Ons verbinden met de ‘gemeenschap van het mysterie’
W.T.S. Thackara
Wees niet bang; hoewel we inderdaad ‘bijgelovig hechten aan de overblijfselen van het verleden’, zal onze kennis niet uit het gezicht van de mensheid verdwijnen. Zij is het ‘geschenk van de goden’ en het kostbaarste overblijfsel van alles. De hoeders van het heilige licht hebben niet zoveel eeuwen veilig overbrugd om op de rotsen van het moderne scepticisme schipbreuk te lijden. Onze loodsen zijn te ervaren zeelieden dan dat we zo’n ramp zouden hoeven [te] vrezen. We zullen steeds vrijwilligers vinden om de vermoeide schildwachten te vervangen, en de wereld, hoe slecht zij in haar huidige overgangsperiode ook is, kan ons nu en dan toch nog enkele mensen verschaffen.
– De mahatma brieven, blz. 236-7
In iedere eeuw en bij elk volk waren er vele soorten en graden van theosofen die er langs verschillende wegen naar streefden de ziel te verheffen ‘tot het zien van de eeuwige waarheid, het eeuwig goede en schone – dat wil zeggen, tot het aanschouwen van God.’1 Een belangrijk deel van de inspanningen van H.P. Blavatsky was erop gericht aan te tonen dat enkelen daar werkelijk in zijn geslaagd. Overtuigd van de kracht van de theosofie om een verheven eenmakende levensvisie te verschaffen, hebben zij en haar leraren uit het getuigenis van de geschiedenis en uit hun eigen ervaring het indrukwekkende bewijs bijeengebracht van het bestaan van een weinig bekende, slecht begrepen, maar overal werkzame gemeenschap van leerlingen en wijzen, gekenmerkt door hun gezamenlijk streven om voor het welzijn van de wereld vollediger kennis van het mysterie van het Zijn te verwerven en overal in het hart van mannen en vrouwen het vuur van mededogen, wijsheid en broederlijke liefde te ontsteken.
Vanaf het eerste begin van haar openbare werk was HPB duidelijk over haar bedoelingen en het broederschapsideaal dat ze wilde verwezenlijken. Beseffend dat het onwaarschijnlijk was dat de dogmatische kerken en wetenschappelijke academies in de aanvang met een welwillend oor zouden luisteren, wendde ze zich tot de meer ontvankelijke, hoewel betrekkelijk onvolwassen spiritistische beweging als een middel om theosofische ideeën weer in te voeren. In juli 1875, enkele maanden vóór de stichting van de Theosophical Society, publiceerde een spiritistisch blad uit Boston haar eerste filosofische artikel. Daarin introduceerde ze de grondbegrippen die in haar latere geschriften zouden worden uitgewerkt. Het was een schitterend opgebouwde inleiding, waarin door middel van wenken, toespelingen en rechtstreekse uiteenzettingen, de hoofdthema’s werden aangegeven van de muziek die zou volgen.2
In een reactie op een artikel over de leer van de rozenkruisers, was haar grondgedachte er op te wijzen dat de waarheden omtrent God, de onsterfelijkheid van de ziel en de mysteriën van het bestaan in feite al bekend zijn sinds de verste oudheid. Met gebruikmaking van een taal en van begrippen die aan haar lezers – onderlegde spiritisten en bestudeerders van westerse esoterische overleveringen – redelijk bekend waren sprak ze over het occultisme in zijn oorspronkelijke betekenis nl. als de wetenschap en filosofie van de geestelijke levensbeginselen en van zijn oosterse ‘Kabbala, of het gecombineerde mystieke handboek van alle grote geheimen van de Natuur.’ Dit ‘oudste’ origineel heeft als model gediend voor de joodse kabbala, het hermetische stelsel en dat van de rozenkruisers; elk heeft op zijn eigen manier een verklaring gegeven van
- De aard van het hoogste wezen.
- De oorsprong, schepping en voortbrenging van het heelal, de macrokosmos.
- De schepping of voortbrenging of uitvloeiing van engelen en mensen.
- De uiteindelijke bestemming van engelen, mensen en het heelal; of de invloeiing.
- Aan de mensheid de werkelijke betekenis van het geheel van de Hebreeuwse geschriften duidelijk maken.3
Vóór de eerste westerse kabbala werd samengesteld ‘waarin een sterveling ooit de grootste mysteries van het heelal durfde te verklaren’,
waren alle mysterieuze leringen tot ons gekomen in een onafgebroken lijn van uitsluitend mondelinge tradities die zover teruggaat als dat de mens zijn eigen spoor op aarde kan terugvolgen. Ze werden nauwgezet en angstvallig bewaakt door de wijzen van Chaldea, India, Perzië en Egypte, en werden doorgegeven van de ene ingewijde aan de andere, in dezelfde zuivere vorm als toen ze aan de eerste mens werden gegeven door de engelen, leerlingen in Gods grote theosofische seminarie.4
Het idee van oude broederschappen die de goddelijke wijsheid bewaren en doorgeven was natuurlijk niet nieuw. Geheime broederschappen van gnostici, soefi’s, vrijmetselaars en anderen waren in het Westen welbekend. En in de vroege joods-christelijke traditie had de apostel Paulus (of zijn optekenaar) zeker iets dergelijks in gedachte toen hij aan de Efeziërs (3:7-9) uitlegde hoe hem, ‘de allerminste van alle heiligen’, het voorrecht was geschonken het evangelie te verkondigen van de ‘ondoorgrondelijke rijkdom van Christus en allen duidelijk te maken wat de gemeenschap van het mysterie is dat eeuwenlang is verborgen in God.’5
Met nadruk verwijzend naar Prediker, dat er niets nieuws is onder de zon, was HPB’s voornaamste stelling opnieuw te verzekeren dat alle mystieke gemeenschappen in oorsprong heilig zijn en niet een dood overblijfsel uit het verleden, en ook geen mythe of mystificatie, maar levende lichamen, bestaande uit echte mensen, ‘Oosterse Rozenkruisers’ en filosofen noemde ze hen, die de tegenwoordige ‘erfgenamen zijn van de hemelse wijsheid van hun eerste voorvaderen’.
Waar ze zijn, wie ze zijn, mag ik niet onthullen. Misschien weet ik het zelf niet, en heb het alleen maar gedroomd. Duizenden zullen zeggen dat het allemaal verbeelding is; het zij zo. De tijd zal het leren. Het enige wat ik kan zeggen is dat de plaats van hun broederschappen nooit zal worden onthuld aan andere landen tot de dag waarop het grootste deel van de mensheid uit haar spirituele lethargie zal ontwaken, en haar ogen worden geopend voor het schitterende licht van de waarheid. Een te vroegtijdige ontdekking zou de mensen misschien voor altijd kunnen verblinden.6
Niettemin wilde HPB duidelijk maken dat het de bedoeling van deze broederschap was om geleidelijk zoveel van de heilige wetenschap bekend te maken dat het de ‘wolken en ongezonde dampen van een duizendtal godsdienstige sekten die deze eeuw ontsieren’ zal verdrijven . . . ‘en de ongelukkige zielen die onder de ijzige hand van een verstikkend scepticisme huiveren en halfbevroren zijn, zal verwarmen en tot nieuw leven wekken’.
De waarheid zal ten slotte zegevieren, en het spiritisme, de nieuwe wereldveroveraar, die als de legendarische feniks uit de as van haar voorouder, het occultisme, weer tot leven komt, zal alle vijandige rassen voor altijd in één onsterfelijke broederschap verenigen.7 (cursivering toegevoegd door de schrijver)
Met spiritisme, tegenover materialisme, bedoelde HPB kennelijk niet alleen de spiritistische beweging die zich toen hoofdzakelijk bezighield met seances en psychische verschijnselen. Ze hoopte ongetwijfeld stellig dat de spiritisten zouden inzien hoe ontoereikend hun theorieën waren en zouden ontdekken dat ze in de theosofie een veel betere verklaring zouden vinden, niet alleen van de verschijnselen, maar ook van een grootsere en meer omvattende levensfilosofie. Het is het spiritisme in deze laatste betekenis van een echte geestelijke oriëntatie dat HPB zag als middel waardoor de mensen een duidelijker voorstelling konden krijgen van de eenheid en onderlinge afhankelijkheid van het leven en de sleutel tot een harmonische levenswijze. Wat uiteindelijk in ons leven van blijvende waarde is, is het bezielende licht van onze betrekkingen met anderen – van die innerlijke banden die berusten op liefde, vertrouwen en respect. Dat werkt zegenrijk en brengt een diepgaand begrip. Maar om een echte gemeenschap of ware broederschap te verwezenlijken, laat staan een diepere kennis van het goddelijke mysterie te verkrijgen dat onze gemeenschappelijke ouder is, moeten we beginnen met broederlijk te leven. En dat is de essentie van de oproep van de Meester om te ‘Proberen’.
Het was dan ook geen toeval of samenloop van omstandigheden dat HPB, ook in juli 1875, de opdracht ontving van een van haar leraren om ‘een filosofisch-religieuze vereniging op te richten’.7 Waar zij in haar hele loopbaan op wees, was dat men niet in geestelijk opzicht wijs wordt door eenvoudig de theoretische leringen te bestuderen. Oefening is noodzakelijk; hoewel zij noch de mahatma’s bij oefening dachten aan scholing in ‘willekeurige magische riten’.
De chefs willen dat er een begin wordt gemaakt met een ‘Broederschap van de Mensheid’, een echte Universele Broederschap; een instelling die in de hele wereld bekendheid zal verwerven en de aandacht zal trekken van de edelste geesten.
– De mahatma brieven, blz. 27-8
Omdat de Theosophical Society is geworteld in deze heilige gemeenschap van ‘door god onderwezen’ filosofen, hebben de stichters, voor zover dit praktisch mogelijk was, geprobeerd de educatieve en humanitaire doelstellingen van de Society te formuleren naar het model van het oorspronkelijke programma van haar ouder. Door de jaren heen zijn deze doeleinden, wat betreft het aantal, de specifieke bewoordingen en de manier om ze te verwezenlijken, wel iets veranderd, in overeenstemming met de zich wijzigende behoeften, maar aan het hoofdthema van broederschap – als feit en ideaal – is nooit iets gewijzigd.
Als voertuig voor het verspreiden van de universele theosofie en het kweken van betere menselijke betrekkingen voor het welzijn van de wereld, was het de opgave van de Society om niet exclusief te zijn, internationaal georiënteerd te zijn en vrij van sektarische belangen en dat er tussen de individuele mens en zijn of haar eigen goddelijke bron absoluut geen tussenpersoon mocht staan. Zoals in haar tegenwoordige prospectus vermeld is: ‘Het eerste vereiste voor lidmaatschap van de Theosophical Society is de instemming met het beginsel van universele broederschap. De leden worden niet gebonden aan een dogma of geloof; ze kunnen tot elk geloof behoren of geen geloof aanhangen’.
Van de aanvang af hebben de stichters beseft dat de TS, als lichaam van en voor de mensheid, kwetsbaar zou zijn door menselijke tekortkomingen – in het bijzonder door verdeeldheid zaaiende invloeden van zelfzucht, dogmatisme en fanatisme. Daarom herhaalden HPB en haar leraren voortdurend dat de leden van de TS altruïsme en een broederlijke levenswijze tot grondslag van hun leven moesten maken. Anders zou deze nieuwe presentatie van de theosofie wel eens niets meer kunnen worden dan een nieuw stel riten en intellectuele dogma’s, en de Society een van die ‘andere landen’, zonder toevluchtshaven voor de levenschenkende geest van meedogende wijsheid. Behalve de vanzelfsprekende ethiek van broederlijk gedrag en de bescherming die dat van nature verschaft, is er een veel diepere en filosofischer reden voor broederschap.
