De zes- en vijfpuntige sterren
Ons antwoord
[‘The six-pointed and five-pointed stars’, The Theosophist,
november 1881, blz. 31-3; CW 3:312-23]
[‘Ons antwoord’ werd geschreven naar
aanleiding van een artikel van K. Lalshankar, getiteld ‘The
six-pointed and five-pointed stars’. Het kan als een opzichzelfstaand
artikel worden gelezen. – Vertaler]
Onze autoriteiten om de microkosmos voor te stellen door het pentagram
of de vijfpuntige ster, en de macrokosmos door de zespuntige dubbele
driehoek, zijn alle bekende westerse kabbalisten – middeleeuwse
en hedendaagse. Éliphas Lévi (abbé Constant) en
volgens ons ook Khunrath, een van de grootste occultisten van de afgelopen
eeuwen, geven daarvoor hun redenen aan. In Hargrave Jennings’
Rosicrucians wordt de juiste afbeelding van de microkosmos
gegeven met de mens in het midden van het pentagram. Er is één
bezwaar tegen het publiceren van hun bespiegelingen: gebrek aan plaats
in ons tijdschrift, omdat er heel veel verklaringen nodig zouden zijn
om de betekenis van hun esoterische leringen duidelijk te maken. Maar
er zal altijd plaats zijn om enkele begrijpelijke misvattingen te verbeteren
die in het denken van sommige van onze lezers kunnen ontstaan als gevolg
van de onvermijdelijke beknoptheid van onze redactionele aantekeningen.
Zolang de opgeworpen vraag geen discussie uitlokt waaruit belangstelling
voor dit onderwerp blijkt, gaan deze aantekeningen op elk punt slechts
oppervlakkig in. De voortreffelijkheid van het hiervóór
gepubliceerde artikel, en de vele waardevolle opmerkingen daarin, geven
ons nu de gelegenheid enkele fouten in de gedachten van de schrijver
te verbeteren.
Zoals het in het Westen wordt begrepen, hebben geest en stof
voor de ware kabbalisten hun voornaamste symbolische betekenis in
de respectieve kleuren van de twee vervlochten driehoeken en hebben
in geen enkel opzicht betrekking op een van de lijnen die de figuren
zelf vormen. Volgens de kabbalist en de hermetische filosoof heeft alles
in de natuur een drie-enig aspect; elk ding is een veelvoud en drievoud
in één, en wordt door hem in verschillende meetkundige
figuren symbolisch zo weergegeven. ‘God gaat meetkundig te werk’,
zegt Plato. De ‘drie kabbalistische gezichten’ zijn de ‘drie
lichten’ en de ‘drie levens’ van ain sof (het parabrahman
van de westerlingen), ook ‘de centrale onzichtbare zon’
genaamd. Het ‘heelal is zijn geest, ziel en lichaam’, zijn
‘drie emanaties’.
Deze drie-enige aard – de zuiver spirituele, de zuiver stoffelijke
en de tussennatuur (of onweegbare stof, waaruit de astrale ziel van
de mens is samengesteld) – wordt weergegeven door de gelijkzijdige
driehoek, waarvan de drie zijden gelijk zijn, omdat deze drie beginselen
door het heelal in gelijke verhoudingen verspreid zijn; en omdat de
ene wet in de natuur volmaakt evenwicht
is, bestaan ze eeuwig en gelijktijdig. Daarom is de westerse symboliek,
met een onbetekenend verschil, identiek met die van de oude Indo-Europeanen.
Namen kunnen verschillen, en onbelangrijke details kunnen zijn toegevoegd,
maar de basisdenkbeelden zijn dezelfde. De dubbele driehoek, die symbolisch
de macrokosmos, of het grote heelal,
voorstelt, bevat naast het denkbeeld dualiteit (zoals te zien
is in de twee kleuren en de twee driehoeken –
het heelal van geest en dat van stof)
ook de denkbeelden eenheid, drie-eenheid,
de pythagorische tetraktis– het
volmaakte vierkant – tot en met de dodecagoon en de dodecaëder.
De oude Chaldeeuwse kabbalisten – de leraren en bezielers van
de joodse kabbala – waren niet de antropomorfisten van het Oude
Testament of die van deze tijd. Hun ain sof – het eindeloze en
grenzeloze – ‘heeft een vorm en bovendien heeft hij geen
vorm’, zegt de Zohar1 en
verklaart het raadsel onmiddellijk door eraan toe te voegen: ‘Het
onzichtbare nam een vorm aan toen hij het heelal tot bestaan riep’,
d.w.z. de godheid kan alleen gezien en gekend worden in de objectieve
natuur – zuiver pantheïsme.
1. Zohar, het Boek van Schittering, geschreven
door Shimon ben Yochai, in de 1ste eeuw v.Chr.; volgens anderen in het
jaar 80 n.Chr.
De drie zijden van de driehoeken symboliseren voor zowel de occultisten
als de oude Indo-Europeanen geest, stof en tussennatuur
(de betekenis van laatstgenoemde is identiek met ruimte), en
dus ook de scheppende, instandhoudende en vernietigende
energieën, weergegeven door de ‘drie lichten’. Het
eerste licht doordringt het hele universum met verstandelijk, bewust
leven, en komt dus overeen met de scheppende energie; het tweede
licht brengt onophoudelijk vormen voort uit kosmische voorafbestaande
stof en binnen de kosmische cyclus, en is daarom de instandhoudende
energie; het derde licht brengt het hele universum van grove
fysieke stof voort; en omdat laatstgenoemde zich geleidelijk terugtrekt
uit het centrale spirituele licht, neemt zijn helderheid af en wordt
het duisternis, of het kwaad,
die tot de dood leidt. Daarom wordt het de vernietigende energie,
die we bij vormen – het tijdelijke en veranderende – overal
aan het werk zien.
De drie kabbalistische gezichten van de ‘Oude der Ouden’,
die ‘geen gezicht heeft’, zijn de Indo-Europese godheden
die respectievelijk Brahma, Vishnu en Rudra of Siva worden genoemd.
De dubbele driehoek van de kabbalisten is ingeschreven binnen een cirkel
die wordt voorgesteld door een slang die zijn eigen staart opslokt (het
Egyptische symbool van de eeuwigheid) en soms door een gewone cirkel
(zie het theosofische zegel). Het enige verschil dat we tussen de oude
Indo-Europese en de westerse symboliek van de dubbele driehoek kunnen
zien, ligt – te oordelen naar de verklaring van de schrijver –
in zijn verzuim de diepe en bijzondere betekenis op te merken van wat
hij ‘het zenit en de nul’ noemt, als we hem goed begrijpen.
Bij de westerse kabbalisten verdwijnt de top van de witte driehoek (de
betekenis ervan is dezelfde bij de Egyptische piramide)1
in het zenit, de wereld van zuivere onstoffelijkheid of onvermengde
geest, terwijl de onderste hoek van de zwarte driehoek2,
die omlaag wijst naar het nadir, aangeeft dat – om een heel prozaïsche
uitdrukking van de middeleeuwse hermetici te gebruiken – zuivere
of beter gezegd ‘onzuivere stof’ (de ‘grove louteringen
van het hemelse vuur’ – geest) in de draaikolk van vernietiging
wordt getrokken, die lagere wereld waar vormen en het bewuste leven
verdwijnen om uiteen te vallen en terug te keren tot de moederbron –
kosmische stof. Hetzelfde geldt voor het centrale punt, en de centrale
holte, die volgens de puranische leer ‘beschouwd wordt als de
zetel van het avyaktabrahma – of de ongemanifesteerde godheid’.
De occultisten, die de figuur meestal als volgt tekenen,
zetten vaak in plaats van een eenvoudig centraal, meetkundig punt (dat,
omdat het geen lengte, breedte en dikte heeft, de onzichtbare ‘centrale
zon’, het licht van de ‘ongemanifesteerde godheid’
voorstelt), de crux ansata (het kruis met een handvat, of de Egyptische
tau), die aan de top in plaats van een
rechte lijn omhoog een cirkel kreeg – symbool van de grenzeloze,
ongeschapen ruimte; en het op die manier gewijzigde kruis had nagenoeg
dezelfde betekenis als het ‘wereldkruis’ van de oude Egyptische
hermetici, een kruis binnen een cirkel.
Daarom is het onjuist om te zeggen dat de dubbele driehoek volgens de
aantekening van de redactrice ‘alleen geest en stof’
voorstelde, want ze vertegenwoordigt zoveel symbolen dat een boekdeel
niet voldoende zou zijn om ze te verklaren.
1. Een bekende Franse archeoloog, dr. Rebold, geeft een
beeld van de grote beschaving van de Egyptenaren in 5000 v.Chr. door
op grond van verschillende autoriteiten te verklaren dat er in die tijd
niet minder dan ‘30 of 40 colleges waren voor ingewijde priesters
die occulte wetenschappen en praktische magie bestudeerden’.
2. In het augustusnummer (1881) van The Theosophist is een
fout geslopen, die nu moet worden hersteld. Op blz. 240 (tweede kolom,
16de regel van de ‘aantekening van de redactrice’) wordt
gezegd ‘de twee punten van de zwarte driehoek
die naar de aarde neigen’, terwijl gelezen moet worden –
het ‘onderste punt van de zwarte driehoek’,
want de beide hoeken, die de basis van de zwarte driehoek vormen, bevinden
zich bovenin die driehoek. (Noot vert.: Deze fout is in de Nederlandse
vertaling van het artikel over de vijfpuntige
ster hersteld. Zie blz. 413.)
Onze criticus zegt: ‘Indien, zoals u zegt, de ‘dubbele
driehoek’ alleen dient om de universele geest en de stof voor
te stellen, verklaart dit nog niet het bezwaar dat twee zijden –
of twee willekeurige dingen – geen driehoek kunnen vormen, of
dat een driehoek niet kan dienen om één ding voor
te stellen – alleen geest, of alleen stof
– zoals u schijnt te hebben gedaan door een onderscheid te maken
in wit en zwart.’ We denken dat we sommige moeilijkheden nu voldoende
hebben verklaard, en hebben aangetoond dat de westerse kabbalisten altijd
spraken over het ‘drievoud in de één’, en
omgekeerd, en kunnen eraan toevoegen dat de pythagoreeërs het ‘bezwaar’
waaraan de schrijver van de bovenstaande woorden vasthoudt, ongeveer
2500 jaar geleden hebben weggeredeneerd. Het getal twee of
de duade werd niet gerekend tot de heilige getallen van die
school, die als centrale gedachte had dat er een blijvend beginsel van
eenheid achter alle krachten en uiterlijke veranderingen in het heelal
bestond. De pythagoreeërs weigerden dat getal te erkennen, zelfs
als een abstract denkbeeld, juist omdat het in de meetkunde onmogelijk
is een figuur uit slechts twee rechte lijnen te construeren. Het is
duidelijk dat het getal voor symbolische doeleinden niet kan worden
geïdentificeerd met enige begrensde figuur, hetzij een vlakke of
een stereometrische figuur; en omdat het daarom niet een eenheid in
een veelvoud kan voorstellen, zoals elke veelhoekige figuur dit kan,
kan het niet als een heilig getal worden beschouwd. Omdat het getal
twee in de meetkunde door een dubbele horizontale lijn
werd weergegeven, en onder de Romeinse getallen door een dubbele loodrechte
lijn ,
en door een lijn die lengte maar geen breedte of dikte heeft, moet er
een ander getal aan worden toegevoegd voordat het kan worden aanvaard.
Alleen in combinatie met het getal één, kan het,
wanneer het een gelijkzijdige driehoek wordt, een figuur worden genoemd.
Zó wordt duidelijk waarom de hermetici, als ze geest
en stof wilden symboliseren (de alfa en omega in de kosmos),
twee vervlochten driehoeken moesten gebruiken (beide een ‘drievoud
in één’) waarbij de ene ‘geest’ voorstelt
– wit, van krijt – en de andere ‘stof’ –
zwart, van houtskool.
Op de vraag wat de twee andere witte punten betekenen, als
het ene ‘witte punt dat naar de hemel opstijgt, geest symboliseert’,
antwoorden we dat de twee lagere punten volgens de kabbalisten ‘de
geest die tot voortplanting vervalt’ betekenen, d.w.z. de zuivere
goddelijke vonk die al met de stof van de wereld van verschijnselen
is vermengd. Dezelfde verklaring is van toepassing op de twee zwarte
hoeken van de horizontale lijn. De twee derde punten (tegenover de basis
van de driehoeken) tonen ons respectievelijk de toenemende zuivering
van de geest, en de toenemende grofheid van de stof. Wanneer verder
gezegd wordt dat ‘elke gedachte aan boven of beneden’ bij
het ‘verheven denkbeeld van de kosmos niet alleen stuitend, maar
onwerkelijk’ schijnt te zijn, betekent dit dat men er bezwaar
tegen heeft dat iets abstracts in een concreet beeld wordt gesymboliseerd.
Waarom zou men dan niet alle symbolen overboord gooien, waaronder dat
van Vishnu samen met alle geleerde puranische verklaringen die daarover
door de schrijver worden gegeven? En waarom zou het kabbalistische denkbeeld
stuitender zijn dan dat van ‘dood-verslinder-tijd’, waarbij
laatstgenoemd woord een synoniem is van eindeloze eeuwigheid, voorgesteld
door een cirkel die de dubbele driehoek omgeeft. Dit is een vreemde
inconsequentie, en bovendien een die volkomen ingaat tegen de rest van
het artikel! Indien de schrijver ‘nergens het denkbeeld van een
driehoek die wit en een andere die zwart is’ is tegengekomen,
komt dit eenvoudig doordat hij de geschriften van de westerse kabbalisten
en hun illustraties nooit heeft bestudeerd, en ze waarschijnlijk zelfs
nooit heeft gezien.
De toelichting die we hierboven hebben gegeven bevat de sleutel tot
de pythagorische algemene formule van eenheid in verscheidenheid, de
één die de vele ontwikkelt,
en de vele en het totaal doordringt. Hun mystieke decade
1 + 2 + 3 + 4 = 10 geeft het hele denkbeeld weer; het is niet alleen
verre van ‘stuitend’, maar het is beslist verheven. De één
is de godheid; de twee is stof (het cijfer
dat door hen zo werd veracht, omdat stof op zich nooit een bewust geheel
kan zijn);1 de drie
(of driehoek), die monade en duade verenigt en iets heeft van de aard
van beide, wordt de triade of de wereld van verschijnselen. De tetrade
of heilige tetraktis, de volmaakte vorm bij de pythagoreeërs, drukt
tegelijkertijd de leegte van alles uit – maya;
terwijl de decade, of de som van alle,
de hele kosmos omvat. ‘Het heelal is de combinatie van duizend
elementen, en toch de uitdrukking van één enkel element
– absolute harmonie of geest – chaos voor de zintuigen,
een volmaakte kosmos voor het verstand’, zeiden we in Isis
ontsluierd.2 Pythagoras leerde zijn
filosofie in India. Vandaar dat de basisdenkbeelden van de oude brahmaanse
ingewijden en de pythagoreeërs overeenkomen. En wanneer de schrijver
het shatkona definieert en zegt dat het ‘het grote heelal –
Brahmanda, het gehele eindeloze mahakasa – met alle planeten en
sterren die het bevat’ voorstelt, herhaalt hij slechts met andere
woorden de verklaring die Pythagoras en de hermetische filosofen geven
over de zespuntige ster of de ‘dubbele driehoek’, zoals
hierboven aangetoond.
1. Zie in Kapila’s Sankhya – purusha en prakriti;
alleen wanneer deze twee gecombineerd zijn en een volmaakte eenheid
vormen, kunnen ze zich in de wereld van de zintuigen manifesteren.
2. Vgl. Isis ontsluierd, 1:16.
Ook lijkt het ons niet erg moeilijk om de leemte aan te vullen die
onze korte aantekening in het augustusnummer vertoont voor wat betreft
de ‘resterende drie punten van de twee driehoeken’ en de
drie zijden van elke driehoek van de ‘dubbele driehoeken’
of van de cirkel die de figuur omgeeft. Omdat de hermetici al het zichtbare
en onzichtbare symboliseerden, konden ze dit voor de macrokosmos als
geheel niet anders doen. De pythagoreeërs, van wie de decade de
hele kosmos omvatte, vereerden het getal 12 nog veel meer, omdat het
de heilige tetraktis vermenigvuldigd met drie voorstelde, wat een drietal
volmaakte vierkanten, tetraden genoemd, opleverde. De hermetische filosofen
of occultisten, die in hun voetstappen traden, gaven dit getal 12 weer
door de ‘dubbele driehoek’ – het grote heelal of de
macrokosmos, dat door deze figuur wordt aangeduid; dit omvatte bij hen
ook het pentagram, of de microkosmos, die ze het kleine heelal noemden.
Met
de twaalf letters van de buitenhoeken, verdeeld in vier groepen van
triaden of drie groepen van tetraden, verkregen ze het dodecagoon, de
regelmatige meetkundige veelhoek die begrensd is door twaalf gelijke
zijden en twaalf gelijke hoeken bevat, die bij de oude Chaldeeën
de 12 ‘grote goden’1 symboliseerde,
en bij de Hebreeuwse kabbalisten de tien sefiroth, of scheppende machten
van de natuur, die emaneerden uit sefira (goddelijk licht), die zelf
de belangrijkste van de sefiroth is en een emanatie van chokhmah, de
hoogste wijsheid (de ongemanifesteerde wijsheid), en ain sof,
het oneindige. Zo krijgen we drie groepen van triaden van de sefiroth
en een vierde triade, samengesteld uit sefira, ain sof en ‘chokhmah’,
de hoogste wijsheid, ‘die niet door overdenking kan worden begrepen’,
en die ‘verborgen ligt binnen en buiten de schedel van het lange
gezicht’;2 het toppunt van de bovenste
driehoek vormde de ‘drie kabbalistische gezichten’, die
het twaalftal volledig maken. Bovendien geven de twaalf figuren
twee vierkanten of de dubbele tetraktis, die in de pythagorische symboliek
de twee werelden voorstelt – de spirituele en de fysieke; de 18
binnenhoeken en 6 kernhoeken geven, naast 24, tweemaal het heilige macrokosmische
getal, of de 24 ‘goddelijke ongemanifesteerde machten’.
Het zou onmogelijk zijn deze kort op te sommen. Trouwens, het is in
onze tijd van scepsis veel zinvoller de wenk van Iamblichus te volgen,
die zegt dat ‘de goddelijke machten zich altijd ergerden aan degenen
die de constructie van de icosagoon openbaar maakten’, d.w.z.
die de methode bekendmaakten om de dodecaëder binnen een bol te
beschrijven – één van de vijf regelmatige
lichamen in de meetkunde, omsloten door twaalf gelijke en regelmatige
vijfhoeken, waarvan de geheime kabbalistische betekenis door onze tegenstanders
goed zou moeten worden bestudeerd.
1. Volgens Haugs Aitareya Brahmanam schept het
manas (denkvermogen) of de Bhagavant van de hindoes net zomin als de
pythagorische monas. Hij treedt in het wereldei en emaneert daaruit
als Brahm, omdat hijzelf (Bhagavant) geen eerste oorzaak heeft (apurva).
Als Prajapati manifesteert Brahm zich – zoals de androgyne sefira
dat in de eerste plaats doet als de tien sefiroth – als twaalf
lichamen of eigenschappen die worden voorgesteld door de twaalf goden
die symbool staan voor: (1) vuur, (2) de zon, (3) Soma, (4) alle levende
wezens, (5) Vayu, (6) dood, Siva, (7) aarde, (8) hemel, (9) Agni, (10)
Aditya, (11) denkvermogen, (12) de grote oneindige cyclus die niet kan
worden tegengehouden. Dit is, met enkele wijzigingen, zuiver het kabbalistische
denkbeeld van de sefiroth.
2. Idra Rabba, 6:58.
Naast dit alles geeft het pentagram in het midden, zoals hierboven
in de ‘dubbele driehoek’, de sleutel tot de bedoeling van
de hermetische filosofen en kabbalisten. Dat dubbele teken is zo welbekend
en wijdverbreid dat het boven de ingang van de lha-khang (tempel die
boeddhistische voorstellingen en standbeelden bevat) in elke gompa (klooster)
kan worden gevonden, en vaak boven de kast met relikwieën, die
in Tibet doeng-ten (gdung-rten) wordt genoemd. De middeleeuwse kabbalisten
geven ons in hun geschriften de sleutel tot de betekenis ervan. ‘De
mens is een kleine wereld binnen het grote heelal’, onderwijst
Paracelsus. ‘Als een microkosmos binnen de macrokosmos, als een
foetus, hangt hij aan zijn drie belangrijkste geesten in de schoot van
het heelal.’ Deze drie geesten worden als tweevouden beschreven:
(1) de geest van de elementen (het aardse lichaam en het levensbeginsel);
(2) de geest van de sterren (het siderische of astrale lichaam, en de
wil die het beheerst); (3) de geest van de spirituele wereld (de dierlijke
en de spirituele zielen) – terwijl het zevende beginsel een bijna
onstoffelijke geest is of de goddelijke augoeides, atman, voorgesteld
door het centrale punt, dat overeenkomt met de menselijke navel. Dit
zevende beginsel is de persoonlijke god van ieder mens, zeggen de oude
westerse en oosterse occultisten.
De verklaringen die onze criticus geeft van het shatkona en pañchakona,
bevestigen dus onze theorie in plaats van haar teniet te doen. Als hij
spreekt over de vijf driehoeken, die bestaan uit ‘vijf maal vijf’
of 25 punten, merkt hij over het pentagram op dat het ‘een getal
is dat overigens overeenkomt met de 25 elementen die een levend
menselijk schepsel vormen’. We nemen aan dat de schrijver met
‘elementen’ precies hetzelfde bedoelt als wat de kabbalisten
omschrijven als de emanaties van de 24 goddelijke ‘ongemanifesteerde
machten’ – waarbij het niet-bestaande of ‘middelpunt’
de 25ste is – die een volmaakt mens vormen. Maar in welk ander
opzicht is de bovenstaande zin – zonder te twisten over de relatieve
waarde van de woorden ‘element’ en ‘emanatie’
– en gezien de opmerking van de schrijver dat ‘de hele figuur
de microcosmos voorstelt . . . de innerlijke wereld van het individuele
levende wezen . . . een figuur die het teken van Brahma is, de vergoddelijkte
scheppende energie’ – in welk opzicht, vragen we,
is ze zozeer in strijd met onze verklaring dat sommige experts (in de
hermetische filosofie) en kabbalisten de vijf punten van het pentagram
beschouwen als een voorstelling van de vijf belangrijkste ledematen
van het menselijk lichaam? We zijn geen vurige discipel of volgeling
van de westerse kabbalisten; toch beweren we dat ze op dit
punt gelijk hebben. Indien de 25 elementen, weergegeven door de vijfpuntige
ster, een ‘levend menselijk schepsel’ vormen, dan zijn al
deze elementen onmisbaar, hetzij verstandelijk of fysiek, en de figuur,
die ‘scheppende energie’ symboliseert, zet het
kabbalistische denkbeeld des te meer kracht bij. Elk van de vijf grove
elementen – aarde, water, vuur, lucht (of ‘wind’)
en ether – maakt deel uit van de menselijke samenstelling; en
of we nu zeggen ‘vijf organen van handeling’ of de ‘vijf
ledematen’ of misschien ‘de vijf zintuigen’, is een
kwestie van haarkloverij, want het betekent allemaal hetzelfde. Zonder
enige twijfel zouden de ‘experts’ ten minste even bevredigend
hun bewering kunnen verklaren als de schrijver, die ze weerlegt
en ontkent, de zijne verklaart.
In de Codex Nazaraeus, het meest kabbalistische van alle boeken,
brengt de hoogste koning van het licht en de belangrijkste eon, Mano,
de vijf eonen voort, terwijl hijzelf met de Heer Ferho (het ‘onbekende
vormloze leven’, waarvan hij een emanatie is) de zeven vormt die
de zeven beginselen in de mens voorstellen, waarvan vijf zuiver stoffelijk
en halfstoffelijk zijn, en de hogere twee bijna onstoffelijk
en spiritueel.1
1. Noot vert.: Zie ‘Fragments of occult truth’,
een reeks artikelen in The Theosophist. De eerste drie (oktober
1881, maart 1882, september 1882) werden geschreven door Alan O. Hume.
Latere afleveringen werden door A.P. Sinnett geschreven.
Vijf schitterende lichtstralen gaan uit van elk van de zeven eonen;
vijf daarvan schieten uit het hoofd, de beide uitgestrekte handen, en
de beide voeten van de mens, weergegeven door de vijfpuntige
ster, terwijl één hem als het ware met een mist omgeeft,
en de zevende de vorm aanneemt van een heldere ster boven zijn hoofd.
De illustratie is in verschillende oude boeken over de Codex Nazaraeus
en de kabbala te zien. Elektriciteit of dierlijk magnetisme stroomt
heel krachtig uit de vijf belangrijkste ledematen van de mens; en de
verschijnselen van wat nu ‘mesmerische’ kracht wordt genoemd,
werden in de tempels van het oude Egypte en Griekenland bestudeerd en
beheerst tot een niveau dat we in onze tijd van dwaze en a priori ontkenning
nooit kunnen hopen te bereiken. Is het dan verwonderlijk dat de oude
kabbalisten en filosofen die elke natuurkracht symboliseerden, om redenen
die volkomen duidelijk zijn voor hen die iets weten van de geheime wetenschappen
en de mysterieuze betrekkingen die tussen getallen, figuren en denkbeelden
bestaan, ervoor gekozen hebben om ‘de vijf belangrijkste lichaamsdelen’
– het hoofd, de beide armen en benen – door de vijf punten
van het pentagram weer te geven?
Éliphas Lévi, de hedendaagse kabbalist, gaat even ver,
zo niet verder dan zijn oude en middeleeuwse broeders; want, zegt hij
in zijn Dogme et rituel de la haute magie (blz. 175): ‘Het
kabbalistische gebruik van het pentagram kan de gelaatstrekken van ongeboren
kinderen bepalen, en een ingewijde vrouw zou aan haar zoon evengoed
de trekken van Nereus of Achilles, of van Lodewijk XIV of Napoleon kunnen
geven.’ Het astrale licht van de westerse occultisten
is het akasa van de hindoes. Veel hindoes zullen de mysterieuze invloeden
ervan niet bestuderen, noch onder leiding van ingewijde kabbalisten
noch onder die van hun eigen ingewijde brahmanen, omdat ze trots hun
eigen opvatting verkiezen boven prajña-paramita. En toch bestaan
beide en zijn identiek, ondanks de dwaze en onwetende ontkenningen van
J.K., de ‘adept’ uit Londen.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 434-44
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag