Onze drie doelstellingen
[‘Our three objects’, Lucifer, september 1889, blz. 1-7; CW 11:391-400]
Alle prestaties van het menselijk hart waarnaar we met bewondering of verbazing kijken zijn voorbeelden van de onweerstaanbare kracht van volharding. Hierdoor wordt de steengroeve tot een piramide, en worden verre landen door kanalen met elkaar verbonden . . . Door projecten waaraan onophoudelijk wordt gewerkt, worden na verloop van tijd de grootste moeilijkheden overwonnen, en bergen worden geëgaliseerd en oceanen begrensd door de nietige kracht van de mens.
– Johnson1Zo is het, en zo moet het altijd zijn, beste kerels. Als de engel Gabriël uit de hemel naar beneden kwam en een succesvolle opstand leidde tegen de meest afschuwelijke en onrechtvaardige gevestigde belangen waaronder de arme oude wereld kreunt, dan zou hij ongetwijfeld jarenlang, waarschijnlijk eeuwenlang, zijn goede reputatie kwijtraken, niet alleen bij de handhavers van de genoemde gevestigde belangen, maar ook bij de vele mensen die hij had bevrijd.
– Hughes21. Samuel Johnson, The Rambler, nr. 43, 14 augustus 1750.
2. Thomas Hughes, Tom Brown’s School Days, 1857, blz. 214.
Post nubila Phoebus. Na regen komt zonneschijn. Hiermee begint Lucifer aan zijn vijfde jaargang; en nadat de redactrice haar portie heeft gehad in de strijd van persoonlijkheden die in de laatste jaargang heeft gewoed, heeft ze het gevoel dat ze het recht heeft verworven op een periode van vrede. Bij haar besluit om hier nu onvoorwaardelijk van te genieten, wordt ze zowel gedreven door een gevoel van minachting voor de bekrompenheid, onwetendheid, en onverdraagzaamheid van haar tegenstanders als door een gevoel van uitputting door zulke vermoeiende futiliteiten. Ze zal dus voortaan, voor zover ze erin slaagt haar verontwaardiging en niet zo kalme temperament te beheersen, de lasterlijke verkeerde voorstellingen waarvan ze chronisch het slachtoffer lijkt te zijn, met minachting behandelen.
Het begin van een jaargang is het beste moment voor een terugblik; en daarvoor vragen we nu de aandacht van de lezer.
Terwijl een buitenstaander theosofie slechts kent zoals men in het stof van de strijd vaag een onduidelijke vorm ziet, zouden de leden van onze Society toch moeten weten wat ze op het gebied van de door haar bekendgemaakte doeleinden doet. De vrees bestaat dat ze dit over het hoofd zien, te midden van het lawaai van de sensationele discussie over haar beginselen, en de laster waaraan haar functionarissen worden blootgesteld. Terwijl diegenen van de secularisten, christenen, en spiritisten die het meest bekrompen zijn, met elkaar wedijveren in hun pogingen om een van de leiders van de theosofie met smaad te overladen, en haar recht op waardering door het publiek te kleineren, werkt de Theosophical Society waardig verder aan het doel dat ze zich van begin af aan heeft gesteld.
Stilletjes, maar onstuitbaar, breidt ze het terrein van haar nuttige werk uit, en maakt haar naam geliefd onder verschillende volkeren. Terwijl haar lasteraars druk bezig zijn met hun onedele werk, schept ze de feiten voor haar toekomstige geschiedschrijving. Haar reputatie zal niet worden gevestigd door polemische pamfletten of sensationele krantenartikelen, maar door de zichtbare verwezenlijking van haar oorspronkelijke plan om een kern van universele broederschap te vormen, de oosterse literatuur en filosofie nieuw leven in te blazen, en het onderzoek naar de occulte vraagstukken van de natuurwetenschap en de psychologie te bevorderen. De Society is amper veertien jaar oud, maar kijk hoeveel ze heeft volbracht! En hoeveel werk daarvan van hoge kwaliteit is. Onze tegenstanders zijn misschien niet geneigd ons recht te doen, maar onze rechtvaardiging zal later ongetwijfeld komen. Laten de harde feiten intussen worden vastgelegd zonder opsmuk of overdrijving. We hebben ze ingedeeld in drie categorieën:
1. Broederschap
Toen we in februari 1879 in India aankwamen, was er geen eenheid tussen de rassen en sekten van het schiereiland, geen gevoel van een gemeenschappelijk openbaar belang, geen geneigdheid om de onderlinge band tussen de verschillende sekten van het oude hindoeïsme te ontdekken, of die tussen hen en islam, jainisme, boeddhisme, en zoroastrisme. Tussen de brahmaanse hindoes van India en hun verwanten, de hedendaagse Singalese boeddhisten, was er sinds het verre verleden geen enkel religieus contact geweest. En ook tussen de verschillende kasten van de Singalesen – want de Singalesen hangen in overeenstemming met hun oude hindoe-afkomst nog steeds het kastenstelsel aan, ondanks de letter en de geest van hun boeddhistische religie – heerste er complete verdeeldheid, onderlinge huwelijksverboden, geen geest van patriottische homogeniteit, maar een rancuneus sektarisme en onderlinge vijandigheid.
Internationale onderlinge contacten, over maatschappelijke of religieuze zaken, tussen de Singalezen en de noordelijke boeddhistische volkeren, zijn er nooit geweest. Beide waren absoluut onwetend van en onverschillig voor de opvattingen, wensen, of aspiraties van de ander. Tot slot, de volkeren van Azië en die van Europa en Amerika hadden op het gebied van religieuze en filosofische vraagstukken geen enkele belangstelling voor elkaar. Het werk van de oriëntalisten, van Sir William Jones en Burnouf tot en met prof. Max Müller, had bij de geleerden een filosofische belangstelling gewekt, maar niet bij het volk. Als we aan het bovenstaande toevoegen dat alle oosterse religies, zonder uitzondering, dood werden gesmoord door het gifgas van westerse officiële wetenschap, door middel van de onderwijsinstellingen van Europese regeringen en zendeling-propagandisten, en dat de meeste afgestudeerden en studenten van Indiase, Ceylonese, en Japanse afkomst agnosten waren geworden en lasteraars van de oude religies, dan zien we wat een moeilijke taak het moet zijn geweest om uit deze chaos iets van harmonie te scheppen, en een verdraagzaam, zo niet vriendschappelijk gevoel te laten opbloeien, en deze haat, dit kwalijke wantrouwen, deze vijandschap, en onwetendheid over elkaar uit te bannen.
Tien jaar zijn verstreken, en wat zien we? Als we de punten één voor één bekijken, dan zien we dat in heel India eenheid en broederschap de oude verdeeldheid hebben vervangen, dat alleen al in India 125 afdelingen van onze Society zijn gestart, elk een kern van ons idee van broederschap, een centrum van religieuze en maatschappelijke eenheid. Tot hun leden behoren vertegenwoordigers van alle betere kasten en alle hindoesekten, en de meesten behoren tot die klasse van erfelijke geleerden en filosofen, namelijk de brahmanen, die de zendelingen vergeefs tot het christendom probeerden te bekeren; dit was de taak – een ijdele hoop – die de zending uit Oxford en Cambridge zichzelf had opgelegd. De voorzitter van onze Society, kol. Olcott, heeft heel India verschillende keren doorkruist, en op uitnodiging grote menigten toegesproken over theosofische thema’s, en het zaad gezaaid van waaruit na verloop van tijd de rijke oogst van onze leer van broederschap en wederzijdse steun zal worden binnengehaald.
Dat dit vriendschappelijke gevoel groeit, is op verschillende manieren bewezen: ten eerste, door een niet eerder vertoonde samenkomst van volkeren, kasten, en sekten tijdens de jaarlijkse conventies van de Theosophical Society; ten tweede, door de snelle groei van een theosofische literatuur die onze altruïstische opvattingen steunt, door de oprichting van diverse tijdschriften in verschillende talen, en door de snelle beëindiging van sektarische controverses; ten derde, door het plotselinge ontstaan en de fenomenaal snelle groei van de patriottische beweging die is gecentraliseerd in de organisatie die het Indian National Congress wordt genoemd. Deze opmerkelijke politieke partij werd door enkele van onze Anglo-Indiase en hindoeïstische leden ontworpen naar het model en volgens de richtlijnen van de Theosophical Society, en is vanaf het begin geleid door onze eigen collega’s, mensen die tot de meest invloedrijke in het Brits-Indiase rijk behoren.
Tegelijkertijd bestaat er geen enkel verband, afgezien van de daarbij betrokken personen, tussen de Congrespartij en haar moederorganisatie, onze Society. Ze zou waarschijnlijk nooit tot stand zijn gekomen, als kol. Olcott zelf in de verleiding was gekomen om zich op zijpaden van de menselijke broederschap – politiek, maatschappelijke hervormingen, enz. – te begeven, zoals veel mensen wilden dat hij zou doen. We wekten de slapende geest, en verwarmden het oude hart van de hindoes, en één opening die het nieuwe leven voor zichzelf maakte was deze Congrespartij. Dit alles is eenvoudig geschiedenis en kan niet worden betwist.
Maak de oversteek naar Ceylon, en kijk naar de wonderen die onze Society heeft verricht, iets wat blijkt uit de vele toespraken, verslagen, en andere officiële documenten die tot nu toe onder de aandacht van onze lezers en het grote publiek zijn gebracht. Mensen van verschillende kasten sluiten zich aan; de sektarische vijandschap is bijna verdwenen; er zijn op het eiland 16 afdelingen van de Society gevormd; de hele Singalese gemeenschap, kan men bijna zeggen, vraagt ons om raad, om een voorbeeld en leiderschap; een commissie van boeddhisten gaat met kol. Olcott naar India om een kokosnoot – een oud symbool van genegenheid en goodwill – te planten op het terrein van de hindoetempel in Tinnevelly, en mensen van aanzien uit Kandy, die zich tot nu toe met de hooghartige minachting van hun feodale tradities afzijdig hielden van de mensen in het laagland, worden voorzitters van onze afdelingen, en reizen zelfs rond als boeddhistische sprekers.
Ceylon was het centrum van waaruit de religie van Gautama naar Cambodja, Siam, en Birma stroomde; wat zou dan meer op zijn plaats zijn dan dat er vanuit dit Heilige Land een boodschap van broederschap naar Japan werd overgebracht! Hoe deze boodschap werd ontvangen, hoe ze werd overgebracht door onze voorzitter, en met welke prachtige resultaten, is in de hele westerse wereld te goed bekend om in dit verband het verhaal te hoeven herhalen. Het volstaat om te zeggen dat het tot de meest opvallende gebeurtenissen in de geschiedenis behoort, en een voldoende, onweerlegbaar en bekronend bewijs is van de uitvoerbaarheid van ons plan om het gevoel van universele broederschap onder alle volkeren, rassen, geslachten, kasten, en huidskleuren op te wekken.
Een bewijs van het praktische gezonde verstand van ons beleid is het ontwerpen van de ‘boeddhistische vlag’ als een conventioneel symbool van de religie vrij van alle sektarische vragen. Tot nu toe hebben de boeddhisten niet zo’n symbool gehad zoals christenen het kruis hebben, en dus ontbrak het hen aan een essentieel teken van hun gemeenschappelijke band, wat zogezegd het aandachtspunt is van de broederlijke kracht die onze Society probeert op te roepen. De boeddhistische vlag voorziet in deze behoefte. Ze is gemaakt in de gebruikelijke verhoudingen van lengte en breedte van nationale vlaggen, en bestaat uit zes verticale balken met de volgende kleuren: saffierblauw, goudgeel, karmozijnrood, wit, scharlaken, en een balk die alle andere kleuren combineert.
Hiervoor is geen willekeurige selectie van tinten gebruikt, maar de in de oude Pali- en Sanskrietwerken beschreven tinten zoals die zichtbaar zijn in de psychosfeer of aura rondom de persoon van de Boeddha, en die traditioneel worden weergegeven als chromatische trillingen rond zijn afbeeldingen in Ceylon en andere landen. Esoterisch zijn ze in hun combinatie heel suggestief. De nieuwe vlag werd voor het eerst gehesen op ons hoofdkwartier in Colombo, en vervolgens overal in Ceylon met bijval aangenomen; en nadat ze door kol. Olcott in Japan werd geïntroduceerd, verspreidde ze zich over dat rijk, zelfs binnen de korte termijn van zijn recente bezoek.
Laster kan de minste van deze feiten niet uitwissen of ook maar kleineren. Ze zijn door de mist van de huidige haat gegaan naar de zonneschijn die alle gebeurtenissen voor het oog van de historicus duidelijk maakt.
2. Oosterse filosofie, literatuur, enz.
Iemand die niet bekend is met India en de hindoes, kan zich geen beeld vormen van het gevoel dat onder de jongere generatie van westers opgeleide hindoes heerste tegenover de religie van hun voorouders, toen we daar tien jaar geleden aankwamen. De materialistische en agnostische geesteshouding die in de westerse universiteiten heerst ten opzichte van religie in abstracte zin, was overgebracht naar de Indiase hogescholen door de Europese professoren die aan laatstgenoemde onderwijsinstellingen doceerden. De studieboeken gaven voedsel aan deze geest, en de ontwikkelde hindoes stonden, als klasse, heel sceptisch tegenover religieuze zaken, en volgden de rituelen en vieringen van de nationale religie alleen uit overwegingen van maatschappelijke noodzaak. Wat de zendingsscholen betreft, hun effect was alleen dat ze twijfel en vooroordelen tegen het hindoeïsme en alle religies zaaiden, zonder enig respect te oogsten voor het christendom of bekeerlingen te maken.
De remedie voor dit alles was natuurlijk om de vesting van scepsis en wetenschappelijke schijngeleerdheid, aan te vallen, en de wetenschappelijke basis van religie in het algemeen en van het hindoeïsme in het bijzonder te bewijzen. Deze taak werd vanaf het begin opgepakt en uitgevoerd tot de overwinning was bereikt, een resultaat dat duidelijk is voor iedere reiziger die zich op de hoogte stelt van de nu heersende opvattingen in India. De verandering is opgemerkt door Sir Richard Temple, Sir Edwin Arnold, mw. W.S. Caine, mp, Lady Jersey, Sir Monier-Williams, de primaat van India, de bisschoppen en aartsdiakens van de drie hoofddistricten van India, de bladen van de verschillende zendingsorganisaties, de rectoren en professoren van hun scholen, de correspondenten van Europese kranten, tal van Indiase schrijvers en redacteurs, congressen van Sanskriet-pandits, en is in termen van vurige dankbaarheid erkend in talloze speeches voor kol. Olcott tijdens zijn uitgebreide reizen.
Zonder overdrijving of gevaar voor tegenspraak kan worden bevestigd dat de inspanningen van de Theosophical Society in India de hindoefilosofie nieuw en krachtig leven hebben ingeblazen; de hindoereligie hebben laten opbloeien; de trouw van de ontwikkelde klasse aan de overtuigingen van hun voorouders hebben hersteld; een enthousiasme hebben gewekt voor Sanskrietliteratuur, zoals blijkt uit de heruitgave van oude encyclopedieën, geschriften en commentaren, de stichting van vele Sanskrietscholen, de steun van autochtone vorsten aan het Sanskriet, en op andere manieren. Bovendien heeft de Society, door middel van haar verschillende literaire stichtingen en ondernemingen, over de hele wereld de kennis van en belangstelling voor Indiase filosofie verspreid.
De weerslag van dit werk is te zien in de grote vraag naar theosofische literatuur, en romans en tijdschriftverhalen die oosterse denkbeelden bevatten. Een ander belangrijk gevolg is de door de oosterse filosofie teweeggebrachte wijziging van de opvattingen van spiritisten, die echt is begonnen, met betrekking tot de bron van sommige intelligente krachten achter mediamieke verschijnselen. Nog een gevolg is de steunbetuiging van mw. Annie Besant – als gevolg van haar studie van de esoterische leer – vanuit de secularistische partij, een gebeurtenis die veel belangrijke consequenties heeft, zowel voor onze Society als voor het secularisme en het grote publiek. Sanskrietnamen die nooit eerder in het Westen werden gehoord zijn het lezerspubliek vertrouwd geworden, en werken zoals de Bhagavad Gita zijn nu in boekwinkels in Europa, Amerika, en Australazië te vinden.
Ceylon was getuige van een opleving van het boeddhisme, de verspreiding van tienduizenden religieuze boeken, de vertaling van de Boeddhistische catechismus in vele talen van het oosten, westen, en noorden, de oprichting van theosofische middelbare scholen in Colombo, Kandy, en Ratnapura, de opening van bijna 50 scholen voor boeddhistische kinderen onder toezicht van onze Society, de toekenning van een nationale boeddhistische feestdag door de regering, en van andere belangrijke rechten, de oprichting van een halfwekelijks boeddhistisch tijdschrift in Colombo in de landstaal, en een in het Engels, beide samengesteld, gedrukt, en uitgegeven in de eigen drukkerij van de Society. Ceylon was ook getuige van het feit dat we uit Japan zeven intelligente jonge boeddhistische priesters hebben meegebracht om Pali te leren onder de eerbiedwaardige hogepriester Sumangala, om zo aan hun eigen landgenoten de boeddhistische canon te kunnen toelichten zoals deze in het zuidelijk boeddhisme 25 eeuwen na het nirvana van Boeddha bestaat.
Men kan dus niet betwijfelen of ontkennen dat de Theosophical Society binnen de eerste 14 jaar van haar bestaan, er boven alle verwachting in geslaagd is de eerste twee van de drie door haar bekendgemaakte doelstellingen te realiseren. Het is gebleken dat noch ras, noch geloof, noch huidskleur, noch oude antipathieën onoverkomelijke belemmeringen zijn voor de verspreiding van de denkbeelden ‘altruïsme’ en ‘menselijke broederschap’, ook al werd dit door theoretici die de mens als een louter fysiek vraagstuk beschouwen, en het innerlijke, grotere, hogere zelf negeren, misschien als een utopische droom gezien.
3. Occultisme
Hoewel slechts een minderheid van onze leden naar het mystieke neigt, ligt de sleutel tot bovengenoemde successen uiteindelijk in de erkenning van het feit van het hoger zelf – kleurloos, kosmopolitisch, onsektarisch, geslachtloos, onwerelds, altruïstisch – en door ons werk op basis daarvan te doen. Voor de secularist, de agnost, de pseudowetenschapper, zouden zulke resultaten onbereikbaar, zelfs ondenkbaar, zijn geweest. Vredesorganisaties zijn utopisch, want geen enkele argumentatie gebaseerd op exoterische overwegingen van maatschappelijke ethiek of eigenbelang, kan het hart van de heersers van volkeren afbrengen van egoïstische oorlogen en veroveringsplannen.
Maatschappelijke verschillen, het gevolg van lichamelijke evolutie en de fysieke omgeving, kweken rassenhaat en sektarische en maatschappelijke antipathieën die onoverkomelijk zijn als de buitenkant ervan wordt aangepakt. Maar omdat de menselijke aard altijd gelijk is, staan alle mensen open voor invloeden die zich richten tot het ‘hart’ van de mens en die een beroep doen op de menselijke intuïtie; en omdat er slechts één absolute waarheid bestaat, en deze de ziel en het leven is van alle menselijke geloofsovertuigingen, is het mogelijk om een wederzijds verbond voor het onderzoeken en verspreiden van die basiswaarheid tot stand te brengen. We weten dat een veelomvattende uitdrukking voor die eeuwige waarheid de ‘geheime leer’ is; we hebben deze verkondigd, hebben luisteraars getrokken, we hebben in zekere mate oude barrières omvergeworpen, onze kern van broederschap gevormd, en, door de literatuur van het oude India nieuw leven in te blazen, hebben we ervoor gezorgd dat waardevolle religieuze, filosofische, en wetenschappelijke leringen tot in de meest afgelegen landen werden verspreid.
Ook al hebben we in de Society geen reguliere scholen voor adeptschap geopend, we hebben ten minste een hoeveelheid bewijs aangedragen dat adepten bestaan, en dat adeptschap een logische noodzaak in de natuurlijke orde van menselijke ontwikkeling is. We hebben zo het Westen geholpen aan een waardiger ideaal van de menselijke mogelijkheden dan het vroeger bezat. De studie van de oosterse psychologie heeft het Westen een sleutel gegeven tot bepaalde mysteries die vroeger verbijstering wekten, zoals die op het gebied van mesmerisme en hypnose, en van de veronderstelde postume contacten van de ontlichaamde entiteit met de levenden. Ze heeft ook een theorie verschaft over de aard van kracht en stof en hun onderlinge verband, die in de praktijk kan worden geverifieerd door iedereen die de experimentele methoden van de oosterse scholen van occulte wetenschap leert en toepast.
Onze eigen ervaring leert ons, dat deze wetenschap en haar aanvullende filosofie licht werpen op een aantal van de diepste vraagstukken met betrekking tot mens en natuur; in de wetenschap overbruggen ze de ‘onoverbrugbare kloof’, in de filosofie maken ze het mogelijk om een consistente theorie te formuleren over de oorsprong en bestemming van de hemellichamen en hun voortbrengselen: de natuurrijken en verschillende gebieden. Waar Crookes stopt in zijn zoektocht naar de meta-elementen, en zich geen raad weet om de ontbrekende atomen in zijn hypothetische reeks van zeven op te sporen, schiet de Advaita-filosofie te hulp met haar geperfectioneerde evolutietheorie van gedifferentieerde uit ongedifferentieerde stof, prakriti uit mulaprakriti – de ‘wortelloze wortel’.
Met het verschijnen van De sleutel tot de theosofie, een nieuw boek dat duidelijk en in heldere taal uitlegt wat onze esoterische theosofie aanneemt en wat ze niet aanneemt en nadrukkelijk afwijst, zal er geen excuus meer zijn om bizarre beschuldigingen naar ons hoofd te slingeren. Nu zullen de ‘correspondenten’ van spiritistische en andere weekbladen, en ook degenen die gerespecteerde kranten teisteren met veroordelingen van de zogenaamde ‘dogma’s van de theosofen’ die alleen in het hoofd van onze lasteraars hebben bestaan, moeten bewijzen wat ze aan ons toedichten, door naar het hoofdstuk en de bladzijde in onze theosofische publicaties, en vooral in De sleutel tot de theosofie, te verwijzen.
Ze kunnen zich niet langer beroepen op onwetendheid; en als ze ons nog steeds willen beschuldigen, moeten ze dat doen op grond van wat daarin wordt vermeld, want iedereen krijgt nu de gelegenheid om onze filosofie gemakkelijk te leren kennen.
Tot slot, onze Society heeft binnen de 14 jaar van haar bestaan meer gedaan om westerse denkers vertrouwd te maken met grootse oosterse denkbeelden en ontdekkingen dan elke andere organisatie in de afgelopen 19 eeuwen. Wat ze waarschijnlijk in de toekomst zal doen kan niet worden voorspeld, maar de ervaring rechtvaardigt de hoop dat dit veel zal zijn, en dat ze het toch al brede terrein van haar nuttige activiteiten zal verruimen.