Liefde en wijsheid zijn onvergankelijk en behoren tot de oneindige rijkdommen van het grote ondoorgrondelijke Mysterie waaruit de ‘uitstromingen’ en ‘instromingen’ van ontelbare heelallen zich tot in de eeuwigheid voortzetten. Vanaf het eerste ogenblik van iedere kosmische geboorte is er bipolariteit en voltrekt zich de evolutie van het bewustzijn en de stof door sympathie en aantrekking. In het leven van de mens roept overeenstemming van denken en handelen automatisch een harmonische reactie op en zodra we met iets of iemand in overeenstemming zijn, vormen we automatisch een band in verhouding tot de kracht van ons verlangen of onze aspiratie. Op het gebied van de scheppende geest roept ons licht het Licht op. Of het nu met de naam Licht van Christus of van de heilige tathagata’s (boeddha’s) wordt aangeduid, er komt een samensmelting tot stand en de wereld ervaart de zegening ervan. Omgekeerd kunnen er op dezelfde manier negatieve energieën worden opgewekt en daarom worden we eraan herinnerd te letten op de kwaliteit van de gedachten die we in onze ziel toelaten.
Als nakomelingen van het goddelijke mysterie zijn wij en alle wezens in het heelal in feite broeders en potentiële goden. Door te proberen als broeders te leven, vanuit het beste in ons te werken naar het beste in elkaar, hulpvaardig en zorgzaam te zijn, de pijn te vergeven die ons uit onwetendheid wordt aangedaan, boosheid te bedwingen en oprecht onze naasten lief te hebben, wordt een geestelijke reactie gewekt die leidt tot een alle begrip te boven gaande vrede. Het is in beginsel niet moeilijk de moed te vinden om broederlijk te zijn, want het woord ‘courage’ (moed) heeft met het hart te maken. Zelfontdekking is een proces van het ontwaken van visie: van het feit dat u en ik inderdaad één zijn in wezen en in bestemming, en dat, los van de vraag hoe ‘hoog’ of ‘laag’ we op de evolutionaire schaal staan (kosmisch gesproken staan wij mensen ongeveer in het ‘midden’), ieder van ons iets volstrekt essentieels heeft bij te dragen. Zodra we vrijwillig onze al heel oude gelofte van altruïsme hernieuwen – eerlijk tegenover iedereen staan, hoe onvolmaakt we ook zijn – dan verbinden we ons met een gemeenschap van verwante geesten die het heelal omvat.
Sinds HPB’s tijd zijn er heel wat misleidende beschouwingen gewijd aan en onzin geschreven en gesproken over occultisme, meesters, goeroes, oude wijsheid en de Grote Ideële Broederschap – zelfs zoveel dat men aarzelt die termen nog te gebruiken. Maar wat voor woorden kunnen we verzinnen die op een of andere dag niet zullen worden misbruikt? Het beginnende nieuwe tijdperk heeft grotere verwachtingen met zich gebracht voor een betere en harmonieuzere wereld, maar het zou naïef van ons zijn te geloven dat het Duizendjarig rijk al is aangebroken. Waar het licht helder is, vormen zich ook diepe schaduwen. Hoe kunnen we dan echte wijsheid onderscheiden van psychische waan en egoïsme, zowel in de wereld buiten ons als in de ziel? Het vermogen het echte te herkennen te midden van het rumoer van valse aanspraken is ook een geschenk van broederschap dat gemakkelijk is te begrijpen: het gelijke herkent het gelijke. Onderscheidingsvermogen is niet een gevolg van sentimentele gevoelens, maar spruit voort uit het volhardend toepassen van beginselen. Geestelijk-verstandelijk inzicht is iets dat van binnenuit wordt verworven; daar ligt nog een grote taak vóór ons allen. Leraren en leringen kunnen helpen een deur te openen, maar ieder van ons moet zelf over de drempel van de waarheid stappen. Geen echte leraar, heiland of broeder zou ons dat voorrecht willen ontnemen.
Ondanks al haar boeken vol leringen en aanwijzingen is HPB’s laatste boodschap aan theosofen en de mensheid samengevat in vier eenvoudige woorden die ze kort vóór haar overlijden heeft uitgesproken: ‘Houd de schakel onverbroken’. Honderd jaar lang zijn aan deze woorden misschien evenveel uitleggingen gegeven als er mensen zijn die naar de betekenis ervan hebben gezocht. Onder de verscheidenheid van mogelijkheden is er één waarmee zelfs de meest onafhankelijke theosoof het waarschijnlijk eens kan zijn: innerlijk, de schakel met het goddelijke mysterie en zijn gemeenschap, en uiterlijk, met de mensheid en de wereld. Hoewel we ieder afzonderlijk onze eigen kracht en wijsheid moeten ontdekken, zijn we van elkaar afhankelijk om de voor ons liggende uitdagingen creatief op te lossen. Hier ligt, naar het schijnt, de harmonie brengende grondtoon voor al onze menselijke betrekkingen, dat wat HPB ons heeft willen schenken: de onsterfelijke schakel van mededogen die ons verbindt met de universele broederschap van het leven.
Noten
- ‘What is Theosophy?’ The Theosophist (1:1), oktober 1879; ‘Wat is theosofie?’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:146.
- ‘A Few Questions to ‘Hiraf’’, The Spiritual Scientist, 15, 22 juli 1875; ‘Enkele vragen aan ‘HIRAF’’, H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:9-25. Zie voor een vroegere privégeschreven samenvatting, Brief VIII aan H.S. Olcott, 21 mei 1875, H.P.B. Speaks, 1:37-47.
- H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:20. Het westerse taalgebruik in aanmerking genomen, leest deze lijst vrijwel als een inhoudsopgave van HPB’s latere werken, vooral De geheime leer, die trachtte deze onderwerpen van hun ruwe sektarische vorm te ontdoen, ze zoveel mogelijk te ‘ontmythologiseren’ en hun wetenschappelijke grondgedachte aan te geven.
- H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:18. Zie ook Eugene Corson, Some Unpublished Letters of Helena Petrovna Blavatsky, Brief 2 , datum poststempel 16 feb. 1875, blz. 128.
- Deze passage is een eeuwenoude puzzel omdat de meest bekende handschriften een afwijkende tekst bevatten: oikonomia tou mysteriou, de economie, het plan of het bestuur (letterlijk, de ‘huis-wet’) van het mysterie, wat even suggestief is. Of gemeenschap (koinonia) het woord is dat Paulus zelf gebruikte, een fout van de optekenaar is of een vervanging door een bewerker, weten we niet. Zeker is dat het dit woord is dat werd gekozen in de ‘Aanvaarde Tekst’ van de kerk. Het grondidee is bovendien essentieel voor de joods-christelijke theologie en wordt op een andere plaats onder woorden gebracht als de vergadering van engelen en vervolmaakte mensen in de stad van God op de raadselachtige berg Sion (Heb. 12:22-3) en allegorisch, de gemeenschap van heiligen. Vergelijk ook Efeziërs 2:19-22, waar Paulus verwijst naar de gelovigen van Efeze die ‘medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods’ zijn geworden.
- H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:20.
- Op.cit., 1:21.
- In HPB’s Plakboek, H.P. Blavatsky: Collected Writings, 1:94. Zie ook ‘Important Note’, H.P. Blavatsky: Collected Writings, 1:73.