Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

2. Exoterische en esoterische theosofie

Wat de hedendaagse Theosophical Society niet is

Vr.: Uw leringen zijn dus niet een herleving van het boeddhisme en ook niet volledig overgenomen van de neoplatonische theosofie?

HPB: Dat zijn ze niet. Maar deze vragen kan ik niet beter beantwoorden dan met een citaat uit een toespraak getiteld ‘Theosofie’ van dr. J.D. Buck, lid van de TS, op de Theosofische Conventie in Chicago, Amerika (april 1889). Onder de nu levende theosofen is er niemand die de werkelijke essentie van de theosofie beter heeft weergegeven en begrepen dan onze geëerde vriend dr. Buck:

De Theosophical Society werd opgericht om de theosofische leringen bekend te maken en de theosofische levenswijze te bevorderen. De huidige Theosophical Society is niet de eerste in haar soort. Ik bezit een in 1697 in Londen verschenen boek getiteld: Theosophical Transactions of the Philadelphian Society; en een ander met de volgende titel: Introduction to Theosophy, [waarvan de ondertitel in het Nederlands luidt:] ‘of de kennis van het mysterie van Christus – dat wil zeggen van godheid, natuur, en schepsel – die de filosofie van alle magische en spirituele krachten omvat die in het leven werken, en die een praktische gids vormt voor de verhevenste zuiverheid, heiligheid en evangelische volmaaktheid, en ook voor het verwerven van goddelijke visie en de heilige vaardigheden van de engelen, verborgen mogelijkheden en andere voorrechten van de spirituele wedergeboorte’, uitgegeven in 1855 in Londen. Hieronder volgt de opdracht van dit boek:

‘Aan de studenten van universiteiten, colleges en theologische hogescholen; aan de professoren in de metafysische, technische en natuurwetenschappen in al haar vormen; aan ontwikkelde mannen en vrouwen in het algemeen met een gefundeerd orthodox geloof; aan de deïsten, arianen, unitariërs, swedenborgianen en andere onvolkomen en ongefundeerde geloofsvormen, rationalisten, en allerlei sceptici; aan rechtvaardige en verlichte moslims, joden, en gelovigen van de oosterse kerken; maar vooral aan de evangeliepredikers en missionarissen, hetzij voor barbaarse of voor ontwikkelde volkeren, wordt deze inleiding in de theosofie, of de wetenschap van de basis en het mysterie van alle dingen, heel nederig en liefdevol opgedragen.’

In het volgende jaar (1856) verscheen nog een boek, in groot formaat, 600 bladzijden, gezet in diamantletter, met ‘Theosophical Miscellanies’ [diverse theosofische onderwerpen]. Van dit laatste boek zijn maar 500 exemplaren verschenen voor gratis verspreiding onder bibliotheken en universiteiten. Deze vroegere bewegingen, waarvan er vele waren, ontstonden binnen de kerk bij heel vrome en serieuze mensen van onbesproken karakter; al die geschriften waren orthodox van vorm, gebruikten christelijke uitdrukkingen en vielen de gewone lezer, evenals de geschriften van de eminente geestelijke, William Law, vermoedelijk slechts op door hun grote ernst en vroomheid.

Dit waren allemaal slechts pogingen om de oorspronkelijke diepere betekenis van de christelijke geschriften naar voren te brengen en te verklaren, en de theosofische levenswijze te illustreren en toe te lichten. Die werken werden al snel vergeten en zijn nu vrijwel onbekend. Ze probeerden de geestelijkheid te hervormen en de echte vroomheid nieuw leven in te blazen, maar kregen nooit bijval. Dat ene woord ‘ketterij’ was voldoende om ze naar het vergeetboek van al zulke utopieën te verwijzen. In de tijd van de reformatie deed Johannes Reuchlin een soortgelijke poging met hetzelfde resultaat, hoewel hij toch een goede en betrouwbare vriend van Luther was.

De orthodoxie wilde nooit geïnformeerd en verlicht worden. Die hervormers kregen te horen, net als Paulus van Festus, dat een te grote kennis hen gek had gemaakt, en dat het gevaarlijk zou zijn daarmee door te gaan. Als we voorbijgaan aan de omhaal van woorden die bij deze schrijvers voor een deel een kwestie was van gewoonte en scholing, en gedeeltelijk was toe te schrijven aan de religieuze beperkingen door de wereldlijke macht, waren die geschriften in essentie theosofisch en bevatten ze kennis van de mens betreffende zijn eigen natuur en het hogere leven van de ziel.

Er is over de tegenwoordige theosofische beweging wel eens gezegd dat ze een poging is om het boeddhisme in de plaats te stellen van het christendom, wat eenvoudig betekent dat het woord ‘ketterij’ zijn verschrikking en invloed heeft verloren. In elk tijdperk zijn er mensen geweest die de theosofische leringen min of meer helder hebben begrepen en ernaar leefden. Die leringen behoren niet uitsluitend tot één religie en zijn niet beperkt tot één organisatie of één bepaalde tijd. Ze zijn het geboorterecht van elke menselijke ziel. Wat de ware leer is, moet door ieder mens zelf worden uitgemaakt overeenkomstig zijn aard en behoeften, en op basis van zijn eigen ervaring. Dit verklaart misschien waarom zij die dachten dat theosofie een nieuwe religie was, vergeefs naar haar geloofsleer en ritueel hebben gezocht. Haar geloof is: trouw aan de waarheid, en haar ritueel ‘elke waarheid eer bewijzen door haar toe te passen’. . . .

Hoe weinig dit beginsel van universele broederschap door het grootste deel van de mensheid wordt begrepen, en hoe zelden het allesovertreffende belang ervan wordt erkend, blijkt uit de vele meningen en verkeerde voorstellingen met betrekking tot de Theosophical Society. Deze Society werd gebaseerd op dit ene beginsel dat mensen in essentie broeders zijn, zoals hier kort is geschetst en gebrekkig is beschreven. Dit beginsel zou boeddhistisch en antichristelijk zijn, terwijl toch zowel het boeddhisme als het christendom, zoals die door hun geïnspireerde stichters zijn uiteengezet, broederschap tot het belangrijkste punt van hun leer en in het leven maken. Men heeft theosofie ook als iets nieuws onder de zon beschouwd, of in het gunstigste geval als oude mystiek die zich onder een nieuwe naam presenteert.

Er zijn veel verenigingen geweest die zich baseren op het beginsel van altruïsme, of ware broederschap, en die daarvoor zijn opgericht. Ze hebben verschillende namen gehad, maar vele zijn ook theosofisch genoemd, en hadden dezelfde beginselen en doelstellingen als de tegenwoordige society met die naam. Bij die genootschappen was de essentiële leer zonder uitzondering dezelfde en was al het andere bijkomstig, hoewel dit niet het feit wegneemt dat veel mensen tot de bijkomstigheden worden aangetrokken en het essentiële niet zien of daaraan voorbijgaan.1

Een beter en duidelijker antwoord op uw vragen dan dit, van iemand die een van onze meest gewaardeerde en serieuze theosofen is, zou niet kunnen worden gegeven.

Vr.: Aan welk stelsel geeft u dan, afgezien van de boeddhistische ethiek, de voorkeur of volgt u?

HPB: Aan geen enkel en aan alle. We volgen geen enkele religie en geen enkele filosofie in het bijzonder: we kiezen uit elk het goede dat we erin vinden. Maar ook hier moet worden aangetekend dat theosofie, net als alle andere oude stelsels, verdeeld is in exoterische en esoterische afdelingen.

Vr.: Wat is het verschil?

HPB: De leden van de Theosophical Society in het algemeen zijn vrij die religie of filosofie aan te hangen die ze willen, of geen enkele als ze daaraan de voorkeur geven, mits ze een of meer van de drie doelstellingen van de organisatie onderschrijven en bereid zijn die in praktijk te brengen. De Society is een menslievende en wetenschappelijke instelling voor de verspreiding van de broederschapsgedachte door deze in praktijk te brengen in plaats van theoretisch aan te hangen. De leden kunnen christen of moslim, jood of parsi, boeddhist of brahmaan, spiritist of materialist zijn, dat doet er niet toe; maar elk lid moet wel een filantroop of een onderzoeker zijn, iemand die zich verdiept in de Indiase en andere oude literatuur of in paranormale verschijnselen. Kortom, hij moet, als hij kan, meehelpen aan de uitvoering van ten minste een van de doelstellingen van de organisatie, anders is er voor hem geen reden om ‘lid’ te worden.

Zo is het gesteld met de meerderheid van de exoterische Society, die bestaat uit ‘gewone’ en ‘algemene’ leden.2 Ze kunnen al dan niet een echte theosoof worden. Ze zijn lid omdat ze zich bij de Society hebben aangesloten; maar die kan geen theosoof maken van iemand die geen gevoel heeft voor de goddelijke samenhang van de dingen, of van iemand die de theosofie op zijn eigen sektarische en zelfgenoegzame manier opvat – als die uitdrukking mag worden gebruikt. ‘Goed is hij die goed doet’, kan in dit geval worden geparafraseerd als ‘theosoof is hij die theosofisch handelt’.

Theosofen en leden van de TS

Vr.: Als ik het goed begrijp slaat dit op de leken onder de leden. Hoe staat het dan met hen die de esoterische studie van de theosofie volgen, zijn dat de echte theosofen?

HPB: Niet noodzakelijk, tenzij ze hebben bewezen het te zijn. Ze zijn tot de innerlijke groep toegetreden en hebben zich door een gelofte verbonden om de regels van de occulte organisatie zo nauwkeurig mogelijk te volgen. Dat is een moeilijke opgave, want de eerste regel is het volkomen verzaken van de persoonlijkheid – d.w.z. dat een door een gelofte gebonden lid een volslagen altruïst moet worden, nooit aan zichzelf moet denken, en zijn eigen ijdelheid en trots moet vergeten door zich bezig te houden met het welzijn van zijn medeschepselen, naast dat van zijn medebroeders in de esoterische groep. Willen de esoterische instructies hem van nut zijn, dan moet hij een leven leiden van onthouding in alles, van zelfverloochening en strikt ethisch gedrag en tegenover iedereen zijn plicht doen. De weinige echte theosofen in de TS behoren tot deze groep. Maar dat betekent niet dat er buiten de TS en de innerlijke kring geen theosofen zijn, want die zijn er wel, en meer dan men denkt – ongetwijfeld veel meer dan er onder de leden van de TS worden gevonden.

Vr.: Wat heeft het in dat geval dan voor nut om zich aan te sluiten bij de Theosophical Society? Wat zou het motief moeten zijn?

HPB: Geen ander dan het voordeel esoterisch onderricht te krijgen, de onvervalste leringen van de ‘wijsheid-religie’, en, als het werkelijke programma wordt uitgevoerd, in belangrijke mate te worden geholpen door wederzijdse steun en sympathie. Eendracht maakt macht en brengt harmonie, en goed georganiseerde, gelijktijdige inspanningen kunnen wonderen teweegbrengen. Dat is het geheim geweest van alle verenigingen en gemeenschappen, zolang de mensheid bestaat.

Vr.: Maar waarom zou iemand die evenwichtig is en zich één doel voor ogen stelt, iemand met onbedwingbare energie en doorzettingsvermogen, geen occultist en zelfs adept kunnen worden als hij zelfstandig werkt?

HPB: Dan kan wel; maar de kans is 10.000 keer zo groot dat hij niet zal slagen. Een van de vele redenen is dat er in onze tijd geen boeken over occultisme en theürgie bestaan die de geheimen van de alchemie of de middeleeuwse theosofie in duidelijke taal weergeven. Ze zijn allemaal symbolisch of in parabelen, en de sleutel daartoe is in het Westen al eeuwen geleden verloren gegaan; hoe kan iemand de juiste betekenis van wat hij leest en bestudeert dan te weten komen? Daarin schuilt het grootste gevaar, een gevaar dat leidt tot onbewuste zwarte magie of tot het meest hulpeloze mediumschap. Wie geen ingewijde als leraar heeft, kan zich beter niet aan die gevaarlijke studie wagen.

Kijk maar eens om u heen. Terwijl twee derde van de beschaafde samenleving alleen al de gedachte dat er iets zit in theosofie, occultisme, spiritisme of in de kabbala weghoont, bestaat het andere derde deel uit de meest uiteenlopende en tegengestelde elementen. Sommigen geloven in het mystieke en zelfs in het bovennatuurlijke (!), maar ieder gelooft op zijn eigen manier. Anderen storten zich zonder hulp op de studie van de kabbala of op paranormale verschijnselen, mesmerisme, spiritisme, of een of andere vorm van mystiek. Gevolg: geen twee mensen denken gelijk, geen twee zijn het eens over occulte basisbeginselen, terwijl velen van hen beweren over de hoogste kennis te beschikken en buitenstaanders zouden willen doen geloven dat ze volleerde adepten zijn.

Niet alleen is er in het Westen geen wetenschappelijke en exacte kennis van het occultisme te vinden – zelfs niet van echte astrologie, de enige tak van het occultisme die in zijn exoterische leringen over vaste wetten en een vast stelsel beschikt – maar niemand heeft enig idee wat het werkelijke occultisme inhoudt. Sommigen beperken de oude wijsheid tot de kabbala en de joodse Zohar, die ieder op zijn eigen manier interpreteert naar de letter van de methoden van de rabbi’s. Anderen beschouwen Swedenborg of Böhme als de volmaaktste vertolkers van de hoogste wijsheid; weer anderen zien in het mesmerisme het grote geheim van de oude magie. Alle mensen die hun theorieën in praktijk brengen, vervallen door onwetendheid al gauw tot zwarte magie. Gelukkig zijn zij die eraan ontkomen, want ze hebben geen toets of maatstaf om het ware van het valse te onderscheiden.

Vr.: Moeten we hieruit opmaken dat de innerlijke groep van de TS beweert dat ze wordt onderwezen door werkelijke ingewijden of meesters in esoterische wijsheid?

HPB: Niet rechtstreeks. Het is niet nodig dat die meesters persoonlijk aanwezig zijn. Het is voldoende dat ze enkele individuen onderwijzen die al jaren onder hun leiding hebben gestudeerd en die hun hele leven eraan hebben gewijd om hen te helpen. Vervolgens kunnen zij op hun beurt de zo overgedragen kennis meedelen aan anderen die deze gelegenheid niet hadden. Een deel van de echte wetenschappen is beter dan een grote hoeveelheid onverwerkte en verkeerd begrepen kennis. Een ons goud is meer waard dan een ton stof.

Vr.: Maar hoe kan men weten of dat goud echt is en geen namaak?

HPB: Men kent de boom aan zijn vruchten, een stelsel aan zijn resultaten. Als onze tegenstanders kunnen bewijzen dat er in de afgelopen eeuwen één beoefenaar van het occultisme op eigen kracht, zonder een meester om hem te leiden, een heilige adept is geworden die vergelijkbaar is met Ammonius Saccas, of zelfs een Plotinus, of een theürg zoals Iamblichus, of daden heeft volbracht zoals door Saint-Germain zouden zijn verricht – en dat alles zonder een medium te zijn, of iemand die paranormale gaven denkt te hebben, of een kwakzalver – dan zullen we erkennen dat we ons hebben vergist. Maar tot die tijd volgen theosofen liever de beproefde natuurwet van de overgeleverde heilige wetenschap.

Er zijn mystici die in schei- en natuurkunde grote ontdekkingen hebben gedaan die dichtbij de alchemie en het occultisme liggen; anderen die, alleen met behulp van hun genialiteit, gedeelten, zo niet het geheel van de verloren alfabetten van de ‘mysterietaal’ hebben herontdekt en daardoor in staat zijn Hebreeuwse perkamentrollen op de juiste manier te lezen; weer anderen die, omdat ze zieners zijn, wonderbaarlijke glimpen van de verborgen natuurgeheimen hebben opgevangen. Maar dit zijn allemaal specialisten. De een is een theoretisch uitvinder, een ander een Hebreeuwse, d.w.z. sektarische, kabbalist, een derde een hedendaagse Swedenborg die alles buiten zijn eigen bijzondere wetenschap of religie ontkent.

Geen van hen kan zich erop beroemen daarmee iets tot stand te hebben gebracht dat iedereen, of zijn eigen land, of zelfs hemzelf ten goede komt. Met uitzondering van enkele genezers – die door het ‘Royal College’ van artsen en chirurgen kwakzalvers zouden worden genoemd – heeft geen van hen de mensheid met zijn kennis geholpen, zelfs niet een aantal mensen uit zijn eigen gemeenschap. Waar zijn de vroegere Chaldeeën, zij die wonderbaarlijke genezingen tot stand brachten ‘niet door tovenarij, maar door kruiden’? Waar is een Apollonius van Tyana, die overal en onder alle omstandigheden zieken genas en de doden weer tot leven wekte? We kennen in Europa enkele specialisten van de eerste soort, maar niet een van de laatste – wel in Azië, waar het geheim van de yogi, ‘om in de dood te leven’, nog wordt bewaard.

Vr.: Is het doel van de theosofie zulke genezing brengende adepten voort te brengen?

HPB: Ze heeft verschillende doelstellingen; maar de belangrijkste zijn die waarvan men mag verwachten dat ze leiden tot verlichting van menselijk lijden in welke vorm dan ook, moreel of fysiek. En we vinden morele genezing veel belangrijker dan fysieke. Theosofie moet sterk de nadruk leggen op ethiek; ze moet de ziel zuiveren als ze het fysieke lichaam wil helpen, waarvan de aandoeningen altijd erfelijk zijn, behalve in het geval van ongelukken. Door met egoïstische bedoelingen het occultisme te bestuderen, ter bevrediging van persoonlijke ambitie, trots of ijdelheid, bereikt iemand nooit het werkelijke doel: het helpen van de lijdende mensheid. Men wordt ook geen occultist door één enkele tak van de esoterische filosofie te bestuderen, maar door ze allemaal te bestuderen, zo niet te beheersen.

Vr.: Wordt er om dit heel belangrijke doel te bereiken dus alleen hulp gegeven aan hen die de esoterische wetenschappen bestuderen?

HPB: Zeker niet. Elk gewoon lid heeft recht op algemeen onderricht als hij dat wil; maar weinigen zijn bereid om wat men ‘werkende leden’ noemt te worden, en de meesten blijven liever passief in de theosofie. Het spreekt vanzelf dat eigen onderzoek in de TS wordt aangemoedigd, zolang daardoor niet de grens wordt overschreden die het exoterische van het esoterische scheidt, de onopzettelijke van de bewuste magie.

Het verschil tussen theosofie en occultisme

Vr.: U spreekt over theosofie en occultisme; is dat hetzelfde?

HPB: In geen geval. Iemand kan een heel goede theosoof zijn, zowel binnen als buiten de Society, zonder in enig opzicht een occultist te zijn. Maar niemand kan een echte occultist zijn als hij geen goede theosoof is; anders is hij eenvoudig een zwarte magiër, bewust of onbewust.

Vr.: Wat bedoelt u?

HPB: Ik heb al gezegd dat een echte theosoof het hoogste ethische ideaal in praktijk moet brengen, zich bewust moet worden dat hij één is met de hele mensheid, en onophoudelijk voor anderen moet werken. Als een occultist dit alles niet doet, werkt hij egoïstisch, voor zijn eigen persoonlijk belang; en als hij meer vermogens heeft gekregen dan andere gewone mensen, wordt hij onmiddellijk een veel gevaarlijker vijand voor de wereld en zijn omgeving dan de gewone sterveling. Dat is duidelijk.

Vr.: Is een occultist dan eenvoudig iemand die over meer vermogens beschikt dan andere mensen?

HPB: Veel meer – als hij een praktisch occultist is die werkelijke kennis bezit, en niet alleen één in naam. De occulte wetenschappen zijn niet, zoals ze in encyclopedieën worden beschreven, ‘die denkbeeldige wetenschappen uit de middeleeuwen die betrekking hadden op de veronderstelde werking of invloed van occulte eigenschappen of bovennatuurlijke krachten, zoals alchemie, magie, necromantie, en astrologie’, want het zijn echte, bestaande, en heel gevaarlijke wetenschappen. Ze onderwijzen de geheime krachten van de dingen in de natuur, brengen de verborgen vermogens tot ontwikkeling die ‘in de mens sluimeren’, en geven hem zo een enorme voorsprong op stervelingen die minder weten.

Hypnose, iets dat nu algemeen bekend is en een onderwerp van serieus wetenschappelijk onderzoek, is een goed voorbeeld hiervan. Hypnotische kracht werd bijna bij toeval ontdekt, en de weg ertoe werd gebaand door het mesmerisme; en nu kan een ervaren hypnotiseur er bijna alles mee doen, van iemand dwingen zich als een dwaas aan te stellen, zonder dat hij dat beseft, tot hem een misdaad laten begaan – vaak in de plaats van de hypnotiseur en ten behoeve van laatstgenoemde. Is dit niet een vreselijke kracht als die in handen van gewetenloze mensen valt? En bedenk dat dit nog maar één van de minder belangrijke takken van het occultisme is.

Vr.: Maar worden al die occulte wetenschappen, magie, en tovenarij door de meest beschaafde en ontwikkelde mensen niet als overblijfselen van oude onwetendheid en bijgeloof beschouwd?

HPB: Laat ik u eraan herinneren dat uw opmerking aan twee kanten snijdt. De ‘meest beschaafden en ontwikkelden’ onder u beschouwen ook het christendom en elke andere religie als een overblijfsel van onwetendheid en bijgeloof. In ieder geval beginnen mensen nu in hypnose te geloven, en sommigen – zelfs onder de meest beschaafden – in theosofie en verschijnselen. Maar wie van hen, afgezien van predikanten en verblinde fanatici, zal erkennen dat hij in bijbelse wonderen gelooft? En hierin ligt het verschil.

Er zijn goede en echte theosofen die misschien in het bovennatuurlijke geloven, waaronder goddelijke wonderen, maar een occultist doet dat niet. Een occultist beoefent namelijk wetenschappelijke theosofie, gebaseerd op nauwkeurige kennis van de verborgen werkingen van de natuur. Maar een theosoof die de zogenaamd paranormale vermogens gebruikt zonder het licht van het occultisme, neigt eenvoudig tot een gevaarlijke vorm van mediumschap, want, ook al houdt hij zich aan de theosofie en haar hoogst denkbare ethiek, hij werkt in het duister, in oprecht maar blind geloof. Iedereen, theosoof of spiritist, die een van de takken van de occulte wetenschap probeert te beoefenen – bijvoorbeeld hypnotisme, mesmerisme, of zelfs het teweegbrengen van fysieke verschijnselen, enz. – zonder de filosofische, logische verklaring van die krachten te kennen, is als een schip zonder roer op een stormachtige oceaan.

Het verschil tussen theosofie en spiritisme

Vr.: Maar gelooft u niet in spiritisme?

HPB: Als u met ‘spiritisme’ de verklaring bedoelt die spiritisten voor sommige paranormale verschijnselen geven, dan geloven we er beslist niet in. Ze beweren dat al deze manifestaties door de ‘geesten’ van gestorvenen worden teweeggebracht, gewoonlijk hun familieleden, die naar de aarde terugkeren, zeggen ze, om met hen van wie ze hielden of aan wie ze gehecht waren in contact te komen. Wij spreken dit ronduit tegen. We verklaren dat de geesten van de doden niet naar de aarde kunnen terugkeren – behalve in zeldzame en uitzonderlijke gevallen, waar ik later misschien iets over zal zeggen; en ze communiceren niet met mensen, behalve op een volkomen subjectieve manier. Dat wat objectief verschijnt, is slechts de schim van de vroegere fysieke mens. Maar we geloven beslist wel in psychisch en, om zo te zeggen, ‘spiritueel’ spiritisme.

Vr.: Verwerpt u ook de verschijnselen?

HPB: Zeker niet – behalve de gevallen van bewust bedrog.

Vr.: Hoe verklaart u ze dan?

HPB: Op vele manieren. De oorzaken van zulke verschijnselen zijn in geen geval zo eenvoudig als de spiritisten graag zouden geloven. In de eerste plaats is de ‘geest’-vorm van de zogenaamde ‘materialisaties’ gewoonlijk het astraal lichaam of ‘dubbel’ van het medium of van een aanwezige. Dit astraal lichaam brengt ook het verschijnsel teweeg van, of is de werkzame kracht achter, het schrijven op een lei, ‘Davenport’-achtige verschijnselen, enz.

Vr.: U zegt ‘gewoonlijk’; wat veroorzaakt dan de andere?

HPB: Dat hangt af van de aard van de verschijnselen. Soms de astrale overblijfselen, de kamalokische ‘schillen’ van de vroegere, nu verdwenen persoonlijkheden; in andere gevallen elementalen. ‘Geest’ is een woord met vele en uiteenlopende betekenissen. Ik weet echt niet wat de spiritisten met dit woord bedoelen; maar wat ze volgens ons beweren is dat de fysieke verschijnselen door het reïncarnerende ego, de spirituele en onsterfelijke ‘individualiteit’, worden teweeggebracht. En deze hypothese wijzen we volledig af. De bewuste individualiteit van de gestorven mens kan zich niet materialiseren, en kan evenmin uit haar eigen devachanische sfeer terugkeren naar het gebied van de aardse objectiviteit.

Vr.: Maar veel van de door ‘geesten’ ontvangen mededelingen geven niet alleen blijk van intelligentie, maar ook van kennis van feiten die het medium niet kent, en die soms zelfs niet bewust aanwezig zijn in het denken van de onderzoeker of van iemand uit het publiek.

HPB: Dat bewijst niet noodzakelijkerwijs dat de intelligentie en de kennis waarover u spreekt, tot geesten behoren of afkomstig zijn van zielen van gestorven mensen. Van somnambules is bekend dat ze in hun trancetoestand muziek componeerden, gedichten maakten en wiskundige vraagstukken oplosten, zonder ooit muziek of wiskunde te hebben geleerd. Anderen gaven intelligente antwoorden op vragen die hun waren gesteld, en spraken in verschillende gevallen zelfs talen, zoals Hebreeuws en Latijn, die ze normaal helemaal niet kenden – dit alles in een toestand van diepe slaap. Wilt u dan beweren dat dit door ‘geesten’ werd veroorzaakt?

Vr.: Maar hoe verklaart u het dan?

HPB: Omdat de goddelijke vonk in de mens in essentie één en identiek is met de universele geest, zeggen we dat ons ‘spirituele zelf’ praktisch alwetend is, maar dat het zijn kennis niet kan manifesteren als gevolg van belemmeringen van de stof. Hoe meer die belemmeringen uit de weg worden geruimd, of hoe meer het fysieke lichaam in zijn onafhankelijke activiteit en bewustzijn verlamd is, zoals tijdens diepe slaap of diepe trance of tijdens ziekte, des te meer kan het innerlijke zelf zich op dit gebied manifesteren. Dit is onze verklaring voor die werkelijk wonderbaarlijke verschijnselen van een hogere orde, die duidelijk van intelligentie en kennis getuigen. Wat de lagere soort manifestaties betreft, zoals fysieke verschijnselen en de alledaagse praatjes van de gewone ‘geest’, zou het uiteenzetten van alleen al de belangrijkste leringen die we over dit onderwerp hebben, meer ruimte en tijd vergen dan nu beschikbaar is. We hebben net zomin behoefte om het geloof van de spiritisten te verstoren als enig ander geloof.

De bewijslast ligt bij hen die in ‘geesten’ geloven. En hoewel hun leiders en de meest ontwikkelde en intelligente spiritisten de eersten zijn om te erkennen dat niet alle verschijnselen door geesten worden teweeggebracht, blijven ze er nog steeds van overtuigd dat de hogere soort manifestaties plaatsvinden door middel van zielen van gestorven mensen. Langzamerhand zullen ze de hele waarheid gaan inzien; maar intussen hebben we noch het recht noch het verlangen hen tot onze eigen inzichten te bekeren. Des te minder omdat wij, in het geval van zuiver psychische en spirituele manifestaties, overtuigd zijn van het onderlinge contact tussen de geest van de levende mens en die van gestorven personen.3

Vr.: Dat betekent dus dat u de filosofie van het spiritisme volledig afwijst?

HPB: Als u met ‘filosofie’ hun ruwe theorieën bedoelt, dan doen we dat. Maar in feite hebben ze geen filosofie. Hun beste, hun meest serieuze denkers en verdedigers zeggen dat. Hun fundamentele en enige onbetwistbare waarheid, namelijk dat verschijnselen plaatsvinden door middel van mediums, beheerst door onzichtbare krachten en intelligenties – zal en kan niemand ontkennen, behalve een verblinde materialist die de ‘grote teen’ theorie van Huxley aanhangt. Laat ik de meest verstandige en toegewijde voorvechter van het spiritisme, de bekwame redacteur van Light, citeren om te laten zien wat hij over de spiritisten en hun filosofie zegt. Hier volgt wat ‘M.A. Oxon.’,4 een van de weinige filosofische spiritisten, over hun gebrek aan organisatie en hun verblinde fanatisme schrijft:

Het is de moeite waard dit punt rustig te bespreken, want het is van groot belang. We beschikken over de ervaring en de kennis die van veel groter belang is dan alle andere kennis. De doorsnee spiritist wordt boos als iemand het waagt tegen zijn stellige kennis van de toekomst en zijn volstrekte zekerheid over het leven na de dood in te gaan. Waar anderen hun zwakke handen hebben uitgestrekt, rondtastend in de duistere toekomst, gaat hij onverschrokken vooruit als iemand die een kaart heeft en de weg weet. Waar andere mensen niet verder zijn gekomen dan een vrome wens of tevreden waren met een geërfd geloof, beroemt hij zich erop dat hij weet wat zij alleen maar geloven, en dat hij uit zijn rijke voorraad het slechts op hoop gebouwde en verblekende geloof kan aanvullen.

Het is indrukwekkend zoals hij omgaat met de dierbaarste verwachtingen van de mens. ‘U hoopt’, schijnt hij te zeggen, ‘op wat ik kan aantonen. U heeft een overgeleverd geloof aanvaard in wat ik experimenteel, volgens strikt wetenschappelijke methoden, kan bewijzen. De oude geloofsvormen kwijnen weg; stap eruit en sta op uzelf. Ze bevatten evenveel leugens als waarheid. Alleen op een vaste basis van bewezen feiten kunt u stevig bouwen. Overal om u heen storten de oude geloofsvormen in. Ontwijk die klap en maak dat u weg komt.’

Wanneer we zo’n bijzondere persoon ontmoeten, wat gebeurt er dan? We komen tot de merkwaardige en heel teleurstellende ontdekking dat de spiritist zo zeker is van zijn zaak dat hij geen moeite doet om na te gaan hoe anderen zijn feiten verklaren. De wijsheid van alle tijden heeft zich beziggehouden met het geven van verklaringen van wat hij terecht als bewezen beschouwt; maar hij slaat zelfs geen vluchtige blik op haar onderzoeksresultaten. Hij is het zelfs niet volledig eens met zijn broederspiritist. Het is weer zoals in het verhaal van het oude Schotse vrouwtje dat samen met haar man een kerk vormde. Alleen zij hadden de sleutels tot de hemel, of beter gezegd zij had die, want ze was ‘niet helemaal zeker van Jamie’. Zo schudden ook de oneindig verdeelde en onderverdeelde en verder onderverdeelde groeperingen van de spiritisten het hoofd, en zijn ‘niet helemaal zeker’ van elkaar.

De collectieve ervaring van de mensheid is op dit punt betrouwbaar en onveranderlijk, namelijk: eendracht maakt macht en tweedracht is een bron van zwakheid en mislukking. Schouder aan schouder, getraind en gedisciplineerd, wordt een meute een leger en kan ieder mens wel honderd ongeoefenden weerstaan die tegen hem worden ingezet. Op elk werkterrein van de mens betekent organisatie succes, voordeel en vooruitgang, en besparing van tijd en werk. Gebrek aan methode, het ontbreken van een plan, werken in het wilde weg, onbestendige activiteit, handelen zonder discipline – betekenen geklungel en mislukking. De stem van de mensheid bevestigt de waarheid. Aanvaardt de spiritist dit oordeel en handelt hij naar de conclusie? Zeker niet. Hij weigert zich te organiseren. Hij is zijn eigen wet en een doorn in het oog van zijn medemens.
Light, 22 juni 1889

Vr.: Er is me verteld dat de Theosophical Society oorspronkelijk werd opgericht om het spiritisme en het geloof in het voortbestaan van de menselijke individualiteit te vernietigen.

HPB: Dan bent u verkeerd ingelicht. Al onze overtuigingen berusten op die onsterfelijke individualiteit. Maar evenals zoveel anderen verwart u persoonlijkheid met individualiteit. Uw westerse psychologen schijnen geen duidelijk onderscheid tussen die twee te hebben gemaakt. Maar juist dit onderscheid vormt de basis voor een goed begrip van de oosterse filosofie, en theosofische leringen verschillen juist van de spiritistische door dit onderscheid te maken. En hoewel het misschien nog meer vijandschap van sommige spiritisten over ons zal afroepen, moet ik hier toch verklaren dat theosofie het echte en onvervalste spiritisme is, terwijl het hedendaagse stelsel met die naam, zoals dit nu door velen wordt beoefend, niets anders is dan transcendent materialisme.

Vr.: Wat bedoelt u daarmee?

HPB: Wat ik bedoel is dat we, hoewel onze leringen de nadruk leggen op het één-zijn van geest en stof, en we zeggen dat geest potentiële stof is, en stof eenvoudig gekristalliseerde geest (zoals ijs stoom is in vaste toestand), niettemin beweren dat het woord geest alleen kan worden gebruikt voor de werkelijke individualiteit. De oorspronkelijke en eeuwige toestand van alles is namelijk niet geest maar meta-geest (de zichtbare en vaste stof is eenvoudig de periodieke manifestatie ervan).

Vr.: Maar wat is het verschil tussen die ‘werkelijke individualiteit’ en het ‘ik’ of het ‘ego’ van wie we ons allemaal bewust zijn?

HPB: Voor ik u kan antwoorden, moeten we bespreken wat u met ‘ik’ of ‘ego’ bedoelt. We maken onderscheid tussen het eenvoudige feit van zelfbewustzijn, het eenvoudige gevoel van ‘ik ben ik’, en de samengestelde gedachte ‘ik ben meneer Smit’ of ‘mevrouw De Bruin’. Omdat we geloven in een reeks levens voor hetzelfde ego, of reïncarnatie, vormt dit onderscheid de kern van de zaak. U begrijpt dat ‘meneer Smit’ in feite staat voor een lange reeks dagelijkse ervaringen, geregen aan de draad van het geheugen, en die vormen samen dat wat meneer Smit ‘zichzelf’ noemt. Maar geen van deze ‘ervaringen’ is in feite het ‘ik’ of het ego, en ze geven ‘meneer Smit’ ook niet het gevoel dat hij zichzelf is, want hij vergeet het grootste deel van zijn dagelijkse ervaringen, en ze brengen het gevoel van egoïteit in hem alleen teweeg zolang ze voortduren. Daarom maken wij theosofen onderscheid tussen die bundel ‘ervaringen’ die we de bedrieglijke persoonlijkheid noemen (omdat ze eindig en voorbijgaand is), en dat element in de mens waar het gevoel van ‘ik ben ik’ uit voortkomt. Het is dit ‘ik ben ik’ dat we de werkelijke individualiteit noemen; en we zeggen dat dit ‘ego’ of deze individualiteit net als een acteur vele rollen speelt op het levenstoneel.5

Laten we elk nieuw leven op aarde van hetzelfde ‘ego’ een avond op het toneel van een schouwburg noemen. De ene avond verschijnt de acteur, of het ‘ego’, als ‘Macbeth’, de volgende als ‘Shylock’, de derde als ‘Romeo’, de vierde als ‘Hamlet’ of ‘koning Lear’, enz., totdat hij de hele cyclus van incarnaties heeft doorlopen. Het ego begint zijn pelgrimstocht als een natuurgeest, een ‘Ariël’ of een ‘Puck’; hij speelt de rol van een figurant, is een soldaat, een bediende, iemand uit het koor; klimt dan op tot ‘sprekende rollen’, speelt hoofdrollen, afgewisseld door onbelangrijke rollen, totdat hij ten slotte als ‘Prospero’, de magiër, van het toneel verdwijnt.

Vr.: Dat begrijp ik. U zegt dus dat dit echte ego na de dood niet naar de aarde kan terugkeren. Maar de acteur heeft toch wel de vrijheid naar het toneel van zijn vroegere daden terug te keren als hij dat wil en als hij zijn individualiteitsgevoel heeft behouden?

HPB: Wij zeggen van niet, eenvoudig omdat zo’n terugkeer naar de aarde niet verenigbaar zou zijn met een toestand van pure gelukzaligheid na de dood, en ik ben bereid dat te bewijzen. Wij zeggen dat de mens tijdens zijn leven zoveel onverdiende ellende ondergaat door de fouten van anderen met wie hij omgaat, of door zijn omgeving, dat hij zeker recht heeft op volmaakte rust en vrede, zo niet gelukzaligheid, vóór hij de last van het leven weer op zich neemt. De details daarvan kunnen we later bespreken.

Waarom vindt de theosofie erkenning?

Vr.: Tot op zekere hoogte snap ik dit, maar uw leringen zijn wél veel ingewikkelder en metafysischer dan het spiritisme of het gangbare religieuze denken. Kunt u me zeggen waarom dit stelsel van theosofie, waarvan u een voorstander bent, zoveel belangstelling trekt en tegelijk zoveel vijandschap opwekt?

HPB: Daar zijn volgens mij verschillende redenen voor. Ten eerste de grote reactie van de grofmaterialistische theorieën die nu onder wetenschappers gangbaar zijn. Ten tweede de algemene ontevredenheid over de gekunstelde theologie van de verschillende christelijke kerken, en het dagelijks toenemende aantal met elkaar in botsing komende geloofsgemeenschappen. Ten derde een steeds groeiende bewustwording van het feit dat de geloofsvormen die zo duidelijk met zichzelf – en met elkaar – in tegenspraak zijn niet waar kunnen zijn, en dat ongeverifieerde beweringen onjuist kunnen zijn.

Dit natuurlijke wantrouwen tegenover conventionele religies wordt nog versterkt doordat ze volledig tekortschieten om ethische beginselen in stand te houden en de samenleving en het volk beter te maken. Ten vierde het feit dat velen ervan overtuigd zijn, en weinigen weten, dat er ergens een filosofisch en religieus stelsel moet bestaan dat wetenschappelijk en niet slechts speculatief is. En ten slotte misschien het geloof dat zo’n stelsel moet worden gezocht in leringen die veel ouder zijn dan enig nu bestaand geloof.

Vr.: Maar waarom wordt dit stelsel juist nu naar voren gebracht?

HPB: Eenvoudig omdat de tijd ervoor rijp werd geacht, wat blijkt uit de vastberaden pogingen van zoveel serieuze zoekers om de waarheid te vinden, koste wat het kost en waar ze ook maar verborgen kan zijn. Toen de beheerders ervan dit zagen, stonden ze toe dat ten minste enkele delen van die waarheid openbaar werden gemaakt. Als de vorming van de Theosophical Society nog enkele jaren was uitgesteld, zou de ene helft van de beschaafde volkeren verstokte materialisten zijn geworden en de andere helft antropomorfisten en fenomenalisten.

Vr.: Moeten we theosofie zien als een soort openbaring?

HPB: Helemaal niet – zelfs niet in de zin van een nieuwe en rechtstreekse onthulling door hogere, bovennatuurlijke, of in ieder geval bovenmenselijke, wezens; maar alleen in de zin van een onthulling van oude, heel oude waarheden aan mensen die daar tot nu toe niets van wisten, en zelfs niet dat die oude kennis bestond en bewaard is gebleven.6

Vr.: U sprak over ‘vervolging’. Als dat wat in de theosofie wordt weergegeven waarheid is, waarom wordt ze dan zoveel tegengewerkt en niet algemeen aanvaard?

HPB: Ook nu weer om vele en uiteenlopende redenen, en één daarvan is de afkeer die mensen voelen voor wat ze ‘nieuwigheden’ noemen. Egoïsme is in wezen behoudend en is afkerig van verstoring. Het geeft de voorkeur aan een gemakkelijke, niet veeleisende leugen boven de grootste waarheid, als die waarheid het opgeven van ook maar het geringste comfort van ons vraagt. De invloed van mentale traagheid is groot bij alles wat niet onmiddellijk een voordeel en beloning belooft. Onze tijd is vooral niet-spiritueel en zakelijk. Daar komt nog bij dat men moeite heeft met de diepzinnige aard van de theosofische leringen, waarvan sommige lijnrecht in tegenspraak zijn met de gangbare opvattingen.

Als we daaraan toevoegen dat er persoonlijke inspanningen en een heel zuiver leven worden geëist van hen die een leerling van de innerlijke kring willen worden, en dat de groep die zich tot een geheel onzelfzuchtige levenswijze voelt aangetrokken heel beperkt is, zal men gemakkelijk inzien waarom de theosofie gedoemd is om zo langzaam bergopwaarts te gaan. Ze is in wezen een levensfilosofie voor mensen die lijden en die alle hoop hebben verloren om door andere middelen uit het moeras van het leven te komen. Bovendien toont de geschiedenis van elk nieuw geloof, of nieuwe ethiek, dat het, wanneer het op een vreemde bodem wordt geplant, in zijn groei wordt belemmerd door alle obstakels die door egoïsme en conservatisme worden opgeworpen. ‘De kroon van de vernieuwer’ is echt ‘een doornenkroon’! Het neerhalen van oude, vervallen gebouwen brengt altijd enig gevaar met zich mee.

Vr.: Dit alles heeft voornamelijk betrekking op de ethiek en de filosofie van de TS. Kunt u me een algemeen beeld geven van de Society zelf, van haar doelstellingen en statuten?

HPB: Die zijn nooit geheim geweest. Vraag, en u krijgt nauwkeurige antwoorden.

Vr.: Maar ik hoorde dat u door geloften gebonden bent?

HPB: Alleen in de geheime of ‘Esoterische’ Sectie.

Vr.: En ook dat enkele leden zich na hun vertrek daaraan niet gebonden voelden. Hebben ze gelijk?

HPB: Dat bewijst dat hun eergevoel onvolkomen is. Hoe kunnen ze gelijk hebben? Zoals in The Path, ons theosofisch tijdschrift in New York, terecht is gezegd toen zo’n geval werd besproken: ‘Stel dat een militair wordt berecht wegens schending van de eed en discipline, en uit de dienst wordt ontslagen. In zijn woede over het vonnis dat hij zich op de hals heeft gehaald, en over de straf waarvoor hij tevoren duidelijk was gewaarschuwd, wendt die militair zich tot de vijand met verboden inlichtingen – een spion en een verrader – als wraak op zijn vroegere chef, en beweert dat zijn straf hem van zijn eed van trouw heeft ontheven.’7 Heeft hij daartoe het recht, denkt u? Vindt u niet dat hij het verdient om een eerloos mens en een lafaard te worden genoemd?

Vr.: Dat denk ik wel; maar sommigen denken er anders over.

HPB: Des te erger voor hen. Maar als u het goed vindt komen we later op dit onderwerp terug.

Noten

  1. J.D. Buck, ‘The old wisdom-religion, now called theosophy’, Theosophical Siftings, 2de jaargang, 1889-90, nr. 4, blz. 10-11, 30.
  2. Met ‘gewoon lid’ wordt iemand bedoeld die zich bij een bepaalde afdeling van de TS heeft aangesloten. Een ‘algemeen’ lid is iemand die tot de Society in het algemeen behoort, zijn lidmaatschapskaart heeft gekregen van het hoofdkwartier (Adyar, Madras), maar niet aan een afdeling of loge is verbonden.
  3. We zeggen dat het in zulke gevallen niet de geesten van de doden zijn die op aarde neerdalen, maar de geesten van de levenden die tot de zuivere spirituele zielen opstijgen. In feite is er geen opstijgen of neerdalen, maar een verandering van toestand of omstandigheden voor het medium. Omdat het lichaam van laatstgenoemde verlamd wordt, of ‘in trance’ raakt, is het spirituele ego bevrijd van zijn kluisters en bevindt het zich op hetzelfde gebied van bewustzijn als de geesten van gestorven mensen. Als er een spirituele aantrekkingskracht tussen beide bestaat, kunnen ze met elkaar communiceren, wat in dromen vaak gebeurt.
    Het verschil tussen een mediamieke en een niet-sensitieve natuur is dit: de bevrijde geest van een medium heeft de gelegenheid en mogelijkheid de passieve delen van zijn in trance verkerende fysieke lichaam te beïnvloeden, ze naar wens te laten handelen, spreken en schrijven. Het ego kan het medium als een echo en in menselijke taal de gedachten en ideeën van de ontlichaamde entiteit en ook van zichzelf laten herhalen. Maar het niet-ontvankelijke of niet-sensitieve gestel van iemand die erg actief is, kan niet op die manier worden beïnvloed. Hoewel er dus nauwelijks een mens bestaat die door middel van zijn ego tijdens de slaap van zijn lichaam niet contact heeft met hen van wie hij hield en die hij heeft verloren, blijft er toch, als gevolg van het feit dat zijn fysieke omhulsel en hersenen zo actief en niet-ontvankelijk zijn, geen herinnering – of slechts een erg vage, droomachtige herinnering – achter in het geheugen van die persoon als hij weer wakker is.
  4. Noot vert.: Een pseudoniem van het medium William Stainton Moses.
  5. Zie verder: ‘Individualiteit en persoonlijkheid’, blz. 107.
  6. Vooral de laatste tijd is het in de ‘mode’ om te lachen om het denkbeeld dat de mysteriën van grote en beschaafde volkeren, zoals de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, ooit iets anders dan priesterbedrog waren. Zelfs de rozenkruisers zouden niet meer dan dwazen en bedriegers zijn geweest. Er zijn talrijke boeken over hen geschreven; beginnelingen die een paar jaar geleden nog nauwelijks daarvan hadden gehoord, traden plotseling naar voren als diepzinnige critici en gnostici op het gebied van de alchemie, de vuurfilosofen en mystiek in het algemeen. Toch is bekend dat een lange reeks hiërofanten in Egypte, India, Chaldea, en Arabië, en de grootste filosofen en wijzen uit Griekenland en het Westen, alle kennis aanduidden als ‘wijsheid en goddelijke wetenschap’, want ze beschouwden de basis en oorsprong van elke kunst en wetenschap als in wezen goddelijk. Plato beschouwde de mysteriën als heel heilig, en Clemens van Alexandrië, die zelf in de Eleusinische mysteriën was ingewijd, verklaarde ‘dat de daar onderwezen leringen voor de mens het laatste woord van kennis bevatten’. Waren Plato en Clemens dan twee bedriegers of dwazen, vragen we ons af – of beide?
  7. Jasper Niemand, ‘Judge the act, not the person’, The Path, juli 1889, blz. 98.

Sleutel tot de theosofie, blz. 15-33

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag