Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Historisch perspectief

Kirby Van Mater

Alle boeken en tijdschriften waaruit wordt geciteerd en alle brieven en documenten die hier niet nader worden gespecificeerd, bevinden zich in het archief van de Theosophical Society, Pasadena, Californië.

Bijna een eeuw is verstreken sinds H.P. Blavatsky haar brieven aan de Amerikaanse conventies zond. Ze hebben ons nog steeds veel te zeggen, al zijn zowel de wereld als de vorm van het theosofisch werk nu behoorlijk veranderd. Hoewel ieder van ons haar opmerkingen kan toepassen op zijn of haar individuele omstandigheden, kan het van nut zijn kort aandacht te schenken aan de achtergrond van feiten waardoor ze tot het schrijven ervan werd gebracht. We besteden daarbij aandacht aan enkele belangrijke stromingen die zich hebben ontwikkeld nadat haar openbare werk was begonnen.

Het theosofisch werk van Blavatsky kan men in drie perioden indelen: Amerika, 1873-1878; India, 1879-1885; en Europa, van 1885 tot aan haar dood in 1891. De eerste begon in juli 1873 toen ze in opdracht van haar leraar van Parijs naar de Verenigde Staten ging. Aanvankelijk probeerde ze leden van de spiritistische beweging te interesseren voor de filosofie achter hun verschijnselen en de betekenis ervan, maar omdat dit een mislukking bleek, werd haar in juli 1875 opgedragen ‘een filosofisch-religieuze organisatie op te richten en er een naam voor te kiezen – en ook om Olcott te kiezen [om aan het hoofd ervan te staan].’1 Dit had tot gevolg dat H.P. Blavatsky, Henry S. Olcott, William Q. Judge en 13 anderen in september de Theosophical Society in New York City oprichtten; en tijdens de eerste officiële bijeenkomst daarvan op 17 november 1875 hield voorzitter Olcott de inaugurele rede.

De in de beginselverklaring en reglementen van de Society naar voren gebrachte doelstellingen waren niet zo duidelijk omlijnd als ze dat later zouden worden. Het kwam erop neer dat de leden probeerden ‘kennis van de wetten die het heelal besturen te vergaren en te verspreiden’, en alle filosofieën, religies en wetenschappen te onderzoeken. Ze streefden naar onzelfzuchtige toewijding, moed en zuiverheid van leven en denken bij het zoeken naar waarheid. Voor aspirantleden maakte de Society geen onderscheid naar ras, geslacht, huidskleur, land of geloof.2

Toen Blavatsky in september 1875 als gast van prof. Hiram Corson in Ithaca, New York, verbleef, begon ze met het schrijven van Isis ontsluierd. Ze schreef bijna onafgebroken door, en had dit grote tweedelige werk in 1877 voltooid; ze werd hierin redactioneel bijgestaan door kol. Olcott en dr. Alexander Wilder, omdat haar beheersing van het Engels onvoldoende was. In dit boek bekritiseerde ze dogma’s en materialisme in zowel wetenschap als religie. Daarnaast waren haar belangrijkste doelstellingen om de mens de verloren kennis terug te geven dat hij in beginsel een spiritueel wezen is, en te wijzen op het bestaan van een zeer oude wijsheid die alle volkeren in alle tijden hadden gekend. Toen het contract met de New Yorkse uitgever was getekend, zei ze tegen W.Q. Judge: ‘Nu moet ik naar India.’ Ze had altijd gezegd naar India te zullen gaan zodra Isis was voltooid en de Society goed op dreef was, maar pas tegen het einde van het daaropvolgende jaar kwam het ervan.

Tijdens deze hele periode werden de doelstellingen van de Theosophical Society duidelijker gemaakt, zoals blijkt uit de verklaring van één bladzijde die in mei 1878 door voorzitter Olcott werd uitgegeven. Hierin stond onder andere:

De Society onderwijst de hoogste ethiek en religieuze aspiratie en verwacht van haar leden dat ze deze persoonlijk zullen belichamen; dat ze het materialisme van de wetenschap en elke vorm van dogmatische theologie zullen bestrijden . . . ; dat ze in westerse landen de lang onderdrukte feiten over oosterse religieuze filosofieën, hun ethiek, chronologie, esoterie en symboliek zullen bekendmaken; . . . dat ze kennis van de edele leringen van dat zuivere, esoterische stelsel uit de verre oudheid zullen verspreiden . . . ; en ten slotte en vooral, dat ze zullen helpen bij het tot stand brengen van een broederschap van de mensheid, waarin alle goede en oprechte mensen van ieder ras elkaar zullen erkennen als gelijkwaardige voortbrengselen (op deze planeet) van één ongeschapen, universele, oneindige en eeuwigdurende oorzaak.3

In december 1878 vertrokken H.P. Blavatsky en kol. Olcott naar Engeland, op weg naar India, en lieten een betrekkelijk klein aantal leden achter om het werk van de Theosophical Society voort te zetten. Generaal Abner Doubleday was benoemd tot interim-voorzitter en William Q. Judge tot ‘notulerend secretaris’. Maar de Society in Amerika groeide in de daaropvolgende jaren niet veel. Correspondentie met India kostte vele maanden en generaal Doubleday voelde zich niet opgewassen tegen zijn taak en vond dat hij daarvoor niet genoeg kennis had. Zoals hij later aan dr. Elliott Coues schreef:

Ik zal u nu in het kort mijn eigen verklaring geven over de N.Y. branch.

Toen HPB wegging vroeg ze me op te treden als voorzitter van de N.Y. branch. Ik was heel verbaasd over het verzoek, want ik was alleen maar een belangstellende, was pas kortgeleden lid van de Society geworden en was heel onvolledig op de hoogte van het onderwerp. Op dat moment had ik geen drukke bezigheden. Alle anderen waren te veel tijd kwijt met de kost verdienen om de vereiste aandacht aan de theosofie te schenken. Judge, die al vanaf het begin banden had met HPB en Olcott, was de aangewezen persoon om de leiding op zich te nemen. Maar hij had in die tijd grote problemen om zijn gezin te kunnen onderhouden. Wilder & Weisse waren vice-voorzitters. Men kwam overeen voorlopig geen bijeenkomsten van de Society te houden en alle zaken te laten beheren door een raad, bestaande uit Doubleday, Wilder, Weisse & Curtis (de verslaggever van de krant). Judge was corresponderend secretaris en Maynard penningmeester.

Ik aanvaardde de functie op dringend verzoek van HPB en was van plan voor raad en hulp voornamelijk op Judge te steunen; maar Judge dacht dat hij in Venezuela een mijnstreek had ontdekt waar het erts gemakkelijk konden worden gewonnen. Hij ging naar Campana in Venezuela en liet mij, onwetend en onervaren als ik was, achter om de Society te leiden zonder dat ik iets wist over de leden ervan. . . .

Ik kon nooit meer dan een half dozijn leden bijeen krijgen om een bijeenkomst bij te wonen. Judge was voortdurend afwezig. Zijn broer liet ons vallen. Maynard raakte geïrriteerd en vertrok. Wilder trok zich terug uit armoede. Weisse bedankte. De leden uit Brooklyn wilden niet naar N.Y. komen zonder een welomschreven verklaring wat ik van plan was [voorstelde] op de bijeenkomst te doen. Toen werden we twee jaar opgehouden door het wachten op een ritueel, dat we volgens Olcott moesten hebben. . . .

Ik neem aan dat al dit oponthoud ergens goed voor is en dat deze obstakels misschien met een bedoeling op onze weg zijn geplaatst. . . .4

In India vond de theosofie echter veel weerklank, en er was heel wat te doen. Blavatsky en kol. Olcott reisden heel India rond, en ontvingen vaak tot laat in de avond bezoekers – zowel wetenschappers, leiders van religieuze en verschillende andere organisaties, als belangstellenden. Ze voerden een uitgebreide correspondentie die algauw te omvangrijk werd om persoonlijk af te handelen. Dit had tot gevolg dat ze in oktober 1879 The Theosophist oprichtten, niet alleen om tegemoet te komen aan de vraag naar een vollediger uiteenzetting van de oude wijsheid, maar ook als medium voor geleerden op het terrein van de filosofische en religieuze stromingen in de wereld. Het tijdschrift werd door Blavatsky geleid, en de oplage over de hele wereld bereikte binnen korte tijd zo’n omvang dat het de kosten dekte.

Er moet worden vermeld dat de Theosophical Society zich, enkele maanden vóór Blavatsky en kol. Olcott de Verenigde Staten verlieten, had verbonden met de ‘Arya-Samaj van Aryavarta’, een nieuwe en snel groeiende beweging in India, waarvan de beginselverklaring en doelstellingen dicht bij die van de Theosophical Society stonden. Olcott en HPB werkten binnen dit raamwerk tot 1882, toen ze gedwongen waren hun eigen weg te gaan omdat de door Swami Dayananda Saraswati, de leider van de Arya-Samaj, gekoesterde opvattingen ten opzichte van niet op de Veda’s gebaseerde filosofieën en religies steeds bekrompener werden. Omdat de theosofen uit Amerika zich met alle volkeren verbroederden, werden ze door de Indiase bevolking geaccepteerd, en verschillende filosofische en literaire organisaties in India sloten zich bij de Theosophical Society aan.5 Ze werden daarentegen met ontzetting gadegeslagen door de Engels-Indiase gemeenschap, vooral door de zendelingen.

Het is niet onze bedoeling hier een volledige schets van de vele activiteiten in Azië te geven, of alle gevolgen van het werk van HPB en van Olcott na te gaan. Het is echter opmerkelijk dat er van februari 1879 tot januari 1883 in India en Ceylon (Sri Lanka) 39 branches werden opgericht, terwijl er slechts zes bestonden in de rest van de wereld; alleen al in 1883 werden er in India en Ceylon 46 nieuwe charters uitgegeven en slechts een half dozijn in de rest van de wereld. Om kennis van het Sanskriet te doen herleven, en voor onderwijs in het algemeen, werden er scholen geopend en werd er een begin gemaakt met Sanskrietcursussen voor jongens en meisjes en ook voor volwassenen. Eind 1883 waren er in India 27 scholen actief, terwijl er in dat jaar nog drie scholen en een academie voor Sanskrietonderwijs zouden worden geopend. Het werk in Ceylon is misschien het meest indrukwekkende symbool van de kracht van de theosofische invloed in Azië. Met hulp van de Theosophical Society, hoofdzakelijk door de inspanning van Henry S. Olcott, verkregen de Singalese boeddhisten vrijheid van religie en onderwijs, en in hun eigen ogen en in die van de wereld kreeg hun geloof een nieuw aanzien en een nieuwe betekenis.

De reglementen en doelstellingen van de TS ondergingen verschillende wijzigingen in India en kregen langzamerhand een eenvoudige en ruime uitdrukkingsvorm die het groeiende begrip van de leden weerspiegelde. Al in 1879 stonden er boven de gedrukte reglementen ‘The Theosophical Society or Universal Brotherhood’, en tegen 1882 werden er drie doelstellingen geformuleerd: ‘Ten eerste – het vormen van de kern van een universele broederschap van de mensheid, zonder onderscheid naar ras, geloof of huidskleur. Ten tweede – het bevorderen van de studie van de Indiase en andere oosterse literatuur, religies en wetenschappen, en het aantonen van het belang ervan. Ten derde – het onderzoeken van de verborgen geheimen van de natuur en van de paranormale vermogens die in de mens latent aanwezig zijn.’6

Een van de belangrijkste gebeurtenissen in die tijd was misschien de samenwerking met A.P. Sinnett, redacteur van The Pioneer, een invloedrijke krant in Allahabad. Hij had gehoord van Isis ontsluierd en wilde graag de schrijfster ervan ontmoeten, en startte daarom een correspondentie met Blavatsky en kol. Olcott kort na hun aankomst in India in februari 1879. In december nodigden de heer en mevrouw Sinnett de reizigers bij hun thuis in Allahabad uit, waar ze verschillende vooraanstaande personen leerden kennen, onder wie A.O. Hume, een Britse ambtenaar. In het najaar van 1880, tijdens een later bezoek aan hun zomerverblijf in Simla, werd met de nu algemeen bekende correspondentie van Sinnett en Hume met de meesters KH en M een begin gemaakt.7 Omdat Hume en Sinnett grote belangstelling hadden voor paranormale zaken, bracht H.P. Blavatsky voor hen heel wat verschijnselen teweeg. Op basis van deze ervaringen en ook van de brieven die ze van de meesters ontvingen, stelde Sinnett zijn eerste boek samen, The Occult World, uitgegeven in 1881. Een tweede boek, Esoteric Buddhism, dat in 1883 verscheen, was gebaseerd op verdere correspondentie met de mahatma’s; in dit boek gaf hij zijn opvatting van de theosofie over de relatie tussen mens en heelal en over de geschiedenis van beide. Deze twee boeken veroorzaakten onmiddellijk grote beroering in de westerse wereld. Hoewel de adepten dankbaar waren voor deze publicaties, waren ze toch niet helemaal gelukkig met de nadruk die Sinnett in The Occult World legde op de ‘broeders’ en op verschijnselen, of met bepaalde verkeerde opvattingen over de filosofie in Esoteric Buddhism.8 De populariteit van deze boeken en de occulte filosofie die ze uiteenzetten, samen met het zichtbare succes van de Theosophical Society in heel India, versterkten bovendien de groeiende vijandschap van de zendelingen, waardoor het klimaat ontstond dat uiteindelijk leidde tot hun aanval op H.P. Blavatsky in The Christian College Magazine.

Het jaar 1884 bracht rampspoed en veranderingen voor de Theosophical Society. Er werd besloten dat kol. Olcott naar Engeland zou reizen om de onenigheden in de London Lodge tussen de voorzitter, dr. Anna Kingsford, en Sinnett op te lossen. Tegelijkertijd zou hij namens de boeddhisten op Ceylon bepaalde cruciale religieuze en onderwijskwesties opnemen met de Britse regering. Op het laatste moment werd besloten dat HPB met hem zou meereizen naar Europa. Ze vertrokken op 20 februari uit Bombay met bestemming Marseille, en zouden niet voor het eind van het jaar terugkeren. Tijdens hun afwezigheid van Adyar beraamden de heer en mevrouw Coulomb, leden van het huishoudelijk personeel, in het geheim plannen om Blavatsky in diskrediet te brengen. Omdat de Coulombs op het Hoofdkwartier de leden die verantwoordelijk waren voor de theosofische zaken niet konden chanteren door te dreigen bepaalde uitspraken openbaar te maken die het bestaan van H.P. Blavatsky’s leraren en de echtheid van de verschijnselen die ze teweegbracht schenen te loochenen, wendden ze zich tot de christelijke zendelingen. Later, op 11 september 1884, drukte The Christian College Magazine een hatelijk artikel af dat was gebaseerd op verklaringen en vervalste documenten verschaft door de Coulombs, die beweerden dat H.P. Blavatsky niet alleen bedrog pleegde bij het teweegbrengen van verschijnselen, maar ook door het schrijven van brieven onder de naam van de mahatma’s.

Het is interessant op te merken dat Judge in India was toen deze beschuldigingen werden gepubliceerd. Het begin van zijn reis daarheen viel samen met de tocht van HPB en Olcott naar Europa, zodat de drie medeoprichters elkaar eind maart in Parijs ontmoetten. Judge bleef ongeveer drie maanden bij hen en was nauw betrokken bij alles wat er gebeurde, zo nauw zelfs dat hij, op verzoek van HPB, voor de geplande Geheime leer een hoofdstuk over elementalen schreef (hoewel het, zo vertelt hij ons later, niet werd gebruikt). Tegen het einde van juni reisde hij door naar India, gewapend met documenten afkomstig van Olcott om in naam van de voorzitter te handelen in alle zaken betreffende het Hoofdkwartier en om, als hij dat raadzaam achtte, de Raad van Beheer in Adyar9 te ontbinden. Maar Judge bleef daar niet langer dan een paar maanden, nauwelijks lang genoeg om een merkbare verandering teweeg te brengen in de feitelijke stand van zaken in Adyar. Na zijn terugkeer uit India zette hij al zijn krachten in voor de opbouw van het werk in Amerika.

Intussen was Blavatsky in december naar Madras teruggekeerd. Onmiddellijk kondigde ze aan dat ze van plan was tegen haar beschuldigers te procederen, maar ondanks haar vurig pleidooi werd ze door kol. Olcott hiervan weerhouden. Jaren later schrijft Olcott ter verdediging van H.P. Blavatsky en verklaart:

Er is veel ophef gemaakt over het feit dat ze geen rechtszaak heeft aangespannen om haar goede naam te zuiveren van de onmiskenbare laster van zendelingen en groepen die zich met hen hadden verbonden. Hiervoor treft haar geen blaam: integendeel. Zonder mijn hevige protesten zou ze de tegenstanders voor de rechtbank in Madras hebben gesleept zodra ze in 1884 via Caïro uit Londen was teruggekomen. Een vriend had haar 10.000 roepies aangeboden om de onkosten te dekken. Het was toen nog nauwelijks 14 dagen voor het tijdstip van de jaarlijkse conventie van onze Society – 27 december 1884 – en ik stond erop dat ze wachtte tot een Speciale Rechtskundige Commissie van de conventie haar over de juiste koers zou adviseren. We waren – zo zei ik haar – eigendom van de Society en verplicht om onze persoonlijke voorkeur en ons ik-gevoel opzij te zetten voor het algemeen belang. Ze was dermate koppig dat ik moest dreigen mijn officiële positie neer te leggen voordat ze tot rede kon worden gebracht. De conventie kwam bijeen, en de zaak werd verwezen naar een commissie samengesteld uit hindoe-rechters en andere rechtskundigen die zowel ambtelijk als persoonlijk in hoog aanzien stonden. Ze spraken zich unaniem ertegen uit dat HPB de wet in de arm zou nemen; . . .10

In dezelfde periode arriveerde in Adyar een jongeman, Richard Hodgson genaamd, die door de Society for Psychical Research (SPR) uit Londen was gestuurd om de beschuldigingen tegen H.P. Blavatsky te onderzoeken. Een jaar later stelde de commissie die was aangesteld om zijn bevindingen te bestuderen vast dat ze ‘een van de meest begaafde, vindingrijke en interessante bedriegers in de geschiedenis was.’11 Olcott vervolgt:

Dezelfde dag waarop de beschuldigingen tegen haar voor het eerst in de Times werden gepubliceerd, zond ze – ze was toen in Londen – die krant een verontwaardigd bericht waarin ze de beschuldigingen ontkende. Ik heb sindsdien geen bewijs gezien dat de beschuldigingen rechtvaardigt. De zogenaamde brieven aan Mw. Coulomb zijn haar of mij nooit getoond; de Coulombs hebben hun betrouwbaarheid zelf in diskrediet gebracht; het rapport van Hodgson toont aan dat hij op dat moment niets wist over de natuurwetten die voor paranormale verschijnselen en mediums gelden, over de essentiële regels voor spiritistisch onderzoek, of zelfs over de meest gewone regels voor gerechtelijke bewijsvoering; . . .12

De aanval op HPB door de Coulombs en de zendelingen, en daarnaast de spanning omdat ze de eer van haar leraren niet mocht verdedigen, richtten haar altijd al zwakke gezondheid te gronde. Leden en vrienden vreesden voor haar leven, en haar dokter drong aan op haar onmiddellijke vertrek uit India naar een gelijkmatiger klimaat als de enige mogelijkheid om in leven te blijven. In september, nadat de beschuldigingen waren verschenen in de krant in Madras, had Blavatsky, die toen in Elberfeld, Duitsland, was, haar ontslag als ‘corresponderend secretaris’ ingediend, maar ze werd overgehaald dit weer in te trekken op ‘dringend verzoek van vrienden in de Society’. Niettemin bood ze het volgend voorjaar op 21 maart haar ontslag opnieuw aan, en deze keer werd het aanvaard, en tien dagen later vertrok ze uit India om nooit meer naar dat land terug te keren.13 Ze stond in feite alleen, en ze moest maar zien in Europa haar gezondheid te herwinnen, als ze kon. In de ogen van de wereld liet ze het strijdperk aan haar beschuldigers, zonder verweer te bieden tegen hun aantijgingen.

De gevoelens van HPB zelf worden duidelijk weerspiegeld in haar brief aan Olcott, geschreven op 11 april 1885 aan boord van het stoomschip Pehio [Pei Ho], nabij Aden:

Waarheen, waarom ik wegga weet ik tot op deze dag niet. Natuurlijk stoppen we ergens bij Napels – en wat dan? Wat zal ik met H. [Franz Hartmann] doen? Hoe moeten we leven? Als ik de kracht heb, ga ik voor de Russische kranten schrijven – en als ik die niet meer heb? Heb je me weggestuurd om ver weg te sterven, of om . . . [woord onleesbaar] en terug te komen? Als het eerste het geval is, zeg dat dan; ik weet dan wat me te doen staat; als het laatste het geval is, hoe dan en onder welke omstandigheden en wat moet er gebeuren om terug naar huis te kunnen komen? Want begrijp me goed, ik neem niet aan dat je zou toelaten dat de mensen geloven dat de Society me heeft weggestuurd, me heeft ontslagen als een sluwe butler, als een Coulomb, want dat is nu net wat de Coulombs en de padris wilden. Ze hebben erom geschreeuwd, het gedrukt, en die wens gepubliceerd door te zeggen dat de Society ‘verplicht was mij weg te sturen’, enz. Is het die wens die je van plan bent te vervullen? Ter wille van jou en de Society hoop ik dat het niet zo is. Want de meester zei me heel duidelijk dat als de Society me niet voor 1886 terugroept, ze elke band ermee volledig zouden verbreken en dat te kennen zouden geven aan de L.L. [London Lodge] en de andere Europese en Amerikaanse groepen en elke betrekking met elk lid zouden verbreken. Ondankbaarheid keuren ze niet goed, Olcott, hoe schuldig ik ook mag schijnen in de ogen van dwazen, of trouwens ook van wijzen. Ze bestaan wel degelijk – verschijnselen of geen verschijnselen; maar zoals ‘Benjamin’ [Djual Kul] opmerkte – ik ben op dit moment de enige die hun leringen volledig bezit en ik ben bereid er, zoveel als ik kan, van bekend te maken. Na mij komt Subba Row die meer weet dan ik, maar die geen jota ervan in hun ware licht wil bekendmaken, nog voor geen koninkrijk. De Society heeft mij nodig, terwijl ik het volledig zonder haar kan stellen. Maar het is niet een kwestie van eigenbelang, maar van rechtvaardigheid en trots. Het is geen egoïsme of persoonlijke trots, maar ik werd door Hen gestuurd en hoezeer ik ook ben tekortgeschoten, ik ben Hun vertegenwoordiger: door mij te beledigen, beledigt de Society Hen – dat is alles. Goed, laat haar dit droevige experiment uitproberen . . .14

De komst van H.P. Blavatsky naar Europa in 1885 betekent het begin van de laatste fase van haar opdracht. In de nu volgende jaren zou ze de meeste van haar literaire werken voortbrengen en in het Westen een sterke Society vestigen – zij in Europa en Judge in Amerika. Maar alle cyclussen overlappen elkaar: terwijl in het oude stadium de vitaliteit afneemt, volgt de hoofdstroom van activiteit de nieuwe impuls en gaat de nieuwe tijd in. Om te voorzien in de behoefte aan een meer omvattende verhandeling over de theosofische leringen dan wat er verspreid over de bladzijden van Isis ontsluierd en in The Theosophist te vinden was, verscheen er al in januari 1884 in het Supplement van dat tijdschrift een mededeling dat er in afleveringen een bewerking van Isis ontsluierd zou worden uitgegeven, onder de naam De geheime leer. H.P. Blavatsky was al met het manuscript begonnen in Adyar en was met schrijven doorgegaan na haar vertrek naar Europa in de lente van 1884. In januari 1885, toen ze opnieuw in India was, ontving ze van haar leraar ‘het ontwerp’ voor De geheime leer, en hoewel ze er voortdurend hard aan werkte, werden de twee delen pas in 1888 gepubliceerd. Pas nadat gravin Wachtmeister zich in december 1885 in Würzburg bij Blavatsky had gevoegd om haar gezelschap te houden en om voor alle huishoudelijke zaken te zorgen, werd het HPB mogelijk echt vorderingen met haar taak te maken. Ze kon toen van de vroege ochtend tot de avond schrijven. De gravin beschermde haar vriendin op alle mogelijke manieren en schreef de gecorrigeerde manuscripten voor haar over in leesbaar handschrift. Ze verhuisden in mei 1886 van Würzburg naar Oostende, en hadden onderweg een paar keer vertraging; daar aangekomen zetten ze het werk aan het manuscript voort.

Begin 1887 reisde Bertram Keightley en later zijn neef, Archibald, naar Oostende om HPB te bezoeken. Als vertegenwoordigers van een klein groepje leden van de London Lodge die van mening waren dat het openbare werk daar een nieuwe impuls nodig had, verzochten ze haar dringend naar Engeland te komen, waarin ze toestemde mits er voor passende huisvesting kon worden gezorgd. Ze werd echter algauw ernstig ziek, en de dood was nabij. Maar tot verbazing van haar dokter en haar vrienden herstelde ze, en de Keightley’s kwamen terug om definitieve afspraken te maken voor de verhuizing naar de overkant van het Kanaal. In mei reisde ze per boot en trein naar het huis van Mabel Cook, bij velen bekend als Mabel Collins,15 in Maycot, Londen. Met hulp van verschillende jonge leden werd hier begonnen met het laatste deel van het werk aan De geheime leer. Op 28 mei schreef Bertram Keightley aan Judge:

HPB is vrij goed en werkt heel hard door aan De geheime leer, die ontzettend goed is en waarover je ongetwijfeld heel tevreden zult zijn. Hoewel ik deze brief vanuit Linden Gardens schrijf, logeer ik bij HPB in Maycot, Crown Hill, Upper Norwood, S.E., waar ze waarschijnlijk de komende twee of drie maanden zal blijven. We zijn van plan om HPB onder te brengen in een winterverblijf dichtbij Londen, waar ze in alle rust kan leven en de echte werkers in de Society om zich heen kan verzamelen. Maar of het zal lukken, of dat er zelfs ooit echt aan zal worden begonnen, kan ik niet zeggen. Het enige wat ik weet is dat we onze uiterste best zullen doen om het voor elkaar te krijgen. Praat er maar niet over; want ‘tussen lepel en mond valt veel pap op de grond’, en deze dingen kunnen het best worden stilgehouden tot ze werkelijk worden uitgevoerd. We zijn in elk geval van plan ons echt in te zetten om deze duffe L.L. [London Lodge] nieuw leven in te blazen met het nieuwe tijdschrift als eerste stap. De titel waarvoor men nu het meest voelt is Lucifer: de lichtbrenger, maar er is nog geen definitief besluit genomen. Twee dingen zijn we in elk geval van plan: het HPB zo comfortabel mogelijk te maken en haar bewijzen dat er ten minste enkelen zijn die haar constante zelfopoffering en onvermoeibare inspanningen voor de zaak waarderen.

In september vond de voorgestelde verhuizing van Maycot naar Lansdowne Road 17 plaats, en verscheen het eerste nummer van Lucifer. Een jaar later, op 1 november 1888, verscheen De geheime leer gelijktijdig in Engeland en Amerika.

Er waren in de beginjaren leden van de Theosophical Society die het beste van hun leven wijdden aan de bevordering van haar doelstellingen, en van hun toegewijde inspanningen hing zelfs het bestaan van de TS af. Soms handelden enkelen uit motieven waaruit bleek dat ze geen helder beeld hadden van de doelstellingen van de Society, en dit bracht af en toe ernstige spanningen in de TS teweeg. H.P. Blavatsky, die het intuïtieve hart van het ‘werk’ was, moest handelend optreden om de TS te beschermen, zoals ze ook dankbaar reageerde op degenen die de ware opdracht ervan wél begrepen.

In de jaren dat Blavatsky niet langer rechtstreeks betrokken was bij het leidinggeven aan theosofische zaken (1885-87), was de Society vervreemd geraakt van de invloed van de adepten. Dit blijkt uit een gesprek dat ze had met een van haar leraren, waarin hij opmerkte dat kol. Olcott, ondanks het vele werk dat hij verzette, had toegelaten dat de TS zich gedurende deze tijd van hun invloed had losgemaakt, en dat deze zijn dood niet lang zou overleven.16 Hoewel de datum van dit gesprek niet wordt gegeven, kan het zo ongeveer in de laatste maanden van 1887 of begin 1888 worden geplaatst. Vanaf dit moment tot aan haar dood in 1891 heeft H.P. Blavatsky in toenemende mate een grote rol gespeeld in het bestuur van de Society om het werk weer tot de oorspronkelijke koers terug te brengen en deze aan te houden. Dit wekte enig ongenoegen, en leidde tot misverstand tussen haar en kol. Olcott. Ten slotte gaf hij in 1890, erg van streek door de omstandigheden, te kennen dat hij op de volgende conventie in december wilde bedanken als voorzitter. Op het laatste moment kondigde hij echter aan van gedachten te zijn veranderd en behield hij zijn positie in de Society, hoewel zijn opvattingen en gebrek aan vertrouwen in de werkwijzen van HPB onveranderd bleven.

De ernstige situatie die was ontstaan doordat men de innerlijke geest van het werk had verwaarloosd, plaatste H.P. Blavatsky nu voor de moeilijke opdracht de houding van de leden te heroriënteren. De volgende vier jaar, van mei 1887 tot mei 1891, was een periode van vernieuwing voor de theosofische zaak. Toen ze in 1885 India verliet, waren er buiten Azië maar weinig sterke centra, maar in de laatste maanden van 1890 was het Westen door haar stimulerende invloed ontwaakt en de meest actieve sector van de Society geworden.

De reorganisatie en uitbreiding van het theosofisch werk, zowel in het Verenigd Koninkrijk als op het vasteland van Europa, werden in Amerika geëvenaard en hadden zich in sommige opzichten al eerder afgetekend onder leiding van William Q. Judge. Op 13 mei 1884 was er in speciale opdracht van voorzitter Olcott een Amerikaanse Raad van Beheer opgericht, toen Judge, op weg naar India, in Parijs bij Blavatsky en kol. Olcott verbleef. De Raad was opgericht om leiding te geven aan het werk en om plaatselijke problemen af te handelen voor de leden in de Verenigde Staten; en ook om nieuwe leden aan te nemen en tijdelijke charters voor nieuwe branches uit te reiken zonder het centrale Hoofdkwartier te raadplegen. In deze hoedanigheid heeft de Raad twee jaar gefunctioneerd tot 6 juni 1886; toen heeft voorzitter Olcott, op aandringen van Judge en HPB, verzocht om opheffing van de Amerikaanse Raad van Beheer. In plaats daarvan werd een afdeling van de Society gevormd die bekend zou worden als de Amerikaanse afdeling van de Algemene Raad van de Theosophical Society. De nieuwe organisatie werd in het leven geroepen op een conventie van alle loges, gehouden in Cincinnati, Ohio, op 30 en 31 oktober, waarbij Judge tot algemeen secretaris en penningmeester werd benoemd. Op 24 april 1887 werd in New York de eerste conventie van de Amerikaanse afdeling gehouden, waarbij statuten en reglementen werden aangenomen, adhesie aan de Algemene Raad werd betuigd, en Judge voor het komende jaar opnieuw tot algemeen secretaris werd gekozen.

Judge in New York en de staf in Adyar ondergingen alle beproevingen die ontstonden door het oprichten van een bruikbare afdeling van de Theosophical Society op duizenden kilometers afstand van het Hoofdkwartier. En wat de problemen nog groter maakte, Olcott was lange perioden afwezig voor theosofische zaken en niet altijd beschikbaar om definitieve beslissingen te nemen. Het intense verlangen van Judge om het werk in Amerika vooruit te helpen, gekoppeld aan de voortdurende vertragingen aan het Hoofdkwartier, veroorzaakte spanningen tussen hem en Olcott, een situatie die er met de tijd niet beter op werd. De brief van 24 juli 1888 van Judge aan kol. Olcott onthult de gevoelens van frustratie die veel westerse theosofen, vooral leden met een functie in de organisatie, hadden ten opzichte van het Hoofdkwartier in India:

Het is veelbetekenend dat de TS hier [in de V.S.] werd gestart. Ze heeft India nodig, zoals ik in The Path zei, en omgekeerd. Maar India kan niet beweren dat het alles omvat. Volgens mij raakt het in feite op het tweede plan, ook al verblijven de adepten daar nog. Ik ben het helemaal met je eens over het belang van de bibliotheek en al het andere, maar ik wil er wel op wijzen dat de TS, als ze is wat ze beweert, een schepping van ∴, niet kan blijven waar ze was toen ze werd opgericht, of waar ze in 1884 was beland. Ze moet vooruitgaan en moet veranderen, of – sterven. Vandaar dat er een verandering wordt verwacht in het 14de jaar, die wordt ingeluid en voelbaar begint te worden in het 13de. Dit is het 13de jaar, en het zal getuige zijn van een verandering. Ik weet niet of je er gereed voor bent. Het schijnt me toe dat je de laatste tijd erg gesteld bent geraakt op uiterlijke vormen; en ik heb altijd gevonden dat je te veel van je bevoegdheden uit handen hebt gegeven aan raden en commissies. Je idee dat de TS in een dusdanige vorm moet worden gegoten dat ze na je dood kan voortbestaan, is gebaseerd op de veronderstelling dat jij de enige bent die haar in stand zou kunnen houden en dat ze zou sterven als jij sterft, tenzij de regels en constitutie zijn vastgelegd. Hier ben ik het niet mee eens. Als je sterft, zullen er anderen komen. De TS begint vast te lopen en moet uit de sleur worden gehaald. Dit is natuurlijk alleen mijn mening.17

Met de uitbreiding van het werk in Europa namen de moeilijkheden tussen het Hoofdkwartier in Adyar en het Westen toe. De volgende maand, op 16 augustus, schreef Judge aan Archibald Keightley dat, omdat Olcott wilde dat Europa een organisatie zou hebben zoals die in Amerika, Keightley een conventie zou moeten bijeenroepen en HPB tot voorzitter van de nieuwe afdeling zou moeten benoemen.18 Hoewel de Europese afdeling pas in 1890 werd gevormd, werd in december 1888 wel een Britse afdeling opgericht met hulp van voorzitter Olcott die dat najaar in Londen was geweest.

De meest indrukwekkende stap die Blavatsky in die tijd heeft gezet om het werk van de Society met de oorspronkelijke doeleinden in harmonie te brengen, was het organiseren van een formele Esoterische Sectie, hoewel de Esoterische School – een verbond van discipelen en adepten – sinds de oudheid had bestaan, en vanaf het begin duidelijk invloed had gehad in de TS. Bij oprechte onderzoekers had altijd de wens bestaan dichter tot de mahatma’s te komen, en in 1883 schreef H.P. Blavatsky een informatief artikel getiteld ‘Chela’s en leken-chela’s’, dat het volgende commentaar bevatte:

Eeuwenlang werd de keuze van chela’s – afgezien van de erfelijke groep binnen de gompa (tempel) – door de mahatma’s van de Himalaya zelf gedaan uit de – in Tibet grote – groep geboren mystici. De enige uitzonderingen werden gemaakt in gevallen van westerlingen zoals Fludd, Thomas Vaughan, Paracelsus, Pico della Mirandola, graaf De Saint-Germain, enz., van wie de natuurlijke affiniteit met deze hemelse wetenschap de op grote afstand levende adepten min of meer ertoe dwong om in persoonlijk contact met hen te komen, en hen in staat stelde een zodanig klein (of groot) deel van de hele waarheid te verkrijgen als in verband met hun maatschappelijke omstandigheden mogelijk was. . . .

Maar sinds de komst van de Theosophical Society, die onder meer de zware taak had om in het denken van Indo-Europese volkeren de sluimerende herinnering aan het bestaan van deze wetenschap en van die hogere menselijke vermogens weer te doen ontwaken, worden bij het selecteren van chela’s de regels in één opzicht iets minder streng toegepast. Veel leden van de TS, die door bewijzen uit de praktijk overtuigd waren geraakt van de zojuist genoemde punten, dachten terecht dat als andere mensen vroeger al het doel hadden bereikt, ook zij, indien ze van nature daarvoor geschikt zijn, het zouden kunnen bereiken door hetzelfde pad te volgen, en drongen eropaan als kandidaat te worden aangenomen. En omdat het een ingrijpen in hun karma zou zijn hun de kans te weigeren om tenminste te beginnen, kregen ze die kans, omdat ze zo hardnekkig bleven aandringen. Tot dusver zijn de resultaten verre van bemoedigend geweest, en om deze ongelukkigen de oorzaak van hun mislukking duidelijk te maken, en ook anderen te waarschuwen zich niet overhaast en roekeloos een soortgelijk lot op de hals te halen, werd opdracht gegeven dit artikel te schrijven. Hoewel de genoemde kandidaten van tevoren duidelijk hiertegen werden gewaarschuwd, begonnen ze verkeerd door egoïstische toekomstverwachtingen te koesteren en het verleden uit het oog te verliezen. Ze vergaten dat ze niets hadden gedaan om de zeldzame eer om uitverkozen te worden te verdienen, niets wat rechtvaardigde dat ze zo’n voorrecht konden verwachten; . . .19

Het daaropvolgende jaar, in 1884, verzochten leden van de London Lodge de mahatma’s om een ‘innerlijke groep’ te vormen, en ze kregen toestemming om dat te doen, maar deze hield geen stand.20 Verder vroeg Judge in 1887 aan H.P. Blavatsky of er niet met esoterische studies kon worden begonnen om tegemoet te komen aan verzoeken die hij had ontvangen. Tegelijk daarmee verzond hij een voorstel voor richtlijnen en formaliteiten, die ze naar goeddunken kon gebruiken. Ze antwoordde dat hij zonder documenten kon beginnen en dat ze kort daarop met iets anders zou komen. In 1888 nodigde ze hem uit naar Londen te komen om haar te helpen de basis voor dit werk te leggen.

Hetzelfde jaar schreef Blavatsky aan Olcott over het plan een Esoterische Sectie te vormen. Omdat er enige moeilijkheden waren met de Isis branch in Parijs, scheepte hij zich op 7 augustus in op het stoomschip Shannon naar Londen om deze en andere zaken met haar te bespreken. Later schreef hij aan Judge dat hij aan boord een brief van KH had ontvangen, de dag vóór ze Brindisi bereikten. Deze brief werpt veel licht op de verhouding van de meesters tot HPB en tot Olcott:

Nu je Londen nadert heb ik je weer een paar dingen te zeggen. Je ontvankelijkheid voor indrukken is zo veranderlijk dat ik er in deze kritieke tijd niet helemaal op kan vertrouwen. Je weet natuurlijk dat de zaken zodanig werden samengebracht dat deze reis noodzakelijk werd en dat de inspiratie bij jou om op reis te gaan, en bij de raadsleden om erin toe te stemmen, van buitenaf kwam. Leg je gevoelens alle nodige beheersing op, zodat je de juiste stappen kunt doen in deze westerse verwikkelingen. Let op je eerste indrukken. Door hierin tekort te schieten ontstaan de fouten die je maakt. Laat geen persoonlijke voorkeur, genegenheid, achterdocht of antipathie je handelen beïnvloeden.

Er zijn zowel in Londen als in Parijs onder de leden misvattingen ontstaan, die de belangen van de beweging in gevaar brengen. Men zal je vertellen dat de hoofdaanstichter van de meeste, zo niet van alle, rustverstoringen HPB is. Dit is niet zo; al heeft haar aanwezigheid in Engeland er natuurlijk mee te maken. Maar het grootste aandeel ligt bij anderen, van wie de serene onbewustheid van eigen tekortkomingen heel opvallend en zeer afkeurenswaard is. Een van de meest waardevolle gevolgen van upasika’s21 opdracht is dat het de mens tot zelfstudie aanzet en blinde onderdanigheid aan personen in hem vernietigt. Neem bijvoorbeeld jezelf. Maar, beste vriend, je verzet tegen haar onfeilbaarheid – zoals je die eens zag – is te ver gegaan en je bent onrechtvaardig tegen haar geweest, waarvoor je, moet ik tot mijn spijt zeggen, samen met anderen zal moeten lijden. Daarnet nog aan dek waren je gedachten over haar duister en zondig, en ik vind dit daarom een geschikt moment om je te waarschuwen.

Probeer wat je tegenkomt aan misverstanden weg te nemen door vriendelijke overreding en door een beroep te doen op de gevoelens van loyaliteit aan de zaak van de waarheid, zoal niet aan ons. Laat al deze mensen voelen dat we geen gunstelingen hebben, geen genegenheid voor personen, maar alleen voor hun goede daden en voor de mensheid als geheel. We maken echter gebruik van tussenpersonen – de beste die beschikbaar zijn. Al 30 jaar is de voornaamste hiervan de persoonlijkheid die als HPB aan de wereld (maar anders aan ons) bekendstaat. Voor sommigen blijkt ze zonder twijfel onvolmaakt en heel lastig te zijn, niettemin vinden we waarschijnlijk nog in geen jaren een betere – en dit moet de theosofen aan het verstand worden gebracht. Sinds 1885 heb ik geen brief of regel aan wie dan ook in Europa of Amerika geschreven, of laten schrijven, direct of indirect, behalve door haar tussenkomst, en ik heb ook geen mondeling contact gehad met of via enige derde partij. Theosofen moeten dit vernemen. Later zal je de betekenis van deze verklaring begrijpen, vergeet die dus niet. Omdat ze onveranderlijk trouw is aan ons werk, en daardoor heeft geleden, zullen noch ik noch een van mijn broedercollega’s haar in de steek laten of vervangen. Zoals ik al eens eerder opmerkte, is ondankbaarheid niet een van onze ondeugden.

Ons contact met jou is rechtstreeks en vindt – met de zeldzame uitzonderingen die je bekend zijn, zoals deze brief – plaats op het astrale gebied, en dat zal door omstandigheden gedwongen zo blijven. Dat het zo zelden plaatsvindt – is volledig je eigen schuld, zoals ik in mijn vorige brief heb verteld.

Om je, gezien je huidige verwarring, te helpen: HPB heeft niets te maken met administratieve details, en moet daarvan vrij worden gehouden, voor zover haar sterke karakter kan worden beteugeld. Maar je moet iedereen vertellen: met occulte zaken heeft ze alles te maken. We hebben haar niet verlaten; ze is niet ‘overgeleverd aan chela’s’. Ze is onze directe vertegenwoordigster. Laat je intuïtieve loyaliteit ten opzichte van haar niet verstoren door je achterdocht en verontwaardiging over ‘haar vele dwaasheden’. Bij het regelen van deze Europese aangelegenheden moet je op twee zaken letten – de uiterlijke en administratieve, en de innerlijke en spirituele. Houd samen met je verstandigste collega’s de eerste onder je hoede; laat de tweede aan haar over. De uitwerking van de praktische details wordt aan jou met je gebruikelijke vindingrijkheid overgelaten. Als zich een geval voordoet dat zij zich mengt in die praktische zaken en wordt dit aan jou ter beoordeling gemeld, dan zeg ik: maak goed onderscheid tussen datgene waarvan de oorsprong en gevolgen niet meer dan exoterisch zijn, en dat wat op het gebied van praktische zaken begint maar de neiging heeft gevolgen voort te brengen op het spirituele gebied. Op het eerste terrein is jouw oordeel het beste, op het tweede het hare.

Je gedachten over De geheime leer heb ik ook opgemerkt. Je kunt er zeker van zijn dat wat zij niet op wetenschappelijke of andere boeken heeft gebaseerd, door ons werd gegeven of ingefluisterd. Elke fout of verkeerde gedachte in het werk van andere theosofen die door haar wordt verbeterd en toegelicht, werd door mij verbeterd, of in opdracht van mij. Het is een waardevoller boek dan zijn voorganger, een overzicht van occulte waarheden waardoor het nog jarenlang een bron van informatie en instructie zal zijn voor de serieuze onderzoeker. . . .

Voorlopig kun je maar beter met niemand over deze brief spreken – zelfs niet met HPB, tenzij ze er zelf over begint. Als zich daarvoor een gelegenheid voordoet is er nog tijd genoeg. Aan jou is hij slechts als waarschuwing en als leidraad gegeven; aan anderen alleen als waarschuwing, want je mag hem wel met tact gebruiken als dat nodig is.22 – KH

Eind augustus 1888 kwam Olcott in Londen aan waar hij H.P. Blavatsky in slechte gezondheid en met veel werk aantrof. Een paar weken later, op 3 oktober, schreef hij aan Judge dat hij bezig was haar te helpen met De geheime leer en Lucifer en om orde op zaken te stellen in Parijs – dat hij handelde ‘volgens de richtlijnen’ uit de brief die hij van KH had ontvangen aan boord van de Shannon.

De vorming van de Esoterische Sectie werd door H.S. Olcott, voorzitter van de Raad, bekendgemaakt en door H.P. Blavatsky officieel bevestigd in de oktober- en novembernummers van Lucifer, met in de inleidende alinea de veelbetekenende woorden ‘te organiseren volgens het oorspronkelijke plan zoals dat door de werkelijke stichters van de TS werd ontworpen’ – wat wijst op HPB’s voortdurende inspanning om de Society weer onder de invloed van de adepten te brengen.23 Op de in december 1888 in Adyar gehouden conventie merkte Olcott op dat hij als voorzitter alle verantwoordelijkheden, die hij jarenlang samen met de Uitvoerende Raad had uitgeoefend, nu weer op zich nam voor de ‘praktische leiding om de Society vooruit te laten gaan op de gekozen weg van dienstbaarheid’. Zijn taak was, zei hij, om ‘het lichaam in leven te houden waarin de geest huist die men theosofie noemt’, want hij had zichzelf nooit opgeworpen als ‘bevoegd leraar. Dat is de specialiteit van Blavatsky.’ Daarom had hij ‘opdracht gegeven . . . een Esoterische Sectie op te richten onder leiding van haar alleen, als lichaam of groep geheel gescheiden en verschillend van de eigenlijke Society . . .’24 De moeite die Olcott had om de rol van HPB in het theosofisch werk te begrijpen, kwam echter door de oprichting van de Esoterische Sectie ten slotte naar voren, en door zijn onvermogen haar ware positie in te zien kreeg hij twijfels over haar motieven. Hij was bang dat het esoterische werk verdeeldheid binnen de Society zou brengen en de kracht ervan zou ondermijnen.

De Amerikaanse leden wilden echter in zulke grote aantallen lid worden van de Esoterische Sectie dat Judge, bezorgd dat ze het altruïstische doel ervan niet begrepen, dit punt aan Blavatsky voorlegde. In zijn brief van 11 september 1889 bracht dr. A. Keightley haar antwoord over:

Ze zei dat je volkomen gelijk en toch volkomen ongelijk hebt. Het werk wordt gedaan voor de toekomst, voor de volgende eeuw, naar ik van haar begrijp. Ze is zich even goed bewust als jij dat het zonder onderscheid bijeenbrengen van leden in de ES geen zin heeft, maar ze zegt dat het absoluut noodzakelijk is een grote groep te hebben waaruit de mensen zichzelf zullen selecteren en dus moeten zowel TS als ES wijd openstaan om iedereen de kans te geven te bewijzen uit welk hout hij of zij gesneden is. . . .

Hij besluit zijn brief met de volgende aantekening:

HPB zegt dat de meester je brief aan haar gaat beantwoorden.

Nu De geheime leer was gepubliceerd en de Esoterische Sectie in Europa en de Verenigde Staten actief was, stortte Blavatsky haar grote energie uit in het werk in het Westen, dat zo snel groeide dat het haast niet te beheersen was, vooral in Amerika. Ze schreef ook De sleutel tot de theosofie (1889), een inleiding tot de basisbegrippen, waaraan grote behoefte bestond, om onjuiste ideeën over de Society en de bron van haar leringen recht te zetten. Kort daarop verscheen De stem van de stilte, een devotioneel boek bestemd voor serieuze onderzoekers. Ze maakte studiemateriaal gereed voor leden van de ES, voerde een uitgebreide correspondentie, redigeerde Lucifer en schreef er regelmatig voor, en leverde artikelen voor een aantal andere theosofische tijdschriften, terwijl de Theosophical Publishing Society, hoofdzakelijk geleid door gravin Wachtmeister en geholpen door Judge in Amerika, haar activiteiten sterk uitbreidde. Ook waren er interviews met H.P. Blavatsky, en zowel openbare als besloten bijeenkomsten waar ze vragen beantwoordde. In de eerste maanden van 1889 werd er een reeks studiebijeenkomsten gehouden over de Stanza’s van Dzyan uit het eerste deel van De geheime leer, en deze werden later geredigeerd en uitgegeven als Transactions of the Blavatsky Lodge [Een toelichting op De Geheime Leer].

In augustus van hetzelfde jaar bracht Olcott opnieuw een bezoek aan Europa in de hoop aan de bij de westerse afdelingen groeiende vraag naar meer autonomie bij het organiseren van hun werk te kunnen voldoen. Maandenlang was er in The Theosophist en Lucifer, evenals in de correspondentie, veel gediscussieerd over de vraag of er een dominerend centraal Hoofdkwartier moest zijn, dat alles zou moeten reglementeren en waartoe alle leden zich zouden wenden als het ‘centrum’ van het werk, of dat de verschillende sectoren van de Society grotere vrijheid van handelen moesten krijgen. Het verslag van 18 december 1889 van de Algemene Raad van de Britse afdeling vermeldt dat de volgende aanbeveling was gedaan, en dat voorzitter Olcott, die bij de vergadering aanwezig was, zijn bereidheid te kennen had gegeven om ‘Blavatsky en de raad die hij zou benoemen om haar te helpen de vereiste volmacht’ te verlenen.

Als gevolg van de grote afstand tussen de Britse afdeling en het Hoofdkwartier wordt het raadzaam geacht dat H.P. Blavatsky, bijgestaan door een raad die door kol. Olcott wordt benoemd, gemachtigd is onverwachte problemen die zich kunnen voordoen en eigenlijk naar de voorzitter zouden moeten worden verwezen, af te handelen, omdat het oponthoud, veroorzaakt door de tijd die onvermijdelijk verstrijkt voor men antwoord uit India kan krijgen, voor de afdeling ernstige en zelfs rampzalige gevolgen zou kunnen hebben. . . .25

De verhouding van de voorzitter-stichter tot de loges en leden in Groot-Brittannië en op het vasteland van Europa bleef echter ook maanden later nog gereserveerd. En op verzoek van ‘de actieve loges in Europa en . . . de grote meerderheid van de niet bij een loge aangesloten leden’ beëindigde Blavatsky met tegenzin de situatie waarin ze niet bij het bestuur van TS-zaken betrokken was, en aanvaardde de rechtstreekse verantwoordelijkheid voor het werk in Europa. In het juli-nummer van 1890 van Lucifer verscheen de volgende mededeling:

Kennisgeving

Gehoorgevend aan de bijna unanieme uitspraak van de leden van de Theosophical Society in Europa, aanvaard ik, H.P. Blavatsky, grondlegger en medeoprichter van de Theosophical Society, de functie van voorzitter voor heel Europa; uit hoofde van deze functie verklaar ik dat het Hoofdkwartier van de Theosophical Society in Londen, waar ik verblijf, voortaan het Hoofdkwartier zal zijn voor de afhandeling van alle officiële zaken van de Theosophical Society in Europa.

H.P. Blavatsky

Laat niemand denken dat deze hervorming hoe dan ook duidt op een scheiding van mijn collega in Adyar, of zelfs maar op het in enige zin ondergraven van zijn gezag. Kol. H.S. Olcott blijft, als tevoren, de voorzitter-stichter van de Theosophical Society voor de hele wereld. Maar het is hem onmogelijk gebleken om op zo’n grote afstand de lopende bestuurskwesties van de Theosophical Society goed te beoordelen. . . .

Olcott vond dat de Europese afdeling ‘niet volgens de regels was gevormd’, zoals hij later aan Judge schreef. Om de zaak te legaliseren liet hij daarom op 9 juli 1890 een officiële opdracht uitgaan met het verzoek tot oprichting van een Europese afdeling waarvan H.P. Blavatsky ‘de volledige leiding’ kreeg. De nieuwe afdeling kreeg dezelfde autonomie als de Amerikaanse afdeling.26

Inmiddels maakten Judge en zijn weinige helpers op het afdelingshoofdkwartier lange dagen met de TS- en ES-correspondentie, het uitgeven van boeken, brochures en verhandelingen, naast het uitbrengen van zijn maandelijkse tijdschrift The Path. In 1889 werd er een drukpers aangeschaft door theosofen uit New York en Chicago en draaiende gehouden door de Amerikaanse leden. Met deze hulp werd het publicatieprogramma flink uitgebreid. Om branches en ongebonden leden te helpen werden verschillende kleine tijdschriften verspreid: The Theosophical Forum, waarin Judge en verschillende andere studerenden vragen beantwoordden; Department of Branch Work, dat de tekst van lezingen die overal in het land op branch-bijeenkomsten waren gehouden, verspreidde; en later de reeks Oriental Department Papers, waarin vertalingen uit de Sanskrietliteratuur werden uitgegeven. Daarnaast verscheen Yoga aforismen door Patañjali met een inleiding van W.Q. Judge, in 1890 gevolgd door Echoes uit het Oosten, de Bhagavad Gita en Brieven die me hebben geholpen (deel 1). Wegens het succes van hun uitgeverij werd er een grotere drukpers aangeschaft en naar Londen gestuurd. Een lid uit New York, James M. Pryse, ging mee om hem te bedienen.

In haar laatste jaren waren er veel toegewijde theosofen die HPB steunden, maar niemand was zo ontvankelijk voor het innerlijke aspect van haar werk als William Q. Judge. Hij scheen aan te voelen wat nodig was voor het werk dat ze zo verschrikkelijk graag wilde voltooien, en haar op verschillende manieren de middelen te verschaffen om het uit te voeren. We hoeven ons niet te verbazen over zijn inzicht en toewijding gezien haar brieven aan hem in deze jaren, waaruit we de volgende selectie maken. Op 3 oktober 1886 schreef ze hem:

Het probleem bij jou is dat je de grote verandering niet kent die zich enkele jaren geleden in jou heeft voltrokken. Bij anderen is soms hun astrale lichaam veranderd en vervangen door dat van adepten (en van elementaren) en zij beïnvloeden de uiterlijke en de hogere mens. Bij jou is de nirmanakaya en niet het ‘astrale’ met jouw astrale versmolten. Vandaar de duale natuur en de strijd.

Het jaar daarop ontving Judge een telegram van HPB, gedateerd Londen, 12 augustus 1887, met de volgende inhoud: ‘Meester stelt voor je bent wat ik ben secretaris voor het leven indien gereed voor offer zal hij helpen. [getekend] upasika.’ Judge heeft op het telegram geschreven: ‘Antwoord – Bereid. Wat is de aard van de offers, secretaris hier of waar en wanneer.’

Op 23 oktober 1889, ongeveer een jaar na de oprichting van de Esoterische Sectie, schreef HPB aan Judge:

De Esoterische Sectie en het leven ervan in de V.S. hangen ervan af of WQJ haar vertegenwoordiger blijft, en blijft wat hij nu is. De dag dat WQJ ontslag neemt, zal HPB voor de Amerikanen feitelijk dood zijn. WQJ is het antaskarana [de verbindende schakel] tussen de twee manas(sen) [denkwerelden], het Amerikaanse denken en de Indiase esoterische kennis – of beter gezegd die van de andere kant van de Himalaya. Dixi.

HPB ∴

P.S. WQJ zou dit moeten laten zien en op de geest inprenten van iedereen voor wie het van belang kan zijn. – HPB.

In deze laatste jaren van H.P. Blavatsky’s leven kwam de voor de wereld zo belangrijke stroom van kennis. De theosofie was niet oosters of westers, maar eerder een herformulering van de eeuwige overlevering, de bron van wijsheid. Voor het oosterse denken waren deze begrippen niet nieuw, maar er bestond hoop dat in het slapende Azië alle volkeren, ongeacht kaste of geslacht, zich weer bewust zouden worden van de religieuze vrijheid van het individu. Voor het Westen, een land van materialisme in wetenschap en theologie dat aan hen die naar spirituele waarden zochten weinig te bieden had en geen deugdelijke verklaring voor paranormale verschijnselen had, was ze echter een nieuwe openbaring.

Door het verstrijken van de tijd wordt het verband van de dingen beter zichtbaar, en nu, ruim een eeuw later, kunnen we ons tot op zekere hoogte de relatie voorstellen van H.P. Blavatsky tot de Theosophical Society, en haar krachtsinspanning om te voorkomen dat ook zij een organisatie zou worden buiten de invloed van haar leraren. We begrijpen ook waarom ze op deze manier aan de Amerikaanse leden heeft geschreven en eer aan William Q. Judge heeft bewezen, als iemand die haar werkelijke plaats begreep, en ook de diepere betekenis van het theosofische doel: het scheppen van een voertuig door middel waarvan de spirituele vitaliteit en ideeën zouden binnenstromen die voor de verheffing van de mensheid nodig zijn, niet alleen in haar tijd en de komende eeuw, maar in de hele voor ons liggende messiaanse cyclus. Hiervoor heeft ze haar leven gegeven.

Noten

  1. H.P. Blavatsky’s ‘Scrap Book’, geciteerd in The Golden Book of the Theosophical Society, blz. 19.
  2. Preamble and By-laws of the Theosophical Society, 30 oktober 1875; op deze dag werd Henry S. Olcott tot voorzitter, H.P. Blavatsky tot ‘corresponderend secretaris’ en William Q. Judge tot adviseur van de Society gekozen..
  3. The Theosophical Society: Its Origin, Plan and Aims.
  4. Verslag gezonden door Abner Doubleday aan Elliott Coues; het is niet gedateerd, maar waarschijnlijk in 1885 geschreven, want prof. Coues werd in juli van dat jaar voorzitter van de Amerikaanse Raad van Beheer van de TS (zie verder blz. 72).
    Generaal Doubleday werd kort na de oprichting lid van de Theosophical Society en heeft tot zijn dood in 1893 onwankelbaar zijn steun gegeven aan het werk ervan.
    Alexander Wilder, md, Platokenner en schrijver, kreeg van J.W. Bouton, uitgever, de opdracht Isis ontsluierd te redigeren. Als gevolg daarvan werd hij een persoonlijke vriend van H.P. Blavatsky en werd in 1876 lid van de Society. Het ‘zich terugtrekken’, waarnaar generaal Doubleday verwees, sloeg alleen op dr. Wilders benoeming in 1879 tot vice-voorzitter van de Society. Hij was van mening dat de Society een meer geschikt bestuurslid moest hebben om haar werk te bevorderen. Hij bleef een actief lid tot aan de eeuwwisseling.
  5. H.P. Blavatsky aan A.B. Griggs, 16 februari 1881, kopie in Doubleday’s Note-book nr. 8, blz. 104; zie ook A Report of the Sixth Anniversary of the Theosophical Society, Bombay, 12 januari 1882; blz. 6.
    Blavatsky en kol. Olcott huurden op 7 maart 1879, slechts drie weken na hun aankomst in India, een klein huis in het centrum van Bombay op Girgaum Back Road 108. Dit deed dienst als hoofdkwartier voor hun theosofische en redactionele activiteiten tot december 1880, toen ze naar een ruimere bungalow verhuisden, ‘The Crow’s Nest’, in Breach Candy aan de rand van Bombay. Hier bleven ze tot december 1882 toen er een officieel hoofdkwartier voor de Theosophical Society werd opgericht in Adyar, Madras.
  6. Op.cit., blz. 11.
  7. Uitgegeven in 1923 onder de titel The Mahatma Letters to A.P. Sinnett (In het Nederlands uitgegeven onder de titel: De mahatma brieven aan A.P. Sinnet), verzameld en geredigeerd door A. Trevor Barker.
  8. Zie De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 250, 323, 358, 395-6, 404.
  9. De Raad van Beheer was het dagelijks bestuur aan het Hoofdkwartier, dat volgens een speciale maatregel van voorzitter Olcott was aangesteld om de financiële en bestuurszaken van de Society te regelen en om toezicht te houden terwijl hij weg was naar Europa (zie Supplement to The Theosophist, februari en maart 1884).
  10. ‘HPB’s Departure’, Lucifer, augustus 1891, blz. 447.
  11. Proceedings of the Society for Psychical Research, december 1885, blz. 207; zie ook Charles J. Ryan: H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging, hfst. 13; en Obituary: The ‘Hodgson Report’ on Madame Blavatsky door Adlai E. Waterman.
  12. Lucifer, augustus 1891, blz. 447. Men moet bedenken dat kol. Olcott van beroep jurist was en dat hij tijdens de Burgeroorlog was aangesteld als Buitengewoon Gevolmachtigde bij het Departement van Oorlog (U.S.A.), verantwoordelijk voor de opsporing van fraude tegen de regering gepleegd door aannemers.
  13. Supplement to The Theosophist, mei 1885, blz. 195.
  14. The Theosophist, maart 1925, blz. 784-5.
  15. Schrijfster van Licht op het pad, Door de gouden poort, en andere werken.
  16. Vgl. Letters from the Masters of the Wisdom, eerste reeks, 5de druk, brief 47.
  17. Vgl. Practical Occultism: From the Private Letters of William Q. Judge, blz. 109-10.
  18. Op.cit, blz. 112.
  19. Supplement to The Theosophist, juli 1883, blz. 10.
  20. Vgl. H.P. Blavatsky: Collected Writings, deel 6, blz. 250-4.
  21. Upasika, wat ‘discipel’ betekent, was een naam die door de meesters vaak werd gebruikt voor H.P. Blavatsky.
  22. Letters from the Masters of the Wisdom, eerste reeks, 5de druk, brief 19.
  23. Onvermijdelijk verschenen er in die tijd ‘pseudo-esoterische en occulte verenigingen’, die HPB in haar brief van 1889 ‘onze meest verraderlijke vijanden’ noemt. Ze heeft krachtig tegen deze pseudo-theosofie geprotesteerd; zie Lucifer, maart 1889, blz. 1-12.
  24. General Report of the Thirteenth Convention and Anniversary of the Theosophical Society, Adyar, Madras, 27-29 december 1888, blz. 3-4.
  25. Supplement to The Theosophist, maart 1890, blz. cvii.
  26. Supplement to The Theosophist, augustus 1890, blz. 9.

H.P. Blavatsky aan de Amerikaanse conventies: 1888-1891, blz. 57-83

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag