14 – Thor en Loki in Jotunheim1
(Reuzenheim)
Aantekeningen van de vertaler
Deze onderhoudende episode moet een publiek van eenvoudige mensen
veel plezier hebben geschonken. Het is kennelijk een gebeurtenis in
de geschiedenis van onze aardbol, toen het dalen van het zeeniveau gepaard
ging met ijzige winden, terwijl de ijskappen aan de polen zich over
de continenten uitbreidden. Tegelijkertijd was er een verschuiving in
de positie van de Midgárd-slang – de equator, of misschien
van de hoek van het vlak van de melkweg ten opzichte van de equator.
Het lijdt geen twijfel dat de gebeurtenissen verwijzen naar een periode
van ijsvorming maar welke ijstijd wordt bedoeld is een open vraag.
Dit verhaal vertoont in één opzicht een opvallende gelijkenis
met het zoeken van de goden naar de kookpot waarover wordt verteld in
het Lied van Hymer (dat hierna volgt). In beide verhalen was Loki de
aanstichter tot een verboden daad, waardoor de wraak van Thor over de
ongelukkige dader kwam, maar hier is het de boerenzoon – een kleinere
cyclus – die het bot breekt.
Evenals Vaftrudnismál (het Lied van de Illusie) illustreert
het bezoek van Thor en Loki aan de wereld van de reuzen de verkeerde
voorstellingen die het bewustzijn zich vormt in de wereld van de reuzen.
We zien de dingen niet zoals ze werkelijk zijn; elk bewustzijn, zelfs
dat van de goden, zo schijnt het, is behept met de illusie die het bestaan
in de stof kenmerkt.
Thor en Loki in Jotunheim
Eens kwam er een ijstijd over het land, en vernietigde de oogst en
doodde mensen en dieren. Thor, vergezeld door Loki, ging op weg om daarover
zijn beklag te doen bij de reus Räsvälg die, vermomd als adelaar,
ijzige winden over Midgárd joeg. Ze moesten natuurlijk een omweg
nemen want, zoals eerder is gezegd, de strijdwagen van Thor kan niet
over de regenboogbrug Bifrost die de werelden van de mensen en van de
goden verbindt: de bliksem ervan zou de brug in brand zetten. Dus waadden
ze door de rivier Ifing (twijfel) die de grens markeert tussen die werelden.
In Midgárd genoten ze de gastvrijheid van een arme boer die
twee kinderen had, Tjalfe en Röskva. Om het karige voedsel aan
te vullen slachtte Thor de twee geiten die zijn kar trekken, Tandgniostr
en Tandgrisnir (tandenknarser en tandenvermaler). Hij droeg zijn metgezellen
op om de botten voorzichtig ongebroken in hun vel te leggen. Tijdens
de maaltijd fluisterde Loki tegen de zoon van de boer dat hij zou moeten
proeven van het merg dat, zo zei hij, magische eigenschappen had, en
de jongen brak daarvoor een bot. In de ochtend bracht Thor de dieren
weer tot leven met een klap van zijn hamer op elk van de huiden, om
slechts te ontdekken dat één van zijn geiten verlamd was.
Razend van woede dreigde de Donderaar de boer en zijn hele familie te
vernietigen, maar de oude man bracht de god weer tot bedaren door aan
te bieden dat zijn twee kinderen Thors dienaren zouden worden. Daarop
voegde Tjalfe (snelheid) zich bij de goden op hun tocht terwijl Röskva
(werk) achterbleef om hun terugkeer af te wachten.
Op een nacht tijdens hun reis schuilden ze in een merkwaardig gevormd
bouwsel dat twee kamers had, één ervan was heel groot,
de ander was klein. Geschrokken en verontrust door een luid ronkend
geluid verborgen de reizigers zich in de kleinste van de twee kamers.
Toen ze in de ochtend tevoorschijn kwamen, vonden ze een monsterlijke
reus die dichtbij lag te slapen; het huis was zijn handschoen, het geronk
was zijn gesnurk. Naast hem lag zijn zak met voedsel. Omdat ze hongerig
waren probeerden de twee goden de tas open te maken maar zelfs Thor
was niet in staat de knopen los te peuteren, dus probeerde hij de reus
wakker te maken. Hij sloeg zijn hamer drie keer tegen de schedel van
de reus, waardoor de slaper zich begon te roeren en iets over vliegen
mompelde, maar hij werd er niet wakker van. De goden werden hongerig.
Tot op de dag van vandaag zijn er echter drie valleien die de berg doorklieven
waar de reus sliep.
Uiteindelijk bereikten de twee Asen en Tjalfe het huis van de koning
van de reuzen, Utgárdaloki, een naam die ‘Loki van het
buitenste hof’ betekent. Hier werden de goden uitgedaagd tot een
reeks wedstrijden. Eerst deed Tjalfe mee aan een race tegen de kampioen
van de reuzen maar deze wist hem beschamend ver achter zich te laten.
Daarna bood Loki, die op dat moment een geweldige honger had, aan om
meer te eten dan welke reus dan ook. Ook nu slaagde hij niet want, hoewel
de twee tegelijk eindigden, had de reus zowel het voedsel als het bord
opgegeten. Thor bood aan om elke drinkhoorn tot op de bodem leeg te
drinken, maar toen hem een gigantisch vat werd overhandigd, slaagde
hij er niet in het niveau meer dan een beetje te laten zakken. Hij werd
toen gevraagd om de kat van de reus op te tillen. Hoewel hij zich vernederd
voelde door zo’n eenvoudige taak, bleek hij toch slechts in staat
om maar een van haar poten op te tillen. Vervolgens nam hij op zich
om met elke reus te worstelen, en werd lachend tegemoet getreden door
het bejaarde kindermeisje van de reuzen dat de Donderaar gemakkelijk
op de knieën kreeg.
Na deze onwaardige nederlagen vertrokken de goden om terug te keren
naar hun eigen sfeer, terwijl ze een gedeelte van de weg door hun gastheer
werden vergezeld, die – toen ze eenmaal veilig van het terrein
af waren – verder ging om de illusies te verklaren waaraan ze
ten prooi waren gevallen. Hoewel Tjalfe de snelheid van de bliksem had,
was zijn tegenstander in de race Denken geweest, die hem gemakkelijk
versloeg. Loki’s tegenstander was Logi (vlam), die niet alleen
het voedsel opat maar ook het houten bord. De hoorn die Thor niet leeg
kon drinken had zijn uiteinde in de diepten van de oceaan; de hele wereld
van de reuzen had geschud van angst toen het niveau van de wateren aanzienlijk
werd verlaagd. De kat was werkelijk de slang van Midgárd, Iörmungandr
die Thor in alarmerende mate had bewogen. Wat Elli, het bejaarde kindermeisje
van de reuzen, betreft, zij was in werkelijkheid de ouderdom, die iedereen,
zelfs de goden, na verloop van tijd weet uit te putten.
Toen Thor in een vlaag van woede zijn hamer ophief om deze nederlagen
door een truc te wreken, was er noch een gastheer noch een stad te bekennen
op de vlakte die zich eindeloos in alle richtingen uitstrekte.
Noot
1. Een verhaal uit
de jongere Edda.
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 182-6
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag