4 – Reizen naar het Noorden
Damodar sloot zich aan bij de staf van het hoofdkwartier in Bombay
en woonde vanaf toen bij HPB en Olcott in. In december 1879 vergezelde
hij hen op hun tweede reis naar het noorden. In deze periode bezochten
ze eerst Alfred Percy Sinnett en zijn vrouw Patience, die beiden de
volgende paar jaar een belangrijke rol zouden spelen in het werk van
de beweging. Sinnett was redacteur van The Pioneer, een gezaghebbende
krant in India, die in het algemeen werd beschouwd als de spreekbuis
van de regering.
‘Negen dagen nadat we in Bombay waren aangekomen’, bericht
Olcott, ‘werd ik geschreven door Sinnett die de wens uitsprak
om kennis te maken met HPB en mij, in geval we naar het noorden van
het land zouden komen; en hij was bereid alle interessante feiten over
onze opdracht in India te publiceren. Evenals de inheemse pers in India,
had The Pioneer onze aankomst opgemerkt.’ Sinnett voegde
eraan toe dat zijn belangstelling voor het occulte was gericht op het
ontdekken van de wetten die ten grondslag liggen aan de opmerkelijke
verschijnselen waarvan hij eens in Londen getuige was geweest. De verklaringen
die toen werden gegeven waren ‘een verwarrende mengelmoes van
beweringen en theorieën’.47
De Sinnetts waren nu in hun huis in Allahabad, de winterhoofdstad van
de onderkoning en zijn regering. Het gezelschap van theosofen kwam daar
aan op 4 december en bleef bijna twee weken. Het was hun eerste echte
contact met mensen van het Britse bestuur. Olcott schrijft:
Mw. Sinnett ontving ons heel charmant, en vóór
ze een dozijn zinnen had gezegd, wisten we dat we een onschatbare
vriendin hadden gevonden. Onder de bezoekers die dag waren een rechter
van het hooggerechtshof en de inspecteur van het openbaar onderwijs.
Mw. Alice Gordon verscheen op de 7de, nadat ze een grote afstand had
gereisd om HPB te ontmoeten; en langzaam maar zeker hebben we de meeste
Engelsen in de kolonie leren kennen die de moeite waard waren te kennen
vanwege hun intelligentie en ruime opvattingen. Enkelen van hen waren
heel innemend, maar tot niemand voelden we ons zo aangetrokken als
tot de Sinnetts en Mw. Gordon, die toen op het hoogtepunt van haar
schoonheid was en sprankelde van intelligentie. . . . Het is strikte
etiquette onder de Engelsen in India dat een nieuwkomer de bewoners
bezoekt, maar omdat HPB niemand wilde bezoeken, moesten degenen die
haar wilden leren kennen de gebruiken negeren en haar opzoeken zo
vaak ze maar wilden.48
Tijdens haar verblijf ontmoette HPB Allan Hume, gepensioneerd secretaris
van de regering, die eveneens een vriend van de beweging werd. Hume
werd later de vader van het Indian National Congress.
* * *
De volgende verblijfplaats was Benares, waar Olcott door de pandits
van de stad werd geëerd voor zijn werk om de belangstelling voor
Sanskrietliteratuur en Indische filosofie nieuw leven in te blazen.
‘Na deze bijeenkomst’, bericht hij, ‘maakte ik mijn
opwachting bij prof. G. Thibaut, hoofd van de hogeschool in Benares
en oud leerling en protégé van prof. Max Müller.
Ik vond hem een heel vriendelijke man, met een uitgebreide kennis van
het Sanskriet, maar toch zonder uiterlijk vertoon of gewichtigdoenerij.’49
De professor ontmoette HPB die avond bij een kleine bijeenkomst. Volgens
het verslag van Olcott zei hij, toen het onderwerp yoga ter sprake kwam,
met zijn sterk Duitse accent tegen haar:
‘Mw. Blavatsky, deze pandits [in Benares] vertellen
me dat er in oude tijden ongetwijfeld yogi’s waren die de siddhi’s,*
die in de sastra’s staan beschreven, werkelijk hadden ontwikkeld;
dat ze wonderbaarlijke dingen konden doen; ze konden bijvoorbeeld
in een kamer als deze een overvloed van rozen laten vallen; maar nu
kan niemand dat doen. . . .’ Nauwelijks had hij het laatste
woord uitgesproken of HPB sprong op uit haar stoel, keek hem minachtend
aan en barstte uit: ‘O, dat zeggen ze, hè? Zeggen ze
dat niemand dat nu kan doen? Wel, dat zal ik ze laten zien; en u kunt
hen van mij vertellen dat als de hindoes tegenwoordig minder vleierig
waren tegen hun westerse meesters, minder van hun ondeugden hielden,
en in veel opzichten meer zoals hun voorouders waren, dan zouden ze
niet zo’n vernederende bekentenis hoeven te doen en ook geen
oud westers nijlpaard van een vrouw nodig hebben om de waarheid van
hun sastra’s te bewijzen!’ Toen perste ze haar lippen
samen en mompelde iets. Ze zwaaide haar rechterhand door de lucht
met een gebiedend gebaar en boem! – er viel een dozijn rozen
op de hoofden van het gezelschap. . . .50
*In een voetnoot in De Stem van de Stilte
(blz. 71) definieert HPB het Sanskrietwoord siddhi’s
als ‘paranormale vermogens, de abnormale krachten in de mens’.
Ze verklaart: ‘Er zijn twee soorten siddhi’s. De ene groep
omvat de lagere, grove, psychische en mentale energieën; de andere
vereist de hoogste training van spirituele vermogens.’
Daarna werd de discussie met hernieuwde levendigheid
voortgezet. De Sankhya [een school van Indische filosofie] was het
onderwerp en Thibaut stelde HPB veel diepgaande vragen, die ze zo
bevredigend beantwoordde dat de doctor zei dat noch Max Müller
noch enige andere oriëntalist hem de werkelijke betekenis
van de Sankhyafilosofie zo duidelijk had gemaakt als zij, en hij bedankte
haar uitvoerig.
Tegen het eind van de avond, tijdens een onderbreking
in het gesprek, wendde hij zich tot HPB . . . en zei dat hij niet
het geluk had gehad één van de rozen te bemachtigen
die zo onverwachts waren neergekomen; zou ze hem er daarom één
willen geven ‘als aandenken aan deze prettige avond?’
. . . Heimelijk dacht hij waarschijnlijk dat als de eerste bloemenregen
een truc was, ze niet klaar zou zijn voor een tweede als ze daarmee
werd overvallen! ‘O ja, zeker’, zei ze, ‘zoveel
u maar wilt.’ En ze maakte nog een van haar snelle gebaren en
er kwam nog een bloemenregen naar beneden; één roos
raakte de doctor zelfs bovenop zijn hoofd.51
* * *
De hoofdreden om op dat moment naar Benares te gaan was een ontmoeting
te hebben met Swami Dayanand Saraswati, het hoofd van de Arya Samaj,
met wie de theosofen nog steeds waren verbonden. Damodar was vóór
HPB en Olcott in Benares aangekomen en had de swami bezocht.
Het volgende is beschreven in een brief van Damodar aan William Q.
Judge, gedateerd 24 januari 1880. In de loop van het gesprek vroeg Damodar
of Dayanand ooit had gehoord van een Aziatische vrouw, Maji genaamd.
De reden voor deze vraag was dat enkele maanden vóór Damodars
bezoek, een discipel van deze vrouw, pandit M.V. Pandea, over haar aan
HPB had geschreven. De swami ontkende dat hij iets over Maji wist.
Toen HPB de swami bezocht, stelde ze hem dezelfde vraag. Damodar was
verbaasd toen hij hem hoorde zeggen dat hij haar goed kende en dat hij
HPB en haar gezelschap zou vergezellen naar haar ashram, die een paar
kilometer verderop aan de oever van de Ganges lag. Toen het voor de
groep tijd werd om Maji te bezoeken, kon HPB niet gaan omdat ze ziek
was. Toen dit Maji werd medegedeeld, keek ze met medegevoel naar Olcott,
omdat ze beiden haar aanwezigheid voelden. Maji zei toen dat hoewel
ze nooit Europeanen had bezocht, zijzelf HPB één of twee
keer zou bezoeken vóór de theosofen Benares verlieten.
Bij het eerste bezoek informeerde Maji bij HPB of ze wist dat zij beiden
dezelfde goeroe hadden. HPB vroeg om bewijzen. Volgens Damodar: ‘zei
ze dat de goeroe van Mw. Blavatsky was geboren in de Punjab maar meestal
in het zuiden van India en vooral in Ceylon woonde. Hij is ongeveer
300 jaar oud52
en heeft een metgezel van ongeveer dezelfde leeftijd, hoewel beiden
nog geen veertig jaar oud lijken.’
Toen Maji vertrok, beloofde ze weer te komen voordat de theosofen uit
Benares zouden vertrekken. Bij het tweede bezoek sloot HPB zich eerst
niet aan bij het gezelschap. Damodar vertelde aan Judge dat ‘kolonel
Olcott vervolgens Maji enige vragen stelde over Mw. Blavatsky. En Maji
zei dat Mw. Blavatsky niet was wat ze scheen te zijn. Haar innerlijke
mens was al twee keer in een hindoelichaam geweest en was nu in zijn
derde.’* Maji onthulde ook dat ze zelf tot dan toe ‘nog
nooit een Europeaan had bezocht, maar nadat ze van haar goeroe de gegevens
over Mw. Blavatsky had gekregen, was ze gekomen om haar te bezoeken.
Ik vroeg haar toen of de werkelijke HPB nog steeds in haar lichaam was,
maar ze weigerde die vraag te beantwoorden en voegde er slechts aan
toe dat zijzelf – Maji – lager stond dan Mw. Blavatsky.’
*‘Haar innerlijke mens’ is uitgelegd in het
hoofdstuk ‘Een psychofysiologische verandering’ (Deel
4, hfst. 8).
Nadat hij met Maji alleen had gesproken, schreef Damodar aan Judge:
Ze probeerde me eerst ertoe te verleiden mijn doel
op te geven. Maar toen dit mislukte, vertelde ze me dat als ik enige
spirituele vooruitgang wilde boeken en een van onze Broeders wilde
ontmoeten, ik daarvoor geheel op Mw. Blavatsky moest vertrouwen. Niemand
anders was in staat om me op het rechte pad te leiden. Als ik ergens
alleen heen zou gaan, zou ik jaren kunnen rondzwerven van de ene goeroe
naar de andere, maar dat zal volkomen nutteloos zijn. . . . Je zult
dus wel begrijpen van wat voor een groot belang het voor mij is altijd
bij Mw. Blavatsky te zijn. Vanaf het begin voelde ik alles aan wat
Maji me had verteld. Pas twee of drie dagen nadat ik me had aangemeld
als lid van de Society, zei ik tegen HPB – en dat voelde ik
werkelijk zo – dat ik haar als mijn weldoenster beschouwde,
haar hoogachtte als mijn goeroe en haar meer liefhad dan een moeder.
. . . Ik overlegde daarna met Swamiji [Dayanand] over mezelf [en]
zonder dat ik hem een woord vertelde over wat Maji tegen me had gezegd,
spoorde hij me aan juist dat te doen, d.w.z. mijn vertrouwen in HPB
te stellen.53
Damodar had later een goede gelegenheid naar Maji te verwijzen toen
hij een artikel schreef in The Theosophist (oktober 1883),
‘Kunnen vrouwen adept worden?’ Onder anderen werd ‘een
hoge vrouwelijke adept’ in Nepal genoemd en een derde grote ingewijde
vrouw in Zuid-India, Ouvaiyar genaamd. Subba Row bevestigt dit met andere
voorbeelden en gaat vervolgens verder dan het adeptschap door te zeggen
dat ‘er één vrouw is die nog steeds op de lijst
van de Mahachohans staat [een van de grootste wijzen]. . . . Ze heeft
veel oorspronkelijke ontdekkingen gedaan.’54
Uit Benares keerden de theosofen terug voor nog een week bij de Sinnetts,
die op 26 december lid van de TS werden. Op de 30ste ging het gezelschap
weer naar Bombay en kwam daar op Nieuwjaarsdag 1880 aan.
In januari ontving HPB nieuws uit Rusland dat haar eerste brief in
de reeks Caves and Jungles of Hindostan zojuist was uitgegeven
en voor grote opschudding had gezorgd.55
De reeks werd een aantal jaren voortgezet en Olcott bericht dat hij
in 1884 in Europa twee rijke Russische jongelieden van adel had ontmoet
die ertoe waren gebracht naar India te gaan nadat ze deze hadden gelezen.
De verhalen bekoorden en verbijsterden heel Rusland, zeiden ze.56
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 204-7
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag