8 – Een psychofysiologische verandering
Laat in het voorjaar van 1875 en voordat de Theosophical Society werd
gesticht, onderging HPB, zoals Olcott het noemt, ‘een wonderbaarlijke
psychofysiologische verandering . . . waarover ik niet mag spreken’.84
Hij wist echter niet dat ze bij verschillende gelegenheden met haar
familieleden erover had gesproken. Ze schreef erover toen ze na bijna
drie jaar in 1876 haar briefwisseling met hen hervatte. Ze had hen niet
ingelicht over haar vele adreswijzigingen en hun navraag bleek vergeefs.85
Toen HPB Vera van het laatste nieuws op de hoogte stelde, vertelde
ze haar over de ernstige beenverwonding die ze vroeg in 1875 had opgelopen,
en die haar hindoe-leraar vlak voor een amputatie volledig had genezen;
en ze vervolgt:
Ongeveer in die tijd [begon] ik een vreemde dualiteit
te voelen. Verschillende keren per dag voel ik dat er naast mijzelf
iemand anders in mijn lichaam aanwezig is, geheel onafhankelijk van
mijzelf. Ik verlies nooit het bewustzijn van mijn persoonlijkheid;
ik heb het gevoel dat ik me stil houd en dat de ander – degene
die bij me inwoont – met mijn mond spreekt.
Ik weet bijvoorbeeld dat ik nooit in de plaatsen
ben geweest die door mijn ‘andere ik’ worden beschreven,
maar deze ander – het tweede ik – liegt niet als hij vertelt
over plaatsen en dingen die me onbekend zijn, omdat hij ze werkelijk
heeft gezien en goed kent. Ik heb het opgegeven; laat mijn lot mij
leiden precies zoals het wil; en bovendien, wat moet ik doen? Het
zou volslagen belachelijk zijn als ik zou ontkennen bepaalde kennis
te bezitten die mijn nr. 2 erkent te hebben, en daarmee de mensen
om me heen aanleiding zou geven te denken dat ik ze uit bescheidenheid
onkundig heb gelaten.
’s Nachts als ik alleen in bed lig, trekt het
hele leven van mijn nr. 2 voor mijn ogen voorbij en ik zie mezelf
helemaal niet, maar een heel andere persoon – van een ander
ras en met andere gevoelens. Maar wat heeft het voor zin om erover
te praten? Het is genoeg om je gek te maken. Ik probeer me in deze
rol in te leven en het vreemde van mijn situatie te vergeten. Dit
is geen mediumschap en in geen geval een onzuivere kracht; daarvoor
heeft deze een te sterke invloed op ons allen en leidt ons tot een
deugdzamer leven.86
Later berichtte ze haar familie over nr. 2, of haar leraar:
Ik zie deze hindoe elke dag, precies zoals ik ieder
ander levend persoon zou kunnen zien, met het enige verschil dat hij
me etherischer en doorzichtiger lijkt. Vroeger hield ik mijn mond
over deze verschijningen omdat ik dacht dat het hallucinaties waren.
Maar nu zijn ze ook voor andere mensen zichtbaar geworden. Hij (de
hindoe) verschijnt en adviseert ons over ons gedrag en onze geschriften.
Hij weet kennelijk alles wat er gebeurt, tot zelfs de gedachten
van andere mensen; en hij laat me zijn kennis tot uitdrukking brengen.
Soms schijnt het me toe alsof hij me geheel en al overschaduwt en
me eenvoudig binnentreedt als een soort vluchtige essentie die in
mijn poriën doordringt en in mij oplost.* Dan zijn wij tweeën
in staat tegen andere mensen te spreken, en dan begin ik wetenschappen
en talen te begrijpen en me te herinneren – alles wat hij me
onderwijst, zelfs als hij niet meer bij me is.87
*Dit tijdelijk bezielen van een menselijk lichaam door
een wijze staat in India bekend als avesa en in Tibet als
tulku (Olcott, Old Diary Leaves, 1:269-70; Barborka,
H.P. Blavatsky, Tibet and Tulku; Blavatsky, Isis Unveiled,
red. De Zirkoff, Inleiding [11-12]).
Blijkbaar moet de bron van inspiratie niet alleen aan haar leraren
worden toegeschreven, want HPB vertelde Vera: ‘soms ben ik niet
degene die spreekt en schrijft; het is iets binnenin mij, mijn hogere
en verlichte Zelf, dat voor mij denkt en schrijft.’88
De mate waarin de familie van HPB aanvankelijk verontrust was door
deze en andere brieven van haar werd door Vera na de dood van haar zuster
onthuld. Ze schreef in het tijdschrift Russkij Vjestnik een
artikel ‘H.P. Blavatsky – een biografische schets’:
Ze verbaasde ons met verhalen over ‘De Society
van Universele Broederschap’, die ze van plan was te vormen;
over haar studie van de oude filosofie van de volkeren uit het Oosten
– ze was begonnen daarover een uitgebreide verhandeling te schrijven
(Isis Ontsluierd). Ik herinner me, alsof het pas is gebeurd,
hoe sterk dit nieuws ons verbijsterde. Ik wist volstrekt niet wat
ik ervan moest denken, hoe ik zulke fantasieën moest verklaren.
. . . Haar familieleden geloofden er eerst helemaal niet in en hebben
haar geschriften tot lang daarna met scepsis bekeken. Ze zochten een
verklaring ervoor – om eerlijk te zijn – in vervalsing
en bedrog! . . . Ik heb mijn zuster altijd als een intelligente, bekwame
vrouw gekend, maar toen ze plotseling over deze wetenschap schreef,
die tot dan toe onbekend was, was ik bang dat ze haar verstand had
verloren . . . Ik was pas enigszins opgelucht toen Helena Petrovna
me af en toe haar artikelen in de Amerikaanse kranten toezond, met
hun recensies, die me ervan overtuigden dat het niet nodig was haar
onmiddellijk naar een gekkenhuis af te voeren.
Over HPB’s leraar schreef Vera:
Zij die zich nooit aan iemand had onderworpen, die
sinds haar vroege kinderjaren alleen haar eigen wil in alles had gevolgd
– zij vond plotseling een man, een heer en meester, aan wie
ze zich zwijgend overgaf! En bovendien, wat voor een man! Een soort
tovenaar, een halfmystieke hindoe van de oevers van de Ganges! Ik
begreep er niets van! . . . Ik moet toegeven dat mijn gebrek aan begrip
zelfs tot vandaag voortduurt. Ondanks mijn bezoeken aan haar, bijna
elk jaar in de laatste vijf jaar – bezoeken bij haar thuis die
maandenlang duurden – heb ik heel weinig van al haar geestdriftige
verklaringen begrepen. En ik verbaas me vandaag, evenals vijftien
jaar geleden, nog veel meer over de onverklaarbare verschijnselen
van haar diepgaande geleerdheid die als vanuit de hemel op haar was
neergedaald, dan over alle wonderen die door de theosofen aan haar
worden toegeschreven.89
Ook Olcott was verbluft over de nieuw verkregen geleerdheid van HPB
toen ze aan Isis werkte; en zonder haar in te lichten schreef
hij een lange brief in het Frans aan Nadja om te informeren naar de
vooropleiding van haar nicht.90
Hier is haar antwoord, gedateerd 8 mei 1877:
[HPB] ontving de opleiding van een meisje van goede
familie. Ze werd uitstekend opgevoed, maar was helemaal niet geleerd;
en van wetenschap was geen sprake. Maar de ongewone rijkdom van haar
intellectuele aard, de gevoeligheid en snelheid van haar gedachten,
haar wonderbaarlijk begripsvermogen, dat de moeilijkste onderwerpen
kon begrijpen en verwerken, waarvoor ieder ander jaren van zware studie
nodig zou hebben; een uitstekend ontwikkelde intelligentie, verenigd
met een loyaal, eerlijk, openhartig, energiek karakter – deze
gaven haar zo’n ongebruikelijk overwicht, verhieven haar zo
hoog boven het gewone niveau van de geestloze meerderheid van een
gezelschap, dat ze nooit kon vermijden de algemene aandacht te trekken,
met de daaruit voortvloeiende afgunst en vijandschap van al diegenen
die zich, in hun onbeduidende minderwaardigheid, gekrenkt voelden
door de glans van de vermogens en talenten van deze werkelijk verbazingwekkende
vrouw.
U vraagt welke talen ze heeft geleerd. Vanaf haar
kinderjaren kende ze behalve Russisch, haar moedertaal, alleen Frans
en Engels. Lang daarna pikte ze tijdens haar reizen in Europa een
beetje Italiaans op. De laatste keer dat ik haar zag, vier jaar geleden,
was dat alles wat ze kende op het gebied van talen; daarvan ben ik
absoluut zeker, dat kan ik u verzekeren. Van de onpeilbare diepten
van haar geleerdheid van vier jaar later was volgens mij geen schaduw
te bekennen, zelfs niet het minste spoor ervan.91
Als HPB al deze onderwerpen werkelijk zelf had bestudeerd, lijkt het
dan niet verbazingwekkend dat ze de eer voor al haar geleerdheid toekent
aan mythische mahatma’s en geen lauweren voor zichzelf opeist?
Twee jaar voor haar dood betuigde ze haar spijt dat zij de eerste was
die het bestaan van zulke vergevorderde zielen op aarde in het Westen
bekendmaakte. In De Sleutel tot de Theosofie schreef ze:
Elke pseudovereniging die zich schuldig maakt aan
zwendel uit commerciële overwegingen, beweert nu te worden geleid
en bestuurd door ‘meesters’. . . . Duizenden mensen zijn
afgehouden van het pad van de waarheid en het licht doordat dergelijke
zwendel en bedrog alles een slechte naam bezorgde en in diskrediet
bracht. [De schrijfster verklaart] liever te zien dat men werkelijk
denkt dat het enige mahatmaland te vinden is in haar grijze hersenmassa,
kortom dat ze hen tevoorschijn heeft gebracht uit de diepten van haar
eigen innerlijke bewustzijn, dan dat hun naam en hun verheven ideaal
zo schandelijk worden ontheiligd als nu gebeurt. . . . Alleen omdat
ze er geen zin in heeft om – zoals zij het ziet – als
een kraai met pauwenveren te pronken, voelt ze zich tot op de dag
van vandaag gedrongen zich aan de waarheid te houden [als de bron
van haar kennis].92
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 147-50
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag