De heldere lichtplek
[‘The bright spot of light’, The Theosophist,
november 1881, blz. 45-6; CW 3:327-8]
Aan de redactrice van The Theosophist:
Mevrouw. In het laatste nummer van uw waardevolle
tijdschrift vraagt een lid van de Theosophical Society in New York
om opheldering over de oorzaak van een heldere lichtplek die hij vaak
heeft gezien. Ik ben eveneens benieuwd naar een verklaring hiervoor.
Ik schrijf haar toe aan de hoogste concentratie van de ziel.
Zodra ik me in die voorgeschreven geestesgesteldheid breng,
verschijnt vóór me plotseling een heldere plek die mijn
hart met vreugde vervult. Een gelovige Indiër beschouwt dit in
feite als een duidelijk teken dat hij op de goede weg is die uiteindelijk
tot succes in de yogabeoefening leidt, en als een teken dat hij gezegend
wordt door de bijzondere genade van de Almachtige.
Toen ik op een avond met gekruiste benen op de grond
zittend mij in die toestand van innerlijke concentratie bevond waarin
de ziel zich verheft naar hogere regionen, werd ik gezegend met een
regen van bloemen – een prachtig gezicht, dat ik graag opnieuw
zou willen zien. Ik maakte een beweging om zulke zeldzame bloemen
te grijpen, maar ze ontsnapten aan mijn greep en verdwenen plotseling;
hierover was ik erg teleurgesteld. Tot slot vielen twee bloemen op
me, een op mijn hoofd en de andere op mijn rechterschouder, maar ook
dit keer was de poging om ze te grijpen niet succesvol. Wat kan dat
anders zijn dan een antwoord dat God tevreden is over zijn vereerder,
waarbij meditatie volgens mij een unieke manier van spirituele verering
is?
– P.
18 september 1881
Aantekening van de redactrice:
Dat hangt ervan af. Diegenen van onze orthodoxe autochtone schrijvers
die een of andere specifieke God vereren – of, als ze daaraan
de voorkeur geven, de ene Isvara, onder een bepaalde naam – zijn
te zeer geneigd om elk psychisch effect dat door verstandelijke concentratie
gedurende de uren van religieuze meditatie wordt teweeggebracht, aan
hun specifieke godheid toe te schrijven, terwijl in 99 van de 100 gevallen
zulke gevolgen eenvoudig aan psychofysiologische effecten zijn toe te
schrijven. We kennen een aantal mystiek aangelegde mensen die zulke
‘lichten’ zien zodra ze hun gedachten concentreren. Spiritisten
schrijven ze toe aan de bemiddeling van hun overleden vrienden; boeddhisten
– die geen persoonlijke God hebben – aan een pre-nirvanische
toestand; pantheïsten en aanhangers van de Vedanta aan maya –
zinsbegoocheling; en christenen aan een vooruitblik op de heerlijkheden
van het paradijs. Hedendaagse occultisten zeggen dat deze lichten, wanneer
ze niet een direct gevolg zijn van de hersenactiviteit die in haar normale
functies door zo’n onnatuurlijke manier van diepe concentratie
ongetwijfeld wordt belemmerd, glimpen zijn van het astrale licht, of,
om een meer wetenschappelijke uitdrukking te gebruiken, van
de ‘universele ether’ waarin meerdere wetenschappers vast
geloven, zoals door Balfour Stewarts Unseen Universe wordt
bewezen. Zoals de zuivere blauwe hemel op een mistige dag achter dichte
dampen verborgen gaat, zo is het astrale licht gedurende de uren van
ons normale dagelijkse leven verborgen voor onze fysieke zintuigen.
Maar wanneer we al onze spirituele vermogens concentreren, slagen we
er tijdelijk in hun vijand – de fysieke zintuigen – te verlammen,
en scheidt de innerlijke mens zich, bij wijze van spreken, van de mens
van stof; dan vaagt de werking van de altijd levende geest – als
een bries die de lucht vrijmaakt van haar belemmerend wolkendek –
de mist weg die tussen ons normale zicht en het astrale licht hangt,
en we verkrijgen een vluchtige blik in en glimp van dat licht.
De dagen van ‘rokende vuurhaarden’ en ‘brandende
lampen’ die deel uitmaken van de bijbelse visioenen, liggen ver
achter ons – en zullen niet terugkeren. Maar iedereen die natuurlijke
verklaringen weigert en aan bovennatuurlijke de voorkeur geeft,
is natuurlijk vrij zich te verbeelden dat een ‘almachtige God’
ons vermaakt met visioenen van bloemen, en brandende lichten zendt,
voordat hij ‘verbonden’ sluit met zijn vereerders.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 444-5
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag