De macht van het vooroordeel
[‘Force of prejudice’, Lucifer, juli 1889, blz. 353-60; CW 11:330-40]
. . . veel overeenkomst is er niet
Tussen objecten en hoe het oog ze ziet.
Een eigen tint geven we aan elke omgangsvorm;
Door emotie verandert de kleur van onze norm,
Of door verbeelding die uitvergroot, overdrijft,
Afzwakt, verdraait, en alles in tienduizend schakeringen beschrijft.
– Alexander Pope11. The Works of Alexander Pope, ‘Moral Essays’, deel 5, 1824, blz. 250-1.
‘Het is in feite sneller en gemakkelijker om vanuit onwetendheid tot kennis te komen dan vanuit onjuiste opvattingen’, zegt Henry St. John.
Maar wie zal in onze tijd van religies die naar elkaar knarsetanden, van ontelbare sekten, van ‘ismen’ en ‘isten’ die op elkaars hoofd een wilde fandango uitvoeren, ritmisch begeleid door geklepper met scheldwoorden in plaats van castagnetten – wie zal zijn fout erkennen? Niettemin kunnen ze niet allemaal gelijk hebben. Noch kan door een of andere redenering duidelijk worden gemaakt waarom mensen enerzijds zo koppig moeten vasthouden aan opvattingen die de meesten van hen hebben overgenomen, niet zelf hebben gevormd, terwijl ze zo wreed vijandig staan tegenover een ander stel opvattingen dat door iemand anders is ontwikkeld!
De geschiedenis van de theosofie en van de Theosophical Society is een treffende illustratie van deze waarheid. Het is niet dat de mensen niet verlangen naar iets nieuws, of dat de vooruitgang en de ontwikkeling van het denken niet worden verwelkomd. Onze tijd is even gretig om nieuwe idolen te vormen als om de oude goden ten val te brengen; even bereid om Bourgondische gastvrijheid te verlenen aan nieuwe ideeën, als om theorieën die hen nu achterhaald lijken zonder meer overboord te gooien. Deze nieuwe ideeën kunnen even dwaas zijn als groene komkommers in warme melksoep, en voor de grote meerderheid even ongewenst als een vlieg in de avondmaalswijn. Het is echter voldoende dat ze voortkomen uit een wetenschappelijk brein, een erkende ‘autoriteit’, om door wetenschapsfanatici met open armen te worden ontvangen.
Zoals we allemaal weten, rent in deze eeuw iedereen in onze samenleving – of hij nu verstandelijk ontwikkeld is, of dom en onwetend – steeds achter iets nieuws aan. In feite doet men dat nu nog meer dan de Athener in de dagen van Paulus. Helaas zijn de nieuwe rages waar men, evenals toen, achteraan rent, geen waarheden – hoezeer de moderne samenleving er ook prat op gaat dat we in een tijdperk van feiten leven – maar eenvoudig bevestigingen van religieuze of wetenschappelijke stokpaardjes. Iedereen is op zoek naar feiten: van de gewichtige conclaven van de wetenschap die het lot van de mensheid lijken te baseren op de juiste omschrijving van de anatomie van de zuigmond van een mug, tot de halfverhongerde broodschrijver op het oorlogspad naar sensationeel nieuws. Maar alleen die feiten die passen bij een van de vooroordelen en vooropgezette meningen die in het huidige denken de heersende krachten zijn, kunnen er zeker van zijn dat ze welkom zijn.
Alle andere feiten – elk nieuw of oud idee dat om een of andere mysterieuze reden impopulair en onaangenaam is voor de heersende autoriteiten van de ‘ismen’ – zal men heel snel hun impopulariteit laten voelen. Ze worden eerst met achterdocht bekeken, met opgetrokken wenkbrauwen en in verwondering, en daarna zullen ze plechtig en bijna a priori taboe worden verklaard, en zelfs overal en altijd een onpartijdige bespreking worden geweigerd. Mensen zullen er commentaar op beginnen te leveren, elke groepering in het licht van haar eigen vooroordelen en geliefde opvattingen. Elke groepering zal ze dan verkeerd voorstellen, en onderling vijandige groeperingen zullen hun bevindingen zelfs bundelen om zo met grotere zekerheid de indringer te verslaan, totdat iedereen en alles er als een bezetene tegen tekeergaat.
Alle religieuze ismen reageren op deze manier, en ook alle onafhankelijke organisaties, hetzij wetenschappelijk, agnostisch, secularistisch, of van vrijdenkers. Geen van deze heeft enig benul van wat theosofie of de Society met deze naam is; geen van hen heeft ooit de moeite genomen om beide te onderzoeken, en toch gaan ze allemaal op de stoel van Salomo zitten en oordelen ze over de gehate (want misschien gevaarlijke?) indringer, in het licht van hun respectieve misvattingen. Het is niet waarschijnlijk dat we ons werk zullen onderbreken om met religieuze fanatici over theosofie te twisten. Opmerkingen zoals die in het tijdschrift Word and Work zijn beneden alle peil, wanneer het ‘de invloed van het spiritisme en zijn vooruitgang in de nieuwe vorm van theosofie’ (?) bespreekt, en met een in heilig water getemperde voorhamer naar beide uithaalt door zowel spiritisme als theosofie eerst van ‘bedrog’ te beschuldigen, en vervolgens van bezetenheid door de duivel.1 Maar als we naast sektarische fanatici, missionarissen en vage figuren in het algemeen, zulke heldere, nuchtere, intellectuele reuzen als Bradlaugh de gebruikelijke misvattingen en vooroordelen zien koesteren, dan wordt de zaak ernstiger.
1. En het voegt eraan toe: ‘Veel mensen die meer weten over het spiritisme dan wij, zijn ervan overtuigd dat er in sommige gevallen echte mededelingen vanuit de geestenwereld worden gedaan. Als die er zijn, dan hebben we geen twijfel over hun herkomst. Ze komen beslist van beneden, niet van boven.’ O Sancta Simplicitas, die nog steeds in de duivel gelooft, ongetwijfeld door in de spiegel zijn gezicht te zien.
Het is in feite zo ernstig dat we niet aarzelen hiertegen een eerbiedig maar krachtig protest aan te tekenen op de pagina’s van ons tijdschrift, het enige orgaan dat waarschijnlijk alles wat we te zeggen hebben zal publiceren. Dit is een gemakkelijke taak. Bradlaugh heeft zojuist zijn opvattingen over theosofie gepubliceerd in een halve kolom van zijn National Reformer (30 juni); daarin vinden we in het artikel ‘Some words of explanation’ een half dozijn heel betreurenswaardige misvattingen over de veronderstelde opvattingen van theosofen. We publiceren dit onverkort, want het spreekt voor zich en toont de reden van zijn ongenoegen. Passages die we van plan zijn te betwisten zijn cursief gedrukt.
Enkele verklarende woorden
Naar aanleiding van de bespreking van het boek van mw. Blavatsky in de laatste National Reformer en een aankondiging in de Sun heb ik verschillende brieven ontvangen over het onderwerp theosofie. Men vraagt mij om uit te leggen wat theosofie is, en naar mijn opvattingen over theosofie. Het woord ‘theosoph’ is oud, en werd gebruikt door de neoplatonisten. Volgens het woordenboek schijnt haar nieuwe betekenis te zijn, ‘iemand die beweert kennis van God te hebben, of van de wetten van de natuur door middel van innerlijke verlichting’. Een atheïst kan zeker geen theosoof zijn. Een deïst zou een theosoof kunnen zijn. Een monist zou geen theosoof kunnen zijn. Theosofie moet in ieder geval dualisme omvatten. De moderne theosofie verkondigt – volgens mw. Blavatsky, zoals uiteengezet in het nummer van vorige week – veel dat ik niet geloof, en beweert een aantal dingen die volgens mij zeker niet waar zijn. Ik heb niet de gelegenheid gehad om de twee boeken van mw. Blavatsky te lezen, maar ik heb in de afgelopen tien jaar veel publicaties van haar pen en van die van kolonel Olcott en andere theosofen gelezen.
Volgens mij hebben ze geprobeerd om een soort spiritisme in oosterse stijl te rehabiliteren. Ik denk dat veel van hun beweringen volstrekt onjuist en hun redeneringen volstrekt ondeugdelijk zijn. Ik betreur het zeer dat mijn collega nogal plotseling, en zonder daarover met mij van gedachten te wisselen, zaken als feiten heeft aangenomen, die mij zo onwerkelijk toeschijnen als fictie maar kan zijn. Mijn spijt is des te groter omdat ik weet hoe toegewijd mw. Besant is aan elke zaak die zij juist acht. Ik weet dat ze alle standpunten waar ze achterstaat altijd serieus zal verdedigen, en ik volg de mogelijke ontwikkelingen van haar theosofische opvattingen met groot wantrouwen. Het redactionele beleid van deze krant is ongewijzigd, en staat zonder meer vijandig ten opzichte van alle vormen van theosofie. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven over dit onderwerp te zwijgen, want openbare verklaringen van mensen die het oneens waren met mw. Besant toen zij het socialisme aannam, hebben ons beiden pijn gedaan; maar als ik haar artikel lees en de openbare mededeling dat ze lid is geworden van de theosofische organisatie, ben ik het aan degenen die mij om advies vragen verplicht om dit duidelijk te zeggen. C. Bradlaugh
Het is natuurlijk zinloos om te proberen Bradlaugh van zijn onvervalst materialistische en atheïstische standpunten te bekeren tot ons pantheïsme (want echte theosofie is precies dat), noch hebben we ooit door woord of daad geprobeerd om mw. Besant te bekeren. Ze heeft zich geheel uit eigen vrije wil en beweging bij ons aangesloten, hoewel het feit alle oprechte theosofen grenzeloze voldoening gaf, en ons persoonlijk meer plezier schonk dan we in lange tijd hebben gevoeld. Maar we zullen eenvoudig een beroep doen op Bradlaughs bekende gevoel voor rechtvaardigheid en eerlijkheid, en aan hem bewijzen dat hij zich vergist, in ieder geval wat de standpunten van kol. Olcott en de huidige schrijfster betreft, en ook bij zijn interpretatie van de term ‘theosofie’.
Het volstaat om te zeggen dat als Bradlaugh iets wist van het reglement van onze Society, hij zou weten dat zelfs als hij, de leider van het secularisme, vandaag lid van de Theosophical Society werd, hij hiervoor geen jota van zijn secularistische ideeën zou hoeven op te geven. We hebben grotere atheïsten in de TS dan hij ooit was of kan zijn, namelijk hindoes die tot bepaalde alles ontkennende sekten behoren. Bradlaugh gelooft in het mesmerisme, in ieder geval heeft hij zelf grote genezende krachten, en kan daarom de aanwezigheid van zulke mysterieuze vermogens in sommige personen moeilijk ontkennen; maar als je probeert om met de genoemde hindoes over mesmerisme of zelfs hypnose te spreken, dan zullen ze alleen maar hun schouders ophalen, en lachen.
Het lidmaatschap van de Theosophical Society betekent niet dat leden voor enige inmenging in hun religieuze, onreligieuze, politieke, filosofische, of wetenschappelijke overtuigingen hoeven te vrezen. De Society is geen sektarische of religieuze organisatie, maar eenvoudig een kern van mensen die toegewijd zijn aan het zoeken naar waarheid, waar die ook vandaan komt. Mw. Annie Besant had gelijk toen ze in hetzelfde nummer van de National Reformer verklaarde dat de drie doelstellingen van de Theosophical Society zijn:
Het vormen van een universele broederschap zonder onderscheid van ras of geloof; het bevorderen van de studie van de literatuur en filosofie van de oude Indo-Europeanen; het onderzoeken van de onverklaarde wetten van de natuur, en van de paranormale vermogens die in de mens latent zijn. Wat religieuze opvattingen betreft, de leden zijn hierin volkomen vrij. De oprichters van de Society ontkennen een persoonlijke God; en een soort fijnzinnig pantheïsme wordt onderwezen als de theosofische opvatting van het heelal, maar zelfs deze wordt niet aan de leden van de Society opgelegd.
Hieraan voegt mw. Besant toe dat ze – en dit heeft ze zelf ondertekend – hoewel ze in de National Reformer haar redenen om zich bij de TS aan te sluiten niet volledig kan meedelen, niet
de wens heeft om te verbergen dat deze vorm van pantheïsme voor een aantal problemen een oplossing lijkt te geven, vooral problemen in de psychologie, die door het atheïsme niet worden aangepakt.
We hopen oprecht dat ze niet zal worden teleurgesteld.
De tweede doelstelling van de TS, dat wil zeggen een esoterische interpretatie van de oosterse filosofie, heeft degenen die haar serieus bestuderen steeds naar de oplossing van tal van vraagstukken geleid. Alleen die andere mensen die, zonder dat ze van nature mystici zijn, zich roekeloos – uit ambitie, nieuwsgierigheid, of eenvoudig arrogantie – storten op de mysteries van de onverklaarde paranormale vermogens die latent in ieder mens aanwezig zijn (in Bradlaugh zelf, en in alle andere mensen), lijden gewoonlijk schipbreuk, en stellen de TS verantwoordelijk voor hun eigen mislukking.
Wat zou zelfs Bradlaugh ervan weerhouden om zich bij de TS aan te sluiten? We zullen de argumenten stuk voor stuk behandelen.
Kan Bradlaugh – omdat hij een individualist is, een Engelse radicaal van de oude school – geen sympathie voelen voor zo’n verheven idee als de universele broederschap van de mens? Zijn bekende goedhartigheid, zijn bewezen menslievendheid, zijn levenslange inzet voor de lijdenden en de onderdrukten, lijken, wat zijn theoretische opvattingen over het onderwerp ook zijn, in de praktijk het tegendeel te bewijzen. Maar als hij zich misschien vastklampt aan zijn theorieën, ongeacht wat hij in praktijk brengt, dan zullen we deze eerste doelstelling van de TS buiten beschouwing laten. Sommige leden van onze Society voelen, helaas, misschien even weinig sympathie als hij voor dit edele, maar misschien (voor Bradlaugh) enigszins utopische ideaal. Geen enkel lid is verplicht volledige sympathie te voelen voor elk van de drie doelstellingen. Om in aanmerking te komen voor het lidmaatschap van de TS is het voldoende als hij sympathie voelt voor een van de drie, en bereid is de andere twee niet te bestrijden.
Is het omdat hij een atheïst is? Om te beginnen betwisten we ‘de nieuwe betekenis’ die hij citeert uit het woordenboek dat ‘een theosoof iemand is die beweert kennis van God te hebben’. Niemand kan aanspraak maken op kennis van ‘God’, het absolute en onkenbare universele beginsel; en oosterse theosofen (dus Olcott en Blavatsky) geloven niet in een persoonlijke god. Maar als Bradlaugh beweert dat in dat geval de naam een onjuiste benaming is, antwoorden we: theosophia betekent eigenlijk niet kennis van ‘God’, maar van goden, dat wil zeggen goddelijke, bovenmenselijke kennis. Bradlaugh zal toch niet beweren dat menselijke kennis het heelal uitputtend behandelt, en dat er buiten het menselijk bewustzijn geen wijsheid mogelijk is?
En waarom kan een monist geen theosoof zijn ? En waarom moet theosofie in ieder geval dualisme omvatten? Theosofie onderwijst een veel strikter en verdergaand monisme dan het secularisme. Het monisme van laatstgenoemde kan worden omschreven als materialistisch en worden samengevat in de woorden: ‘Blinde kracht en blinde stof die uiteindelijk leiden tot denken.’ Neem het ons niet kwalijk Bradlaugh, maar dit is bastaard-monisme. Het monisme van de theosofie is echt filosofisch. We beschouwen het heelal als één in essentie en oorsprong. En al spreken we over geest en stof als zijn twee polen, we stellen niettemin nadrukkelijk dat ze alleen als verschillend kunnen worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van het menselijke, mayavische (d.w.z. illusoire) bewustzijn.
We beschouwen daarom geest en stof als één in essentie en niet als afzonderlijke en verschillende antithesen.
Wat zijn dan die ‘zaken’ die Bradlaugh omschrijft als ‘zo onwerkelijk als fictie maar kan zijn’? We hopen dat hij niet verwijst naar die fysieke verschijnselen die het westerse denken helaas heeft verward met de filosofische theosofie? Ook al zijn deze manifestaties echt, omdat ze niet werden voortgebracht door ‘goocheltrucs’ van welke aard dan ook, toch zijn de beste ervan nooit meer dan psychische illusies, zoals de schrijfster zelf ze – tot afschuw van veel van haar vrienden die van verschijnselen houden – altijd heeft genoemd.
Deze ‘onwerkelijkheden’ waren allemaal prima als speelgoed in de kleutertijd van de theosofie; maar we kunnen Bradlaugh verzekeren dat al zijn secularisten lid kunnen worden van de TS zonder dat ooit van hen wordt verwacht dat ze daarin geloven, ook al heeft hijzelf dezelfde ‘onwerkelijke’ maar weldadige ‘illusies’ voortgebracht bij zijn vele mesmerische genezingen, waarover we langgeleden hebben gehoord. En de redacteur van de National Reformer zal de ethische en verheffende aspecten van de theosofie toch zeker niet ‘onwerkelijk’ noemen, waarvan de onmiskenbare invloed op de meeste theosofen – ondanks een kwaadsprekende en ruziënde minderheid – zo duidelijk is? En hij zal ook niet de verheffende en versterkende invloed ontkennen van een geloof zoals dat in reïncarnatie en karma, leringen die veel maatschappelijke vraagstukken duidelijk oplossen, waarvoor men elders vergeefs naar een oplossing zoekt?
De secularisten houden ervan om over de wetenschap te spreken als ‘de verlosser van de mens’, en zouden daarom bereid moeten zijn om nieuwe feiten te verwelkomen en naar nieuwe theorieën te luisteren. Maar zijn ze bereid om te luisteren naar theorieën en feiten afkomstig van volkeren die ze in hun bekrompen trots uitgeblust noemen? Want niet alleen worden deze theorieën en feiten door de orthodoxe westerse wetenschap niet erkend, maar ze worden geformuleerd in een onbekende vorm, en worden ondersteund door een manier van redeneren die niet het inductieve stelsel volgt, en die in de ogen van westerse denkers een twijfelachtige plek heeft veroverd.
De secularisten zullen, als ze consequente materialisten willen blijven, noodzakelijkerwijs meer dan de helft van het heelal buiten het bereik van hun verklaringen moeten laten: namelijk dat deel dat mentale verschijnselen omvat, vooral die van een relatief zeldzame en uitzonderlijke aard. Of denken ze misschien dat in de psychologie – de jongste wetenschap – alles al bekend is? Kijk maar naar de Society for Psychical Research met haar grote lichten uit Cambridge – armzalige nakomelingen van Henry More – wat zijn haar inspanningen vruchteloos en krankzinnig, inspanningen die tot dusver alleen maar tot een nog grotere verwarring hebben geleid. En waarom? Omdat ze, heel dwaas, geprobeerd hebben om paranormale verschijnselen op fysieke basis te verklaren.
Geen enkele westerse psycholoog is tot nu toe in staat geweest om een adequate verklaring te geven van zelfs het eenvoudigste verschijnsel van bewustzijn: zintuiglijke waarneming. Gedachteoverdracht, hypnose, suggestie, en veel andere mentale en psychische verschijnselen, die vroeger als bovennatuurlijk of het werk van de duivel werden beschouwd, worden nu als puur natuurlijke verschijnselen erkend. En toch betreffen die ‘onwerkelijkheden’ waarover Bradlaugh spreekt in feite dezelfde vermogens, maar tien keer zo sterk. Deze vermogens werden gebruikt door degenen die de overlevering van duizenden jaren van studie en waarneming van zulke krachten, hun wetten en werkingen, hebben geërfd; geen wonder dat ze gevolgen teweegbrengen die aan de wetenschap onbekend zijn, maar die zijn alleen in de ogen van onwetendheid bovennatuurlijk.
Oosterse mystici en theosofen geloven niet in wonderen, evenmin als de secularisten; wat is er dan bijgelovig aan zulke studies?
Waarom moeten ontdekkingen die daarin zijn gedaan, en de wetten die worden geformuleerd in overeenstemming met nauwkeurig en behoedzaam onderzoek, als ‘gerehabiliteerd spiritisme’ worden beschouwd?
Het is een historisch erkend feit dat Europa de heropleving van zijn beschaving en cultuur, na de vernietiging van het Romeinse Rijk, dankt aan oosterse invloed. De Arabieren in Spanje en de Grieken van Constantinopel brachten alleen dat met zich mee wat ze uit landen die nog verder naar het oosten liggen, hadden verworven. Zelfs de glorie van de klassieke periode dankte haar oorsprong aan de kiemen die de Grieken uit Egypte en Fenicië hadden ontvangen. De verre, zogeheten antediluviale, voorouders van de Egyptenaren en die van de brahmanen uit India kwamen ooit voort uit dezelfde ontwikkelingslijn. Hoeveel de wetenschappelijke opvattingen over de genealogische en etnologische chronologie van gebeurtenissen ook variëren, het blijft een onbetwistbaar feit dat elke kiem van beschaving die het Westen heeft ontwikkeld uit het Oosten werd ontvangen.
Waarom zouden de Engelse secularisten en vrijdenkers in het algemeen, die zich zeker niet beroemen op hun denkbeeldige afstamming van de tien verloren stammen, zo terughoudend zijn om de mogelijkheid te erkennen dat ze verdere verlichting kunnen ontvangen vanuit dat Oosten, dat de bakermat van hun ras was? En waarom zouden zij, die meer dan anderen vrij zouden moeten zijn van vooroordelen, fanatisme, en bekrompenheid – de exclusieve voorrechten van religieuze organisaties – waarom, vragen we, zouden zij die aanspraak maken op vrijheid van denken, en zelf zoveel hebben geleden door fanatieke vervolging, waarom, in vredesnaam, zouden zij zich zo gemakkelijk laten verblinden door de vooroordelen die zij juist veroordelen?
Deze en veel andere soortgelijke gevallen maken volkomen duidelijk dat de Theosophical Society recht heeft op een eerlijk en onpartijdig onderzoek, en ook dat van alle nu bestaande ‘ismen’ en ‘isten’ onze organisatie de enige is die volledig en absoluut vrij is van alle intolerantie, dogmatiek, en vooroordelen.
De Theosophical Society is in feite, als organisatie, de enige die haar armen opent voor iedereen, waarbij ze aan niemand haar eigen specifieke opvattingen oplegt, die strikt beperkt zijn tot de kleine innerlijke groep binnen haar organisatie die Esoterische Sectie wordt genoemd. Ze is werkelijk universeel zowel in geest als in haar statuten. Ze erkent en koestert geen exclusiviteit, geen vooroordelen. Alleen in de TS ontmoeten mensen elkaar in een gemeenschappelijke zoektocht naar waarheid, op een basis waarbij alle dogmatisme, alle sektarisme, alle onderlinge partijhaat en veroordeling zijn uitgesloten; want ze aanvaardt elk greintje waarheid waar dit ook wordt gevonden, en wacht geduldig af tot het kaf dat ermee gepaard gaat er vanzelf afvalt. Ze erkent en kent maar één vijand – een vijand voor iedereen – namelijk het rooms-katholicisme, en vermijdt daarom vertegenwoordigers daarvan in haar gelederen, en dat alleen op grond van de oorbiecht. Maar zelfs deze uitzondering bestaat alleen voor de innerlijke groep, om redenen die zo duidelijk zijn dat het niet nodig is ze toe te lichten.
Theosofie is door en door monistisch. Ze zoekt de ene waarheid in alle religies, in alle wetenschap, in alle ervaring, en in elk filosofisch stelsel. Welk doel kan edeler, universeler, meeromvattend zijn?
Maar blijkbaar heeft de wereld nog niet geleerd om theosofie in dit licht te zien, en de noodzaak om ten minste enkele van de knapste koppen in de Engelssprekende landen af te helpen van de vooroordelen die voortkomen uit het onkruid dat door onze gewetenloze vijanden in hen is gezaaid, wordt op dit kritieke moment meer dan ooit gevoeld. In de hoop deze denkers van zulke misvattingen te ontdoen, en het standpunt van de theosofie steeds duidelijker te maken, heeft de schrijfster een boek samengesteld, getiteld De sleutel tot de theosofie, dat nu wordt gedrukt, en binnenkort zal worden gepubliceerd. In dat boek worden in dialoogvorm de belangrijkste misvattingen over, en bezwaren tegen, theosofie en haar leringen bijeengebracht, en daarin worden meer gedetailleerde en vollediger argumenten gegeven als bewijs voor de beweringen die in dit artikel zijn gedaan.
De schrijfster zal ervoor zorgen dat een van de eerste exemplaren – niet aan de redacteur van de National Reformer – maar aan Bradlaugh persoonlijk wordt gestuurd. Omdat we al vele jaren zijn reputatie kennen, kunnen we onmogelijk geloven dat onze criticus zich ooit zou verlagen tot het voorbeeld van de meeste redacteuren – religieus of niet – om een werk op gezag te veroordelen, nog voordat hij de bladzijden ervan heeft opengesneden, alleen op grond van de impopulariteit van de schrijver en van het behandelde onderwerp.
In dat boek zal blijken dat de belangrijkste activiteit van theosofen het zoeken naar waarheid is, en het onderzoeken van die vraagstukken met betrekking tot natuur en mens die nu een mysterie zijn, maar die morgen toegankelijk kunnen worden voor de wetenschap. Is dit een werkwijze waartegen Bradlaugh zich zou verzetten? Behoort zijn oordeel tot de categorie van oordelen die nooit kunnen worden herzien? ‘Dit zal uw geloof en overtuiging zijn, en daarom is alle onderzoek nutteloos’, is een uitspraak van de rooms-katholieke kerk. Het kan niet die van de secularisten zijn, als ze trouw blijven aan hun eigen opvattingen.