenzeloze leven wordt aangeduid, dat zich uitdrukt in zijn ontelbare entiteiten en vormen, die de verbazingwekkende variatie, en eenheid in verscheidenheid, voortbrengen die we om ons heen waarnemen.

Wanneer een theosoof over de kosmos of het heelal spreekt, doelt hij beslist niet alleen op de fysieke sfeer of wereld of dwarsdoorsnede van het grenzeloze Al waarin wij mensen leven, maar meer in het bijzonder op de onzichtbare werelden, gebieden en sferen die worden bewoond door hun talloze menigten bezielde of levende wezens. Soms wordt een onderscheid gemaakt tussen kosmos en Kosmos. De term kosmos of zonnekosmos verwijst dan naar het zonneheelal of zonnestelsel, en de term Kosmos naar het melkwegstelsel of ons thuisheelal. Dit onderscheid is echter niet altijd van toepassing, want als men abstracte vraagstukken bespreekt, waarbij de redenering op zowel het melkwegstelsel als het zonnestelsel kan worden toegepast, kunnen de twee spellingswijzen onderling worden verwisseld. (Zie ook kosmisch leven.)

Kritayuga of satyayuga (zie yuga)

Kshatriya (Sanskriet)

De krijger, de bestuurder, de koning, de prins, kortom de wereld van de ambtenarij, enz.; de tweede van de vier maatschappelijke en politieke rangen of klassen van de oude beschavingen van Hindoestan in het vedische tijdperk. (Zie ook brahmana, vaisya, sudra.)

Kumara (Sanskriet) (zie agnishvatta)

Kumbhaka (Sanskriet)

Een bijzonder gevaarlijke oefening die tot het hathayoga-stelsel behoort. Ze bestaat uit het inhouden van de adem door de mond te sluiten en de neusgaten dicht te houden met de vingers van de rechterhand. Wie deze ademhalingsoefeningen, van welke aard ook, probeert te doen zonder deskundige begeleiding van een echte adept, stelt zich aan grote fysiologische gevaren bloot; de beoefening ervan is, tenminste in de eerste paar graden, aan alle chela’s van werkelijk occulte of esoterische scholen verboden. De chela van een werkelijke meester van wijsheid zal er geen behoefte aan hebben deze hathayoga te beoefenen, behalve in zeldzame gevallen en om bijzondere redenen, want de esoterische training is helemaal gericht op het ontwikkelen van de vermogens en krachten van de innerlijke god en niet op het verwerven van onbeduidende en vaak misleidende vermogens van lagere orde, die nu en dan door het volgen van de fysiologische en fysieke hathayoga-oefeningen worden verkregen.

Kundalini of kundalinisakti (Sanskriet)

Een term waarvan de betekenis in essentie ‘rondgaande’ of ‘draaiende’ of ‘spiraalsgewijze’ of ‘kronkelende’ werking, of beter gezegd energie, is, en die een verborgen kracht aanduidt in de samenstelling van de mens. Kundalinisakti is een uitvloeisel van een van de elementale krachten van de natuur. Bij de mens werkt ze in en door zijn aurische ei (zie aldaar), en komt tot uitdrukking in een voortdurende werking bij veel van de meest vertrouwde verschijnselen van het bestaan, zelfs wanneer de mens zich niet ervan bewust is. In haar hogere aspect is kundalini een vermogen of kracht die draaiende of rondgaande wegen volgt en daarbij gedachten en krachten meevoert of overbrengt die uit de hogere triade voortkomen. In abstracte zin is ze bij de mens een van de oorspronkelijke energieën of eigenschappen van de prana’s. Gebrekkige of onverstandige pogingen om in te grijpen in haar normale werking in het menselijk lichaam kunnen gemakkelijk leiden tot krankzinnigheid of tot kwaadaardige of slopende ziekten.


Occulte woordentolk, blz. 87-100

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag