3 – Goden en reuzen
Wanneer we mythologieën in het licht van de theosofische denkbeelden
bestuderen, herkennen we dat hun goden verpersoonlijkte natuurkrachten
zijn die niet statisch of volmaakt zijn, maar allerlei graden van evoluerende
intelligenties vertegenwoordigen. Sommigen zijn onze toestand zover
vooruit dat ze onze meest verheven voorstellingen te boven gaan; in
het verleden hebben ze het stadium van rudimentair zelfbewustzijn doorgemaakt
waarin wij ons op dit moment bevinden, en een geestelijke staat bereikt
die wij nog moeten verwerven. Anderen kunnen zelfs minder ver zijn ontwikkeld
dan het mensenrijk. Deze zouden op de weg ‘omlaag’ zijn
naar de stof, en zouden ons stadium van stoffelijke ontwikkeling nog
niet hebben bereikt.
De goden en reuzen van de Edda’s zijn de twee kanten van het
bestaan, de dualiteit waaruit werelden worden opgebouwd. Goden zijn
bewuste energieën, intelligenties in vele graden. Ze belichamen
zich in sterren, planeten, mensen – in iedere levensvorm. Hiertoe
behoren schijnbaar levenloze structuren van stof – rotsen, regenwolken,
oceaangolven – die we gewoonlijk niet als levend beschouwen, maar
die, omdat ze structuren van atomen zijn, de dynamiek bevatten van de
atomen waaruit ze zijn samengesteld, en ook hun eigen unieke karakteristieke
aard en beweging hebben. De energieën die voor deze dynamiek in
het heelal zorgen zijn de individuele zich ontwikkelende bewustzijnen
die in de mythen goden worden genoemd.
De reuzen, hun tegenhangers, zijn inert: koud, bewegingloos, niet gevormd.
Ze worden alleen dan stof wanneer ze door de goden worden bezield en
in beweging gebracht, en wanneer de goden vertrekken houden ze op te
bestaan. De tijdsperioden waarin de structuren, organismen, met leven
worden begiftigd zijn de reuzen die in de Edda’s worden genoemd;
dat wil zeggen, ze zijn de levensperioden van de goden en ook hun lichamen.
In veel verhalen ontmoeten we een of meer goden die naar de reuzenwereld
reizen, en een reus bezoeken om ‘te zien hoe zijn zaal wordt ingericht’.
Er is vaak een confrontatie tussen een god en een reus die met elkaar
wedijveren in het klassieke raadselspel waarin de rivalen om de beurt
raadsels opgeven die de ander moet oplossen. De verliezer verspeelt
zijn leven. De betekenis van deze krachtmeting is overduidelijk een
uitwisseling van informatie voor de toehoorder of lezer en symboliseert
op meesterlijke wijze de manier waarop een goddelijke energie de substantiële
kant van haar natuur bezielt en zich daarin belichaamt; in ruil daarvoor
doet ze ervaring op in het bestaan en verkrijgt een ruimer inzicht.
De eropvolgende ‘dood’ van de reus (die de confrontatie
altijd verliest) symboliseert een verandering van toestand, groei, omdat
de rudimentaire, stoffelijke natuur in haar vroegere toestand sterft
als ze in een verder gevorderd evolutiestadium komt.
Het bestaan is kennelijk eindeloos; entiteiten zijn alleen ten opzichte
van andere entiteiten gevorderd of onvolwassen, nooit in absolute zin
hetzij in de tijd of als soort. Evenals de aions (eonen) van
de gnostici, zijn de Oud-Noorse reuzen zowel werelden als tijdsperioden,
zoals al is gezegd: tijdperken waarin goden zijn belichaamd in passende
vormen en daarmee in wisselwerking staan. Vaak wordt een reus de ‘ouder’
genoemd van een individu dat de eigenschappen van zijn tijd vertoont,
zoals men zou kunnen zeggen dat iemand ‘een kind van de Renaissance’
is of ‘een product van zijn tijd’. Een kortere cyclus binnen
een grotere kan men een dochter van de reus noemen, en verschillende
dochters zouden dan een reeks cyclussen symboliseren binnen een grotere.
Wanneer de goden werelden vormen en zich daarin belichamen, zegt men
dat ze de tafel gereedmaken voor hun feestmaal, want aan de stellaire,
planetaire, en andere stoffelijke ‘tafels’ nemen goddelijke
intelligenties wat van de ‘mede’ van ervaring tot zich en
worden daardoor gevoed.
Tegenover de reuzen, die gedurende de levensperioden van de goden optreden
als voertuigen of dragers van goddelijke energieën, staan de eonen
van niet-leven wanneer de goden zich uit het bestaan hebben teruggetrokken,
en naar hun verheven gebieden zijn weergekeerd, waarbij de stof in een
toestand van entropie wordt gelaten. Zulke tijdperken zijn de ijsreuzen.
Zij vertegenwoordigen perioden van inertie waarin geen energieën
aanwezig zijn. Tijdens deze volledige afwezigheid van beweging is er
geen leven of bestaan in de ruimte die aldus leeg is geworden; geen
atomen bewegen, geen vormen worden samengesteld omdat er geen goddelijke
energie aanwezig is om leven te geven aan wezens. In oosterse filosofieën
wordt zo’n volkomen stilstand pralaya (ontbinding) genoemd,
wanneer bewustzijnen in hun bijbehorende nirvana’s zijn en stof
volkomen is uiteengevallen. De enig mogelijke beschrijving van zo’n
toestand zou die zijn waarnaar de wetenschap verwijst als het absolute
nulpunt (0ĽK, nul graden Kelvin): totale stilte, volledige immobiliteit,
de afwezigheid van een of andere soort bestaan. Voor ons is dit natuurlijk
een zuiver hypothetische toestand, ondenkbaar voor levende wezens, maar
de moderne wetenschap benadert het idee van de ijsreus heel dicht door
te erkennen dat materie het product is van energieën in beweging
– dat er zonder beweging geen stof zou zijn.
De Örgälmer (oorspronkelijk geluid)1
van de Edda is, evenals Brahma, de ‘uitdijer’ van de hindoekosmogonie,
de eerste doorbraak van trillende beweging waarmee de vorming van een
kosmos begint; de laatste reus Bärgälmer (geluid van wrijving),
die wordt ‘vermalen op de molen’ en ‘gered’
om opnieuw te worden gebruikt, komt overeen met Siva, de vernietiger/vernieuwer.
Het zou moeilijk zijn om een doeltreffender beschrijving te bedenken
van de big bang en de zwarte gaten van de astrofysische wetenschap dan
deze mythische namen. Ze doen denken aan de systole en diastole van
een groot kosmisch hart; de systole brengt de energieën tot manifestatie
die uit chaos een kosmos samenstellen, de diastole neemt de levensessenties
opnieuw op in het onbekende hart van het Zijn en laat de lichamelijke
sferen uiteenvallen om op de molens van de goden te worden vermalen
tot de bevroren homogeniteit van de ijsreus.
In elk soort bestaan, of het nu het leven van een melkwegstelsel, een
mens, of een atoom betreft, is er een constante wisselwerking tussen
energie en inertie, bewustzijn en substantie, geest en materie, goden
en reuzen. De paren van tegengestelden zijn voor altijd met elkaar verbonden,
en wederzijds onmisbaar. Er zou geen reus kunnen zijn zonder zijn overeenkomstige
god, want er is energie voor nodig om de structuur van atomen te organiseren;
anderzijds hebben goden voertuigen nodig om de ervaring te verwerven
waardoor het bewustzijn wordt gevoed. Zonder materiële werelden
van de ene of andere soort kan bewustzijn niet groeien of zich tot uitdrukking
brengen. Vandaar dat de goden en reuzen voor altijd van elkaar afhankelijk
zijn en onderling samenhangen. Zo wordt de mede van de goden gebrouwen
in de brouwzaal van de reus Äger (ruimte) en geschonken aan de
tafels van de zonne- en planetaire stelsels. Dat is de Oud-Noorse versie
van de hindoegedachte dat het heelal bestaat voor de ervaring en verlossing
van de ziel.
In de loop van de eeuwen begon men de goden van de mythen te beschouwen
als mensachtige personages; het schijnt dat de Griekse godheden het
meest te lijden hebben gehad van deze kleinering, hoewel ook de Edda’s
door goedkope spot in populaire verhalen en commentaren zijn onteerd.
De overlappende dynamische krachtvelden en de daardoor veroorzaakte
zwaartekrachteffecten uit de mythen werden in populaire verhalen afgeschilderd
als echtelijke, buitenechtelijke en incestueuze relaties die door generaties
van zowel leken als deskundigen werden beoordeeld als het wangedrag
van heel onwaarschijnlijke godheden. De Edda zelf geeft een amusant
overdreven voorbeeld van deze houding in Loki’s Schimpdicht.
Odin
De belangrijkste van de Asen is natuurlijk Odin. Als Alvader is hij
de goddelijke wortel van ieder wezen in alle werelden, de essentie van
het goddelijke in alle levensvormen, in het kleinste deeltje en ook
in de kosmos zelf. Wanneer Odin de reuzenwereld bezoekt, rijdt hij op
een achtbenig ros, Sleipnir (glijder) genaamd, waarvan Loki de vader
is, en hij gebruikt talloze namen en epithetons die in elk van de gevallen
zijn specifieke opdracht aanduiden. Hij bezit een magische ring die
elke negende nacht acht extra exemplaren voortbrengt die aan deze ring
gelijk zijn. Dit verwijst kennelijk naar de zich snel vermenigvuldigende
cyclussen waarin iedere spiraal, die uit een aantal kleinere krullen
bestaat, de zich herhalende beweging voorstelt in zowel ruimte als tijd:
de wielen binnen wielen van de bijbelse symboliek. Dit spiraalvormige
ontwerp kan overal in de natuur worden gevonden, bij planten en dieren,
van de atomaire werelden tot de grootse veelomvattende bewegingen van
sterren en melkwegen in de ruimte.
Het belangrijkste en inhoudelijk meest rijke lied uit de Oudere Edda,
Völuspá, is gericht aan Odin, de goddelijke pelgrim, die
door de werelden reist om in de diepten van de stof ervaring op te doen,
runen van wijsheid. Want Odin heeft zowel een individuele als een universele
kant. Op het planetaire niveau is hij de leidende geest van de planeet
Mercurius; hij is tegelijk de innerlijke god van ieder wezen op aarde
en de goddelijke boodschapper, Hermod, die ook zijn zoon is en overeenkomt
met de Griekse Hermes.
Odins echtgenote is Frigga, de wijze moeder van de goden, een model
van welwillendheid en een beschermster van de geheime wijsheid. In de
Oud-Noorse mythen komt ze overeen met de Egyptische Isis en ook in andere
stelsels met de universele onbevlekte moeder uit wie alle energetische
oorzaken van het leven (goden) tevoorschijn komen, of neerdalen. Frigga
wordt degene genoemd die ‘het lot van elk wezen kent, hoewel zijzelf
niets zegt’ (Lokasenna, blz. 273). Haar macht is equivalent aan
die van Odin en, hoewel haar invloed allesdoordringend is, dringt deze
zich nooit met kracht ergens op. We zien ook dat over Frigga niet is
opgetekend dat ze een huis bewoont (vgl. Grimnismál) hoewel ze,
als Saga, een van zijn huizen deelt met Odin. We kunnen daarom concluderen
dat terwijl Frigga het niet gemanifesteerde, passieve aspect van Odin
is, de wijsheid van haar eeuwige verleden haar op het toneel van het
leven weergeeft in de vorm van Saga (vgl. blz. 113 vn2).
Omdat Odin op veel niveaus voorkomt – als een scheppende kracht
in alle werelden, de logos van de klassieke Griekse filosofie, en ook
als de bezieler van de menselijke geest – is hij alomtegenwoordig
en kan op alle tonelen van het bestaan worden aangetroffen, soms in
vermomming, vaak met verschillende namen, maar altijd herkenbaar. Dit
versterkt de gedachte dat de goddelijke essentie in alle vormen van
leven aanwezig is, en ook in het niet-leven als het enige uit zichzelf
bestaande ideaal wanneer de kosmos is opgelost in het niets. Het is
daarom niet zo verbazingwekkend te ontdekken dat Odin de Alvader wordt
genoemd en om hem in ieder verhaal of gedicht achter het ene of het
andere masker te ontdekken. Het meest opmerkelijke voorbeeld is in de
Völuspá waar Odin wordt aangesproken als ‘al jullie
heilige verwanten’ – waarbij wordt verwezen naar alle levensvormen
in het heelal. In Hávamál is hij ‘De Verhevene’,
in Vaftrudnismál is hij Gagnrád (waardevolle raad), in
Grimnismál is hij Grimner (met een kap bedekt; vermomd), in Vägtamskvädet
is hij Vägtam (gewend aan wegen). In het walhalla begroet hij zijn
helden als Ropt (over wie wordt kwaadgesproken; hij die verkeerd wordt
begrepen) en Nikar (hij die kwistig ongeluk ronddeelt) om redenen die
zullen worden verklaard (blz. 97-8).
Thor
Een andere overal erkende godheid is Thor, die overeenkomt met Jupiter
van de Romeinen en in bepaalde opzichten met de Griekse Zeus. Als de
bron van alle levenskracht en macht, heeft ook hij vele namen die doen
denken aan de verschillende verschijnselen waarbij elektromagnetische
kracht een rol speelt. Thor is niet alleen de Donderaar die het weer
beheerst (vergelijkbaar met Jupiter de joviale en Jupiter Pluvius),
maar hij is ook de heerser van de planeet Jupiter. Wanneer Thor de naam
Vior gebruikt, vertegenwoordigt hij vitaliteit, de levenskracht die
ieder wezen bezielt. Als Lorride is hij de elektriciteit die we op aarde
kennen en hij bezoekt ons vanuit de omringende hemel door bliksem en
donder.
In de uitgestrektheid van de ruimte is Trudgälmer (geluid van
Thor), de instandhoudende energie (fohat van de oosterse filosofie)
die kosmos doet ontstaan uit chaos en de galactische kroonraderen laat
draaien. Trud of Thor is de stuwende kracht die atomen in beweging houdt
en, evenals de hindoegod Vishnu, alle dingen gedurende hun levensperiode
actief houdt. De hamer van Thor is Mjölnir (molenaar), de verpulverende
kracht die zowel vernietigt als schept. Het is de elektrische stroomkring
die altijd terugkeert naar de hand die haar heeft uitgezonden. Gesymboliseerd
door de swastika, met hetzij drie of vier armen, vertegenwoordigt het
de rondgaande beweging, de altijd bewegende kracht die nooit ophoudt
zolang iets in tijd en ruimte leeft.
Trudgälmer heeft twee zonen: Mode (energie) en Magne
(kracht) wat doet denken aan de twee polen van elektriciteit of magnetisme
op het kosmische niveau. Alles wat verband houdt met Thor herhaalt de
dualiteit van bipolaire kracht. Zijn zonen, de centrifugale en centripetale
werking, manifesteren zich in alle vormen van het leven als straling
en zwaartekracht. In de menselijke arena kennen we deze krachten als
haat en liefde, afkeer en aantrekking. Thors ijzeren riem vormt de kring
voor de elektrische stroom; zijn twee stalen handschoenen duiden op
de dualiteit van positieve en negatieve polariteit. Zijn wagenwielen
zenden vonken van bliksem door de hemel; daarom kan hij, wanneer hij
zijn gebied wil verlaten, de regenboogbrug van de goden, Bifrost,2
niet gebruiken, omdat zijn bliksem de brug in brand zou zetten; hij
moet daarom door de wateren (van de ruimte) waden die de werelden van
elkaar scheiden. Dit biedt de god kennelijk geen enkel probleem, dus
is het verbijsterend om te ontdekken dat een lied geheel is gewijd aan
de nogal eentonige uitwisseling van gepoch tussen Thor en de veerman
Hárbard die Thor probeert over te halen om hem over de rivier
te zetten. Het is kennelijk een manier om aan te geven dat er een geleider
nodig is om elektrische kracht over te dragen. (Het lied is hier niet
opgenomen.) Op de planeet aarde wordt de werking van Thor tot stand
gebracht door zijn twee geadopteerde kinderen, Tjalfe (snelheid) en
Röskva (werk), vertrouwde dienaren van onze naar macht hongerende
maatschappij.
Thors mooie echtgenote heet Sif. Zij heeft lang goudkleurig haar wat
de trots van alle goden is. Het vertegenwoordigt de vitaliteit van de
groei en ook de oogst die daarvan het gevolg is en, naar analogie, de
evolutionaire kracht en drang om vooruit te gaan waardoor alle wezens
hun bestaan kunnen voortzetten.
Zonne- en andere godheden
De zonnegod van onze wereld is Balder. Dagelijks, jaarlijks, sterft
hij en wordt opnieuw geboren; hij vertegenwoordigt de levensperiode
van de zon. Dit is een manier om de telkens nieuwe aspecten te beschrijven
die iedere cyclus, groot of klein, te zien geeft als de zonnegod ‘sterft’
en wordt ‘wedergeboren’ bij iedere draaiing en omwenteling
van de planeet aarde. De ziel van de zon wordt Alfrödul genoemd,
het ‘stralende elfenwiel’, terwijl de zichtbare bol de bijnaam
‘Dvalins speelgoed’ krijgt. Zoals de fysieke zon ons leven
op aarde in stand houdt, zo ondersteunt zijn levensessentie ons geestelijke
leven.
Wanneer de zonnegod wordt gedood door zijn blinde broer Höder
(onwetendheid en duisternis) – een ontroerend verhaal dat in de
Vägtamskvädet wordt verteld – sterft Balders toegewijde
vrouw Nanna aan een gebroken hart. Zij wordt opgevolgd door haar halfzuster
Idun die haar taak overneemt om de goden te blijven voorzien van de
appels van onsterfelijkheid. Uit de context kan worden opgemaakt dat
Idun onze aarde vertegenwoordigt, terwijl Nanna staat voor het lichaam
van de maan dat langgeleden is gestorven. Ook volgens het theosofische
model is de maan de voorganger van onze huidige levende planeet.
De planeet Mars wordt in de Edda weergegeven door de god Tyr –
een woord dat ‘dier’ betekent, dat wil zeggen een bezield
wezen, een energie, en dus een god. Te midden van zijn broeder-godheden
is Tyr een heroïsche figuur omdat hij zijn rechterhand heeft opgeofferd
om Fenris te helpen bedwingen, de wolf die, wanneer hij wordt vrijgelaten,
bestemd is om de zon te verslinden.
De god van onze planeet aarde, Frey, is de broer van Freya, de Oud-Noorse
Venus-Aphrodite. Ze zijn de kinderen van Njörd die wordt vertegenwoordigd
door de planeet Saturnus en die ook (evenals de Griekse Chronos) de
tijd voorstelt. Freya is de beschermvrouw van de mensheid die ze op
haar borst draagt in de vorm van een juweel – de Brisingamen:
de geestelijke intelligentie in de mensheid (brising vuur,
vooral het vuur van het verlichte denken; men juweel). Frey’s
vrouw is Gerd, dochter van de reus Gymer.
Loki
Onder de goden neemt Loki een unieke plaats in. Hoewel hij van afkomst
een reus is, heeft hij goddelijkheid bereikt en vertegenwoordigt een
heel geheimzinnige en heilige kwaliteit in de menselijke natuur. Aan
de ene kant is hij de goddelijke intelligentie die in de vroege mensheid
wordt opgewekt (het juweel van Freya waarmee hij in verband wordt gebracht),
en ook de vrije wil waardoor de mensheid zijn weg kan kiezen ten goede
of ten kwade; anderzijds is hij de onruststoker, de rebel, die de goden
ongeluk brengt en voortdurend een standje krijgt voor zijn ondeugende
gedrag, waarna hij ook het instrument is dat de situatie die hij heeft
veroorzaakt weer herstelt. Al met al typeert hij het menselijk bewustzijn:
slim, dwaas, onvolwassen. Wanneer Loki’s meest bevrijdende aspect
wordt beschouwd, wordt hij Lopt (verheven) genoemd en heeft hij betrekking
op de verheffende, aspirerende eigenschappen van de menselijke intelligentie.
Er zijn veel meer goden in het pantheon; twee van hen dienen speciaal
te worden genoemd: Forsete, rechtvaardigheid, van wie de functie in
het Oud-Noorse heelal nauw overeenkomt met die van karma in oosterse
filosofieën. Een andere is Brage, de verpersoonlijking van poëtische
inspiratie, de wijsheid van de skalden en goddelijke verlichting in
de ziel – van het heelal en van de mens.
Het is duidelijk uit de verhalen dat de Vanen goden zijn die hoger
staan dan de Asen in een heelal met vele niveaus van waarneming, bewustzijn,
inzicht en begrip, waarin het grotere het kleinere inspireert dat daarin
ligt besloten, in een eindeloze opeenvolging van hiërarchische
levens. De twee klassen van goden, de Vanen en Asen,3
komen kennelijk overeen met de asura’s en sura’s
(niet-goden en goden) van de hindoes (waarbij de asura’s een dubbele
betekenis hebben: hetzij boven of onder de goden). De Vanen worden bijna
altijd ‘de wijze Vanen’ genoemd, en schijnen geen directe
rol te spelen in de levenssferen. De Asen, daarentegen, bezielen levende
hemellichamen, de planeten in de ruimte. Als bewoners van Ásgárd
(het hof van de Asen) bezoeken ze de reuzenwerelden, gewoonlijk in vermomming,
of sturen afgezanten om hen te vertegenwoordigen. Een duidelijk voorbeeld
hiervan is de avatara Skirner – een ‘straal’ van de
god Frey – die wordt gestuurd om uit naam van die god te dingen
naar de gunst van de reuzin Gerd. Zuivere goddelijkheid kan geen direct
contact maken met de stof maar moet worden ‘vermomd’ of,
om een term uit de elektrotechniek te gebruiken ‘neergetransformeerd’
door een transformator of wat de Oud-Noorse mythen een alf
(elf) noemen, wat een ‘kanaal’, een ziel, betekent. De ‘vermommingen’
van de goden zijn zielen die in elk van de gevallen passen bij en karakteristiek
zijn voor de taak waarmee ze op dat moment bezig zijn.
Tot de meest geheimzinnige en moeilijk te begrijpen passages van elke
mythologie behoren die over de oorlog van de goden. In de bijbelse Openbaring
zijn het Michael en de engelen die strijden met de hemelse draak en
zijn trawanten; in de Rig-Veda gaat de strijd tussen de sura’s
en asura’s, en in de Edda worstelen dezelfde kosmische krachten
in de strijd tussen de Vanen en de Asen. Omdat het westerse denken al
lang gewend was om de godheid als een enkelvoudige persoon te zien,
het enige niveau van leven in de kosmos boven de mens, worden de Asen
gewoonlijk opgevat als een oudere en de Vanen als een jongere klasse
van godheden. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat deze twee soorten
vermogens tot verschillende niveaus van bestaan behoren, het ene hoger
dan het andere; ze kunnen ook hun equivalent hebben in de kumara’s
(Skt. maagden) van de hindoes en hun agnisvatta’s (zij
die hebben geproefd van het vuur), respectievelijk goden die ongemanifesteerd
blijven en zij die zich in stoffelijke werelden hebben belichaamd. Dit
wordt gesteund door vers 25 van de Völuspá waarin wordt
verteld dat de Asen werden verdreven uit hun hemelse bolwerk, en de
Vanen in de goddelijke gebieden als ‘overwinnaars’ achterlieten.
De strijd, die de kosmische kracht van Thor activeert en de stoot geeft
tot een nieuwe schepping, schijnt het resultaat te zijn van het branden
van Gullveig (dorst naar goud) die, zoals de raadselachtige
feniks, mooier herrijst na iedere zuivering door vuur, ‘omhooggetrokken
aan de speren’ van de goden. Evenals het denkbeeld van de alchemisten
die onedel metaal omzetten in goud, vindt deze mythe snel weerklank
in de menselijke ziel. We herkennen de toepassing ervan op de honger
naar verlichting in de mens, die bij de goden resulteert in de schepping
van een heelal; het is de drang die hen aanzet om zich te manifesteren.
In onze menselijke sfeer heeft de dorst naar goud paradoxaal genoeg
ook de tegenovergestelde toepassing waar deze een zucht naar bezittingen
kan worden.
Op de vergadering van de goden maakte Odin een einde aan de beraadslagingen:
moeten alle goden boeten of alleen de Asen? De Asen zijn ‘verslagen’
en laten het veld over aan de Vana-goden die in hun hemelen blijven
terwijl de Asen, die zijn verdreven, op zich nemen om de werelden leven
en verlichting te brengen. De Asen schijnen hierdoor te worden geïdentificeerd
met de agnis.vatta’s omdat ze de werelden in de kosmos energie
geven. Door hun aanwezigheid in levende wezens wordt de nostalgie van
de ziel naar haar geestelijke thuis gewekt. Voor de goden is het een
verheven offer waartoe zij worden aangezet door Odin, Alvader, de goddelijke
tegenwoordigheid in het hart die ons aanspoort om wijsheid te ontwikkelen.
Opnieuw beraadslagen de goden: Wie had de lucht met het kwaad vermengd
en de maagd van Od aan het ras van de reuzen gegeven? Dit kan worden
geparafraseerd: ‘Wie had aan een mensenras het vermogen van de
vrije wil gegeven om te kiezen tussen goed en kwaad, en de intelligentie
(het Freya-beginsel, Odins dochter en de bruid van de mensheid –
de hogere menselijke ziel) om daarmee op basis van deze keuzen te leren
en te groeien?’
Wie o wie? Er wordt geen expliciet antwoord gegeven maar, als we de
goddelijke ‘rebel’ in gedachte houden, dan is het duidelijk
dat Loki een aspect van Gullveig is – de lagere natuur die vanuit
een vroegere materiële toestand zich heeft ontwikkeld tot zelfbewustzijn
en daaruit tot de goddelijke status. Zijn kwajongensachtige streken
zijn karakteristiek voor de menselijke natuur, ongedisciplineerd en
onvolmaakt, maar toch potentieel goddelijk. Loki vergezelt bijna altijd
de Asen op hun reizen door de reuzenwerelden en fungeert daar als een
tussenpersoon. Hij vertegenwoordigt de brug tussen god en dwerg (de
spirituele ziel en de dierlijke natuur) in de mens en geeft blijk van
een opmerkelijke dualiteit, in tweestrijd verkerend tussen edele en
lagere impulsen. Toen Loki Freya’s Brisinga-juweel stal, werd
de menselijke intelligentie van haar eigenlijke doel afgeleid en voor
lagere doeleinden misbruikt.
Een overeenkomst gesloten tussen de Vanen en Asen resulteerde in een
uitwisseling van gegijzelden.4
De titanen Mimer en Höner werden door de Asen naar de Vanen gestuurd,
die op hun beurt de goden Njörd en zijn zoon Frey naar de Asen
stuurden. De Vanen kwamen er al snel achter dat Höner (intelligentie
op de kosmische schaal) nutteloos was tenzij Mimer (de veelvormige basis
van de stof) aanwezig was om hem (het denkvermogen zonder een stoffelijk
werkterrein) te adviseren, dus hakten ze Mimers hoofd af en stuurden
het naar Odin, die het dagelijks raadpleegt en ervan de geheimen van
het bestaan leert.
Een heelal dat uit veel lagen bestaat zoals in mythische verhalen,
is voor ons een ongebruikelijke manier om naar de dingen te kijken,
maar zo’n heelal ligt besloten in de meeste van de oude kosmologieën
van de wereld. Alleen al Mimer heeft negen namen op negen niveaus van
het leven met negen hemelen en werelden. Andere stelsels baseren zich
op misschien zeven of twaalf niveaus. Onze westerse cultuur heeft het
heelal tot drie verdiepingen beperkt, met God boven, de mens in het
midden, en de duivel in de kelder. Dit voorziet niet in de mogelijkheid
dat ook andere levensvormen dan de mens een doel hebben. De hele schepping
ligt beneden onze eigen verheven staat en ontwikkelt zich daar naartoe
en komt daar kennelijk aan zijn einde. Wat het zich ontwikkelende bewustzijn
en begrip betreft, er wordt niet voorzien in verbetering of groei voorbij
het menselijke stadium, waardoor we erg weinig hebben om naar uit te
kijken en het maakt de begrippen oneindigheid en eeuwigheid
irrelevant. In tegenstelling daarmee levert de traditionele kennis eindeloze
vergezichten van tijd en ruimte, met levensvormen die ontelbare combinaties
van spiritualiteit en stoffelijkheid vertonen, waarbij onze wereld een
kleine dwarsdoorsnede is op haar eigen gebied. In zo’n heelal
kan men niet automatisch goed gelijkstellen met geest en kwaad met stof;
er is altijd een glijdende schaal van relativiteit waar ‘goed’
juistheid is, harmonie in zijn eigen context, en ‘kwaad’
disharmonie. De verbijsterende bijbelse verwijzing naar ‘geestelijk
kwaad op hoge gebieden’ kan worden verklaard als een aanduiding
van onvolmaaktheid in een spirituele toestand of als kwaad vergeleken
met een nog hogere staat. Overal in de mythen zijn goden en reuzen,
energie en inertie, bewustzijn en substantie, onlosmakelijk met elkaar
verbonden; ze zijn altijd relatief, en dienen niet volgens onze beperkte
standaarden van goed en kwaad te worden beoordeeld. Toch zijn ze voortdurend
aan het veranderen, ze groeien van het kleinere naar het grotere wanneer
het beperkte zijn grenzen verruimt, en het op zichzelf gerichte in steeds
grotere mate universeel wordt.
In de brahmaanse literatuur worden goden en reuzen ook aangetroffen,
onder andere in de gedaante van loka’s en tala’s.
Deze vertegenwoordigen de vele werelden van manifestatie, waaronder
de stoffelijke wereld die wij bewonen. Een loka is het naar boven neigende
bewustzijn op een of ander gebied, de tala is de ermee corresponderende
naar beneden neigende stof – de termen ‘boven’ en
‘beneden’ zijn natuurlijk symbolisch. Deze onderlinge verbondenheid
van goden en reuzen in een eeuwige tegenstelling wordt goed beschreven
in de Grimnismál waarin wordt geprobeerd om de ‘niveaus’
van substantie te beschrijven waarmee de ‘zalen’ of ‘huizen’
van hun respectieve bewoners, de goden, worden opgebouwd.
De betekenis van de oorlog in de hemel moet aan ieders intuïtie
worden overgelaten. Men ziet een voortgaande reeks van goddelijke intelligenties
die stoffelijke werelden bezielen, werkelijke hellen voor deze goedaardige
invloeden, zodat de lagere wezens enige mate van verlichting kunnen
verkrijgen. Dit feit dat de goden hun medewerking geven aan de lagere
gebieden om hun bewoners te helpen is in al de godenverhalen van de
Noormannen (of hun voorgangers in de tijd) als een onderstroom duidelijk
aanwezig, en dit kan heel goed de reden zijn dat deze verhalen ons aanspreken
en steeds in ere worden gehouden en opnieuw worden verteld.
Noten
1. Ör
(IJsl.) of ur (Zw.) is een voorvoegsel met een voorzetselfunctie,
en is vergelijkbaar met ons ‘oer’. Het betekent ‘vanuit’
en heeft de gevoelswaarde van een emanatie vanuit een oorspronkelijke
wortel of beginloos begin.
2. Ook Bäfrast
of Bilrast genoemd.
3. Enkelvoud: van
en áss (Zw. ås). Ås betekent
ook de hoogste dakspant van een huis.
4. Uit de Ynglingasage
van de Jongere Edda.
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 41-56
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag