15 – Hymiskvädet (Het lied van Hymer)
Aantekeningen van de vertaler
Ons zonnestelsel heeft zijn thuis in een deel van de ruimte van waaruit
we bepaalde configuraties van sterren zien. Onze aarde draait om haar
as zodat elke kant de helft van de tijd door zonlicht wordt bestraald
en de andere helft in de schaduw verkeert terwijl we langs de bijna
cirkelvormige baan van haar omloop reizen. De sterren die we zien, liggen
aan de schaduwkant van onze planeet, dat wil zeggen ze liggen buiten
het zonnestelsel in de richting waarin we ’s nachts kijken. Deze
richting verandert natuurlijk met de seizoenen, zodat we in de loop
van een jaar, één omloop rond de zon, ’s nachts
alle sterren die ons in onze zonneomgeving omringen hebben gezien. Die
sterren die dichtbij het vlak liggen van onze omloop, het vlak van de
ecliptica genoemd, zijn gegroepeerd in bogen van 30 graden en deze groepen
worden de twaalf sterrenbeelden van de dierenriem genoemd. Samen vormen
ze een volledige cirkel (360 graden). Onze zon, die zich in één
arm van een spiraalstelsel bevindt dat we de melkweg noemen, is dus
omringd door de twaalf ‘dieren’ (Lat. animalia,
dat wil zeggen bezielde wezens) van de hemelse ‘dierentuin’.
We dienen een helder beeld van dit scenario te hebben om te begrijpen
dat het verhaal van de reus Hymer naar het begin van een nieuwe belichaming
verwijst, mogelijk van onze zon, misschien van een planeet zoals de
aarde. Volgens de theosofische leringen leidt een planeet een aantal
levens met intervallen van rust, vergelijkbaar met de dood, tijdens
de levensduur van de zon. Ze ondergaat ook kortere perioden van rust,
vergelijkbaar met de slaap, binnen haar eigen levensduur. Het patroon
is analoog aan dat van menselijke en andere levenssoorten, dat het slapen
en waken en ook dood en wedergeboorte omvat.
Hymer is kennelijk een voorbereidend stadium in de vorming van een
hemellichaam. Zijn negen dochters, of eonen, zijn de negen moeders van
de god Heimdal, god van het begin van de dingen, die, zoals we hebben
gezien, een zonnegod is. Hij heeft een bijzondere affiniteit met het
sterrenbeeld Aries, de ram, die telkens het begin van een proces markeert:
van het jaar bij de lente-equinox, van het zodiakale jaar (25.920 aardse
jaren), en van elke levensperiode van onze planeet. Hij wordt verpersoonlijkt
als de wind die, zoals de ram, stoot, of blaast, of duwt, met zijn hoofd.
Als ouder van Heimdals negen moeders vertegenwoordigt Hymer kennelijk
het begin van de huidige belichaming van ons zonnestelsel binnen het
omringende patroon van sterren waarin onze zon woont. Aan het eind van
het leven wordt hij Rymer genoemd. Beide namen doen denken aan Ymer,
een universeel denkbeeld dat hier in een speciaal geval is toegepast.
Als interessante bijkomstigheid kan hier worden genoemd dat in het
bijbelverhaal in Genesis 17 een transformatie voorkomt door
toevoeging van de letter H, de geaspireerde medeklinker, die de adem,
de geest, het levensbeginsel, symboliseert: Abram wordt Abraham, en
zijn vrouw Sarai wordt Sarah. Het is mogelijk dat de Oud-Noren gebruikmaakten
van dezelfde conventie om de in-spiratie, het in-ademen, aan te geven,
van het leven in de stof toen Ymer Hymer werd door het inademen van
de goddelijke kracht die onze wereld met leven bezielt.
In het verhaal van Hymer, hadden de goden door waarzeggerij gehoord
dat de titan Äger – ruimte – de mede van ervaring kon
leveren waardoor zij worden gevoed, want hij ‘bezat deze mede
in overvloed’. Maar toen Thor Äger opdroeg een feestmaal
gereed te maken voor de goden, antwoordde de reus: ‘Breng mij
eerst een kookpot om de mede in te doen. Dan zal ik een feestmaal voor
de goden gereedmaken’.
Omdat er geen vat groot genoeg was om de mede te bevatten, waren de
goden ten einde raad tot Tyr1
zich herinnerde dat een familielid van hem, Hymer, zo’n kookpot
bezat. Thor en Tyr gingen op weg om Hymer te zoeken en de kookpot te
verkrijgen ‘zo nodig door list’. Onderweg door Midgárd
ontmoetten ze Egil, de ‘bergboer, zoon van de slechtziende’
– uit Tjasse, de vorige evolutieperiode. Aan Egil werd de verzorging
toevertrouwd van de twee geiten die de wagen van de Donderaar trekken,
en de goden vervolgden hun weg te voet.
Bij het huis van de reus werden ze begroet door de vrouw die hun aanraadde
zich te verbergen voor het geval Hymer in een slecht humeur zou thuiskomen.
Het was laat in de avond toen de ‘wanstaltige, wrede Hymer’
thuiskwam van de jacht; we worden onthaald op een prachtige kenning
die omschrijft hoe ‘ijsbolletjes ratelden toen hij binnenkwam,
want het woud op zijn gezicht was bevroren’ (10). De vrouw probeerde
zijn stemming te verzachten vóór ze hem het nieuws bracht
dat hun jonge familielid Tyr naar de zaal was gekomen en ‘een
edele tegenstander Vior2
genaamd’ had meegebracht. Dit legt de nadruk op de aarzeling van
de stof-reus om de god-energie gastvrij te ontvangen op een manier die
doet denken aan Newtons eerste bewegingswet: ‘Een lichaam blijft
in rust of blijft met dezelfde snelheid in dezelfde richting voortgaan,
tenzij daar een netto kracht op wordt uitgeoefend’.
Door de woeste blik van de reus brak de nokbalk in tweeën en er
vielen acht ketels naar beneden, en slechts één bleef
heel. Met de gebruikelijke (verplichte) gastvrijheid liet Hymer drie
ossen slachten voor het avondmaal. Thor verslond twee ervan zodat de
volgende ochtend de reus en de Donderaar nodig eropuit moesten gaan
om als voedsel vis te vangen. Vior bood aan om te roeien als de reus
voor het aas zou zorgen, dus verzocht Hymer spottend aan Thor om van
zijn kudde ossen er één te grijpen, hoewel hij wist dat
dit een bijna onmogelijke taak was. Thor slaagde er echter zonder moeite
in om dit klaar te spelen. Op zee ‘trok Hymer tegelijk twee walvissen
aan boord’ (21). Thor sloeg de Midgárd-slang Iörmungandr
aan de haak met als gevolg dat de ijsbergen schudden, vulkanen uitbarstten,
en de hele wereld beefde, tot Thor het monster naar de diepte terugbracht.
In dit verhaal overlappen verschillende interpretaties elkaar, en de
beschrijvingen kunnen van toepassing zijn op aardse gebeurtenissen,
of op die van het zonnestelsel of de kosmos. De Midgárd-slang
die we kennen vertegenwoordigt de equator, die in de loop van de geschiedenis
van de aarde keer op keer van plaats is verschoven. Zij kan ook verwijzen
naar het vlak van de ecliptica, dat is het cirkelvormige pad dat de
zon langs de hemel schijnt te volgen; of ze kan slaan op de melkweg
die in de loop van de seizoenen langs de hemel schijnt te wiebelen als
een enorm lint van sterren gedompeld in de ‘wateren’ van
de ruimte. De slang is één van Loki’s drie gevreesde
nakomelingen; de twee andere zijn Fenris, de wolf die de zon aan het
eind van zijn levensperiode zal verslinden, en Hel, de koude, halfblauwe
koningin van de gebieden van de dood.
Hymer was niet blij met het succes van de god; lange tijd sprak hij
geen woord maar hij ‘draaide het roer in de verkeerde richting’
(25). Dit kan een verandering aanduiden van de configuraties van de
waargenomen sterren, veroorzaakt hetzij door de introductie van een
nieuw hemellichaam òf door de vernietiging van een vroegere planeet;
het kan ook eenvoudig een verandering betekenen in de hellingshoek van
de aardas – iets waarvan men weet dat dit verschillende keren
heeft plaatsgevonden, en wat sporen nalaat in de magnetische gerichtheid
van de rotsen. Er wordt geen melding gemaakt van een verdere verandering
van richting, en toch bereikte de boot kort daarop zijn landingsplaats.
Hymer vroeg de god om ‘òf de walvissen naar het dorp te
dragen òf om de watergeit aan de oever vast te binden’
(26).
Tot zover hebben we onze aandacht gericht op een heel merkwaardige
reeks entiteiten: we zien naast elkaar geplaatst een ‘watergeit’,
een man die roeit, vissen, de ram, de os of stier, en de ‘twee
walvissen tezamen’. In deze oude gebruikelijke beschrijvingen
van de sterrenbeelden herkennen we respectievelijk Steenbok, Waterman,
Vissen, Ram, Stier en Tweelingen, die alle betrokken zijn bij het verstoren
van de Midgárd-slang. De conclusie is overduidelijk wanneer we
beseffen dat deze zes opeenvolgende sterrenbeelden 180 graden van de
hemel beslaan, dat is een halve cirkel, of zoveel als op ieder moment
kan worden waargenomen. Kan dit slechts toeval zijn?
Weer terug in het huis van de reus werd Thor uitgedaagd om een drinkvat
te breken, maar hoewel hij het met alle macht tegen een pilaar slingerde,
bleef de beker heel, terwijl de zuil in tweeën brak. Toen de vrouw
van de reus tegen Thor fluisterde dat hij de beker moest stukslaan op
de schedel van zijn gastheer – er bestaat geen hardere substantie
dan deze – deed de Áse dat met als gevolg dat ‘de
helmhouder van de reus heel was, en de rand van de wijnkelk in tweeën
brak’ (31). Daarna stond het de goden vrij om de kookpot mee te
nemen, maar niet zonder eerst de enorme menigte te hebben overwonnen
die achter hen aankwam. Dit werd natuurlijk volbracht door Mjölnir,
Thors hamer.
Toen ze de plek bereikten waar Egil, de onschuldige, zorgde voor de
geiten van Thor, was een van de dieren verlamd, precies zoals in het
vorige verhaal. Loki had de boer overgehaald om een mergbeen te breken.
Ook nu werd de woede van de Donderaar gesust, maar pas nadat Egil zijn
twee kinderen aan Thor aanbood als bedienden. Wanneer Lorride, het aardse
aspect van Thor, op aarde wordt aangetroffen, wordt hij vanaf dat moment
begeleid door Tjalfe (snelheid) en Röskva (werk), de kinderen van
Egil, de ‘onschuldige bergboer’, die hem dienen als elementale
werktuigen van levende elektriciteit.
De zoektocht naar de kookpot van Hymer, met al zijn details en schijnbaar
onbeduidende zaken, is een lied dat vele keren kan worden gelezen zonder
dat er een ‘lampje gaat branden’. Pas wanneer we de sleutel
van de eeuwenoude kosmogonieën toepassen ontdekken we wat een methode
kan zijn geweest om het idee over te dragen dat de goden de juiste plaats
zoeken voor een ster of planeet om zich opnieuw te belichamen. De kookpot
schijnt een specifiek stuk ruimte voor te stellen dat aan bepaalde eisen
voldoet. Een zonne- of planetair bewustzijn dat op het punt staat tot
leven te komen moet zijn juiste thuis vinden, en dit wordt nader omschreven
als de plaats van waaruit de omringende sterren een bepaald beeld te
zien geven. Er is, als je erover nadenkt, maar één manier
om een bepaalde locatie in de ruimte te markeren, en dat is door de
omgeving ervan te beschrijven. De kookpot van Hymer wordt hier precies
aangegeven door zes opeenvolgende sterrenbeelden van de dierenriem te
noemen, die een hemisfeer omspannen of de helft van de hemel, zoals
deze er vanuit ons zonnestelsel uitziet.
Dus vertelt Hymers lied kennelijk over een hemellichaam dat bezig is
om een nieuwe manifestatie te vormen: het zoekt door een verlangen naar
leven (Tyr) en elektromagnetische kracht (Thor) zijn eigen woonplaats
(kookpot). Dit bijzonder ingenieuze hulpmiddel laat nogmaals en heel
duidelijk de techniek zien die door de wijzen werd gebruikt om hun kennis
door middel van traditie in stand te houden. Mensen die zelf helemaal
niet in staat waren om meer dan de meest eenvoudige anekdoten te begrijpen,
konden zo worden gebruikt als onwetende doorgevers van wetenschappelijke
feiten. Het breken van de nokbalk door de gemene blik van de reus en
de vernietiging van alles behalve één ketel die aan die
balk hing kwam velen van hen natuurlijk als hilarisch voor, maar in
de grap kan het verslag worden gevonden van een astronomische gebeurtenis
van ontzagwekkende omvang, wanneer de polaire as van draaiing van een
bol of universeel stelsel werd omgedraaid, waardoor maar één
‘ketel’ of vat ongebroken bleef: de plek waar een bol wordt
wedergeboren in de ruimte die hij vroeger had ingenomen. Thors gevangenneming
en bevrijding van de Midgárd-slang bevestigt hetzelfde patroon
van gebeurtenissen.
In Ásgárd wachtten de goden op het enorme vat toen ‘de
zegevierende Thor naar de Ting van de goden kwam en de kookpot van Hymer
meebracht’. Nu drinken de goden elke herfst op grootse wijze met
Äger ‘wanneer het gouden graan wordt geoogst’, zoals
in sommige versies is vertaald. Het spreekt vanzelf dat de oogst het
hoogtepunt is van elke periode van activiteit, hetzij een dag, een jaar,
een leven, of een eon. Dan nemen de goden de mystieke mede in zich op
die is gebrouwen in de ruimte waar een wereld heeft geleefd en is gestorven.
Hymiskvädet
1. |
De goden die vrij zijn om te kiezen3
hadden een goede jacht,
Maar hadden veel dorst voor ze waren verzadigd;
Ze wierpen de waarzegstokjes, bestudeerden de tekens,
En concludeerden dat Äger voldoende had om hen te voeden. |
2. |
De bergboer zat buiten, blij als een kind,
Hij scheen de zoon te zijn van de slechtziende;
De zoon van Ygg4
keek hem recht aan: ‘U zult vaak een feestmaal gereedmaken
voor de Asen.’ |
3. |
De reus werd verontrust door de ruw sprekende krijger;
Hij maakte plannen om wraak te nemen op de goden;
Hij vroeg of Sifs echtgenoot4 hem de kookpot wilde brengen,
‘Dan zal ik uw bier brouwen.’ |
4. |
Maar nergens wisten de edele goden
Of de wijze Vanen er een te vinden;
Tenslotte gaf de trouwe Tyr aan Lorride4
Als vriend dit advies: |
5. |
‘Er leeft ten oosten van de Eli-golven,
De zeer wijze Hymer aan het einde van de hemel:
Mijn strijdlustige vader bezit zo’n ketel,
Een enorm brouwvat, mijlen diep.’ |
6. |
‘Denkt u dat we die sap-kookpan zouden kunnen
krijgen?’ ‘Ja, door list.’ |
7. |
Een dag lang reisden ze
Vanuit Ásgárd om Egil te bereiken;
Hij moest op de bokken passen,
Terwijl ze zich naar Hymers zaal haastten. |
8. |
De zoon5
vond zijn moeders moeder,
De afzichtelijke met 900 hoofden;
Maar er kwam een ander tevoorschijn om haar zoon mede te brengen,
Een vrouw met een mooi gelaat die gouden sieraden droeg. |
9. |
De vrouw: ‘Nakomelingen van de titanen,
Ik zal jullie in een kookpot verbergen, jullie beiden, edele lieden;
Mijn man is vaak mopperig tegen gasten
En heeft een slecht humeur.’ |
10. |
Laat die avond kwam
De wanstaltige, wrede Hymer thuis van de jacht;
IJsbolletjes ratelden toen hij binnenkwam
Want het woud op het gezicht van de man was bevroren. |
11. |
‘Gegroet, Hymer, wees goed geluimd!
De telg is naar uw zalen gekomen;
Hij die we hebben verwacht van ver;
Met hem komt een edele tegenstander, vriend van strijders,
Vior6
is zijn naam. |
12. |
‘Zie hen onder de gevel,
Ze schuilen angstvallig achter de deurpost.’
Bij de minste blik van de reus stortte de pilaar in
En de nokbint erboven brak in tweeën. |
13. |
Acht ketels vielen van de nokbalk naar beneden;
Maar één, hard-getemperd, bleef ongebroken.
De gasten traden naar voren terwijl de grimmige oude reus
Zijn tegenstander met dreigende blik volgde. |
14. |
Dit voorspelt niet veel goeds, dacht hij,
Toen hij in de zaal
Vóór zich de verschrikking voor reuzen zag staan.
Hij gaf opdracht om drie ossen te halen en klaar te maken. |
15. |
Elk van de drie werd een kopje kleiner gemaakt
En binnengedragen om te worden gekookt;
Voor hij ging slapen, at Sifs echtgenoot
Alleen al twee van Hymers ossen helemaal op. |
16. |
Rungners oude familielid7
dacht
Dat het maal van Lorride royaal was. ‘Morgen moeten wij
drieën, denk ik,
Vis vangen om te eten.’ |
17. |
Vior was bereid op de golven te roeien
Als de dappere reus zou zorgen voor het aas.
Hymer zei: ‘Ga naar mijn kudde, als u een verstand heeft,
U bergreus-verpletteraar, om aas te halen!
Ik neem aan dat u het niet moeilijk zult vinden
Om één van mijn ossen te pakken te krijgen.’ |
18. |
De god haastte zich vrolijk op weg naar het woud,
Waar geheel zwarte ossen stonden;
De vloek voor reuzen8
brak bij de stier
Van de hoge vesting daarboven, beide horens af. |
19. |
Hymer sprak: ‘U, strijdwagen-meester,8
bent verschrikkelijk
Wanneer u zwijgt;
Uw werken zijn nog veel erger.’ |
20. |
De flitsende meester van de geiten8
verzocht het familielid van de apen
Verder te roeien,
Maar de reus had geen zin
Om verder te roeien. |
21. |
De machtige Hymer trok tegelijk een paar walvissen
Aan boord van het schip;
Maar op het achterschip maakte Sifs Vior
Heel handig een lijn gereed. |
22. |
De redder van mensen, de vloek van de slangen,
Stak nu het hoofd van de os aan de haak;
Daar hapte naar het aas degene die de goden haten,
Die in de diepten rond alle landen ligt opgerold.9 |
23. |
Toen trok de geduchte Thor heel moedig
De giftige slang aan boord van het schip;
Hij sloeg met zijn hamer laatdunkend neer
Op de kruin van het hoofd van de wrede broer van de wolf.10 |
24. |
Bergen dreunden,
De velden schreeuwden luid;
Zo stortte de vroegere wereld ineen;
De slijmerige slang zonk weg in de zee. |
25. |
Ongelukkig was Hymer
Toen ze naar huis terugroeiden;
Lange tijd sprak de reus geen woord;
Hij draaide het roer in de verkeerde richting. |
26. |
Hymer zei: ‘Neem eenzelfde deel
Van het werk op u als ik:
Draag de walvissen naar het dorp,
Of bind de watergeit vast aan de oever.’ |
27. |
Lorride11
greep de voorsteven en trok het zeepaard12 op de wal
Met roeispanen, zeilspriet en hoosvat;
Langs donkere bospaden
Droeg hij het golven-zwijn12
naar het dorp. |
28. |
Maar nog altijd bleef de reus koppig wedijveren met
de god;
Zei dat de man niet sterk was, ook al kon hij stevig roeien,
Als hij niet eens een drinkbeker kon breken. |
29. |
Onmiddellijk wierp Lorride de beker;
De stenen pilaar brak, maar de beker bleef heel;
Zittend brak hij de zuilen van de zaal in stukken,
Maar toch was de beker nog heel die hij aan zijn gastheer gaf. |
30. |
Tenslotte gaf de concubine van de reus, een vriendelijke
vrouw,
Dit advies, het enige wat zij wist: ‘Sla hem op Hymers
schedel;
Die is harder dan elke beker.’ |
31. |
Thor sprong op, zette zich schrap,
Verzamelde zijn Ása-kracht:
Heel was de helmhouder van de reus;
De rand van de wijnkelk brak in tweeën. |
32. |
Toen Hymer de kelk, in stukken, van mijn schoot zag
vallen,
Zei hij: ‘Ik heb de kostbare schat verloren;
Dit woord kan ik nooit ongedaan maken.
Deze slok was te bitter. |
33. |
U bent vrij om de kookpot mee te nemen
Weg uit mijn hof, als u kunt.’
Twee keer probeerde Tyr hem in beweging te krijgen,
Maar hij stond stevig en stabiel. |
34. |
Mode’s vader13
greep de rand
Met zo’n kracht dat zijn voet de vloer brak.
Sifs echtgenoot tilde hem boven zijn hoofd;
De hengsels kletterden tegen zijn hielen. |
35. |
Ze waren niet ver gekomen
Toen Odins zoon omkeek;
Hij zag de horden van Hymer naderen
Uit holten in het oosten, honderden hoofden. |
36. |
Hij bracht de ketel omlaag, zette hem neer,
En stormde op de moordlustige menigte af met Mjölnir,
Hij doodde de verschrikkelijke walvissen van steen
Die met Hymer achter hem aan snelden. |
37. |
Niet lang reisden ze tot de geit van Lorride
Wankelde en halfdood vóór hen neerviel;
Het dier dat meer gesprongen dan gelopen had, was aan één
been verlamd;
Dit was door Loki veroorzaakt. |
38. |
Maar jullie hebben gehoord dat wie goed bekend is
Met goddelijke verhalen gemakkelijk kan zien,
Welke compensatie hij verkreeg van de landbouwer
Die [namelijk] zijn beide kinderen opofferde. |
39. |
Naar de Ting van de goden kwam de zegevierende Thor,
En bracht de kookpot van Hymer mee;
Nu drinken de goden op grootse wijze met Äger elke herfst,
Wanneer het gouden graan wordt geoogst. |