4 – Kosmische schepping
Vóór het verschijnen van een stelsel van werelden bestond
er niets dan duisternis en stilte – Ginnungagap (gapende leegte).
De goden hadden zich teruggetrokken in hun verheven sferen; ruimte en
tijd zijn slechts abstracties, want stof bestaat niet als er geen organiserende
levenskracht is. Het is de chaos van de Griekse kosmogonie
vóór de orde, kosmos, ontstaat. In de Stanza’s
van Dzyan1
wordt gezegd: ‘De tijd was niet, want hij lag in slaap in de oneindige
schoot van de duur.’ De Edda noemt dit de Fimbulvetr (machtige
winter) – de lange koude nacht van niet-zijn.
Omdat het uur voor de geboorte van een kosmos nadert, laat de warmte
van Muspellsheim (huis van vuur) het ijs dat in Niflheim (wolkenhuis)
is samengepakt smelten, en schept daardoor de vruchtbare damp in de
Leegte. Dit is Ymer, de ijsreus, uit wie de goden werelden zullen scheppen:
ongemanifesteerde werelden en ‘overwinningswerelden’ waarin
de levensrivieren zich zullen belichamen. Ymer wordt in stand gehouden
door de vier rivieren van melk die in de vier richtingen stromen vanuit
de koe Audhumla, symbool van de vruchtbaarheid, het nog niet gemanifesteerde
levenszaad. Als Ymer door de goden is ‘gedood’, wordt hij
Örgälmer (hard oergeluid), de grondtoon waarvan de boventonen
alle slapende niveaus van de ruimte doortrillen. Zoals het Tibetaanse
fohat dat de atomen laat draaien, beschrijft dit op treffende wijze
een eerste trilling die beweging tot stand brengt in de inerte oermaterie,
waardoor draaikolken ontstaan waarvan de amplitudes en snelheden de
golflengten en frequenties bepalen die de verschillende gebieden van
de stof voortbrengen. Zoals de Edda zegt: ‘Dit was de eerste van
de eonen, toen Ymer bouwde. Er was geen land, geen zee, geen golven;
de aarde was er niet, noch de hemel. Alleen een gapende afgrond: geen
groei. Totdat de zonen van Bur de tafels gereedmaakten; zij die macht
hadden om Midgárd te vormen. De zon scheen vanuit het zuiden
op de stenen van het hof; toen groeide groen gras in vruchtbare grond.’2
Met andere woorden: Vóór de tijd begon, bestonden er
geen elementen want er waren ‘geen golven’ – geen
beweging, en dus geen vormen en geen tijd. Deze aanschouwelijke beschrijving
zou nauwelijks kunnen worden verbeterd. De stof en het gehele heelal
van verschijnselen zijn, zoals we nu weten, gevolgen van de ordelijke
beweging van elektrische ladingen. Georganiseerd als atomen met hun
menigten deeltjes verenigen ze zich om de vele graden van stof te vormen
waaruit zonnen en planeten bestaan. Toen de organiserende krachten,
de goden, ontbraken, bestond geen van deze dingen. De ruimte zelf is
een abstractie, onvoorstelbaar, niet-bestaand, en toch het enige bestaan.
Ze is Ginnungagap, de ‘afgrond van Ginn’, niet uit te drukken,
onuitsprekelijk niet-zijn, buiten het bereik van het denken en iets
waarvan men zich geen voorstelling kan maken, waarin Ymer, de ijsreus,
‘geen groei’ toelaat tot de scheppende krachten hem ‘doden’
en uit zijn lichaam de werelden vormen: ‘de tafels gereedmaken’
waaraan zij zich te goed zullen doen aan de mede van het leven.
De koe Audhumla likt het zout van de ijsblokken die in Ginnungagap
zijn samengebracht en ontsluiert het hoofd van Buri (ruimte als abstractie,
niet ruimte die dimensies heeft). Buri komt overeen met de ‘ouderloze’
– de ‘zelf-geborene’ van de hindoekosmogonie. Audhumla,
het oorspronkelijke levenszaad, kan worden vergeleken met de vac
van de hindoes, de eerste trilling of het eerste geluid, ook weergegeven
als een koe. We vinden hetzelfde idee in de bijbelse mythe, Joh.
1:1: ‘In het begin was het woord en het woord was bij God en het
woord was God.’ Het woord (Gk. logos) betekent intellect
en bevat eveneens het idee van geluid, trilling. In elk van de gevallen
wordt de eerste siddering van activiteit op deze manier tot uitdrukking
gebracht als een eerste ideatie in het goddelijke denkvermogen, of als
een fundamentele of grondtoon waarop een reeks boventonen is gebaseerd,
die elk de grondtoon wordt van een nieuwe reeks boventonen. Als u ooit
heeft geluisterd naar de weergalm van een gong die langzaam voor het
gehoor wegsterft, dan zult u het belangrijkste akkoord hebben gehoord
dat is gebaseerd op die ene diepe toon. Het is misschien een nauwkeurig
symbool om een grote knal te beschrijven waarvan de energische impulsen
zich vermeerderen als boventonen tot de grenzen van hun progressie.
Door zo’n toename van het aantal trillingen kunnen de bewustzijnen,
die goden worden genoemd, vormen voortbrengen die hen tot voertuigen
kunnen dienen, en zij kunnen zich daarin belichamen en daarin gaan wonen,
of het nu zonnen, mensen, of subatomaire levens betreft.
Uit de abstracte Buri wordt Bur (ruimte als uitgebreidheid) geëmaneerd
en hieruit evolueert een derde, drie-ene logos, samengesteld uit Odin,
Vile (wil), en Ve (heiligheid – ontzag in de oorspronkelijke
betekenis ervan). Deze zijn de noumena of prototypen van de elementen
die we op ons gebied lucht, vuur, en water noemen: de essentie van geest
(adem), vitaliteit (warmte), en beweeglijkheid (denkvermogen) –
subtiele voortbrengende krachten van bekende toestanden van de stof.
Er is een veelzeggend verband tussen wat mythen de ‘wateren van
de ruimte’ noemen – de basis van alle bestaan en een punt
van overeenkomst voor alle heelallen – en waterstofgas (van het
Griekse hydor: water), wanneer we bedenken dat waterstofgas
het eenvoudigste, lichtste, en meest overvloedig aanwezige element is,
en het element dat deel uitmaakt van de samenstelling van alle bekende
stof. De tweede arm van de drie-eenheid kan worden gezocht in het tweede
element, helium, genoemd naar helios, de zon, waarin het voor
het eerst werd ontdekt. Een verband kan ook worden gevonden tussen vuur
en het element zuurstof dat zich bij verbranding scheikundig verbindt
met andere elementen. Eén aspect van het goddelijke vuur is Mundilföre,
de ‘hefboom’ of ‘as’ die de wielen van melkwegstelsels,
zonnen, planeten, of atomen doet draaien. Het is het vermogen dat ronddraaiende
en overbrengende beweging op gang brengt, en draaikolken schept, dynamische
entiteiten in de wateren van de ruimte.
Het is opvallend hoe de min of meer duistere aanwijzingen die in de
mythen worden gevonden herkenbaar zijn in de moderne wetenschap, zelfs
op zo’n geavanceerd gebied als de theorieën over het vormen
van sterren en over de kosmologie. De laatstgenoemde laten zien hoe
fysieke processen plaatsvinden, de eerstgenoemde geven de oorzaken aan
waardoor deze tot stand worden gebracht. In de scheikunde spreken we
over drie toestanden van de stof – vast, vloeibaar, en gasvormig.
De mythen noemen deze: aarde, water en lucht; en voegen er nog twee
aan toe: vuur en aether, die in de oude wetenschap werden beschouwd
als eigenschappen van de goden.
Langgeleden, in de mythische ochtend van de tijd, moet onze aarde met
al haar samenstellende bewoners nog in een toestand hebben verkeerd
die we alleen maar als etherisch kunnen beschrijven. De bol moest zich
nog condenseren uit zijn oorspronkelijke nevel (nifl), geboren
in Niflheim (het oorspronkelijke wolkenhuis). We kunnen ons voorstellen
hoe de goddelijke wil-om-te-zijn naar beneden spiraalde door de transcendente,
onvoorstelbare rijken van de geest, vervolgens door niveaus van ideatie
en intelligent ontwerp ging, door etherische en steeds grovere hoewel
nog ongrijpbare substanties, atomen vormde, moleculen organiseerde,
organismen voortbracht, tot alle beginselen en aspecten van een wereld
met de levensvormen die daar thuishoren, waren uitgeademd. Het stof
van sinds lang gestorven vroeger bestaande sterren, dat sluimerend verspreid
lag in de velden van de slapende ruimte, ontving door deze impuls opnieuw
de levenskus, gehoorzaamde aan die scheppende drang, en vormde draaikolken
van energie die de materie werd waaruit onze werelden werden gevormd.
Vóór onze planeet fysiek werd, waren de minder dichte
toestanden van de stof – vuur en aether – ongetwijfeld meer
prominent; vuur komt nog steeds voor als de levenswarmte van alle levende
lichamen. Zelfs de ruimte zelf, voorzover we daarvan iets weten, geeft
zo’n teken van leven: een temperatuur van 2,7ĽK die, hoewel het
nauwelijks een hittegolf is te noemen, toch een aanwijzing vormt voor
beweging hoe gering ook, voor vitaliteit hoe zwak ook. Aan aether wordt
tegenwoordig niet die naam gegeven; niettemin worden er in de astrofysica
eufemismen gebruikt zoals ‘interstellair medium’ en ‘intergalactisch
medium’ die ernaar verwijzen. Sinds dat verre verleden toen onze
bol vast begon te worden, is het etherische element kennelijk buiten
het bereik van ons waarnemingsgebied komen te liggen. In de toekomst,
wanneer de aarde langzaam ijler wordt, zoals de theosofische verslagen
voorspellen, zullen we de aether ongetwijfeld opnieuw ontdekken en zal
er een toename van radioactiviteit zijn.
We hebben gezien hoe Ymer, de ijsreus, door de goddelijke krachten
wordt getransformeerd tot de substanties waaruit een wereld bestaat,
de oermaterie die Örgälmer (het oergeluid) wordt, de grondtoon
van een kosmos, een uitstorting van energieën die zo krachtig is
dat deze onvermijdelijk doet denken aan het verschijnsel dat de wetenschappers
de big bang noemen. De schepping van de aarde in Grimnismál (40-41)
is poëtischer: ‘Uit Ymers vlees werd de aarde gevormd, uit
zijn bloed de golvende zeeën, uit zijn beenderen de bergen, uit
zijn haar het struikgewas, en uit zijn hersenpan de hemel. Met zijn
wenkbrauwen omsloten de weldadige krachten Midgárd voor de zonen
van de mensen; maar uit zijn brein werden ongetwijfeld alle donkere
hemelen geschapen.’ De beschermende wenkbrauwen die het menselijke
gebied omsluiten doen opvallend veel denken aan de boogvormige, of toroïdeachtige,
Van-Allen-gordels die overmatige kosmische straling opvangen.
Het scheppende proces van de zich stap voor stap ontwikkelende manifestatie
(in de theosofie de ‘neergaande boog’ genoemd – de
Mjötvidr van de Edda) wordt weergegeven door de levensboom die
van brandstof of voedsel wordt voorzien, terwijl tijdens de daaropvolgende
evolutie van de geest en achteruitgang van de stof (de ‘opgaande
boog’ van de theosofie en de Mjötudr van de Edda) het voedsel
dat de Yggdrasil in leven houdt, wordt opgebruikt. Odin wordt aan het
begin van een levensfase Ofner (opener) genoemd, wanneer hij onafscheidelijk
is van Örgälmer, de grondtoon waarvan de trillingen zich vermeerderen
tot een kosmos. Deze systole, dit samentrekken van het kosmische hart,
zou na verloop van tijd moeten worden gevolgd door een diastole wanneer,
als de expansie is voltooid, de goden zich weer terugtrekken in het
hart van het zijn, en dit wordt inderdaad bevestigd: Odin is aan het
eind van het leven Svafner (sluiter), verbonden met Bärgälmer
(het geluid van voleindiging). Deze stof-reus wordt ‘vermalen
op de molen’ – homogeen gemaakt tot vormloosheid, als stof
vernietigd; hier is een opvallende overeenkomst met wat de wetenschap
nu een zwart gat noemt. Hij zou ook ‘op de kiel van een boot worden
gelegd en worden gered’ – een allegorie die doet denken
aan de zondvloed van Noach, die eveneens de vernieuwing van de levensvormen
veiligstelt na een periode van ontbinding. Dit kan heel goed de manier
zijn waarop bij een begrafenis het gebruik ontstond om een gestorven
stamhoofd op zijn brandstapel-schip te leggen en het brandende schip
de zee op te laten drijven.
De rivieren van Hvergälmer, of de diverse klassen of rijken van
levens, volgen hun wegen van belichaming door de niveaus en huizen van
de wereldstelsels. Ze vertegenwoordigen de grote variatie aan organismen
die worden gebruikt door de vele soorten elf-zielen, waar natuurlijk
ook de mens toe behoort. Ze zijn de dwergen en de licht-elfen, en ook
de duisternis-elfen die nog niet hebben ‘geworsteld vanaf de stenen
fundering van de zaal omhoog tot aan de borstweringen’ (Völuspá
14).
Gedurende het leven van een kosmisch wezen komt Alvader Odin nauw overeen
met Trudgälmer (geluid van Thor), de instandhouder van al het leven.
We hebben gezien hoe Trud (op de kosmische schaal), Thor (in het zonnestelsel),
Lorride (op aarde), energie vertegenwoordigen op alle gebieden van het
elektromagnetische spectrum en hoe al hun uitrustingsstukken de betekenis
van kracht hebben in verschillende toepassingen. Thors hamer, Mjölnir,
schept de stof maar vermaalt die ook tot er niets van overblijft; omdat
hij het instrument van zowel schepping als vernietiging is, wijdt hij
huwelijken in, maar doodt ook reuzen; hij speelt zo een rol bij de riten
van de voortplanting, maar door bewustzijn uit de levenssferen terug
te trekken brengt hij ook de dood.
Noten
1. De Geheime Leer,
1:57.
2. Völuspá,
3, 4.
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 57-64
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag