7. De kleine mysteriën
De kleine mysteriën dienen als voorbereiding van de neofiet op inwijding in de grote mysteriën via diverse stadia van zuivering en discipline, gepaard gaand met oefening in verstandelijk en spiritueel inzicht. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, telde men gewoonlijk zeven graden; de eerste drie graden daarvan omvatten de kleine mysteriën. De vierde graad is het keerpunt of de beslissende fase waarin zij die de discipline en training van de voorbereidende stadia hadden ondergaan, aan de toets van werkelijke vereenzelviging worden onderworpen. Als de kandidaat deze vierde graad met succes doorkomt, maakt hij een aanvang met een strengere discipline, een grotere zuivering, en een nauwere band tussen leraar en leerling. Daarna is hij een door gelofte gebonden discipel; zijn wil is er vastberaden op gericht om met succes de vijfde, zesde en zevende graad te doorlopen die de grote mysteriën vormen.
De beproevingen van de kleine mysteriën zijn naar verhouding eenvoudig, maar naarmate de discipel bewijst dat het hem ernst is en dat hij de toetsing in de proeftijd kan doorstaan, wordt de training intensiever, worden er zwaardere eisen aan zijn aard gesteld en pakt de hand van karma fouten harder aan.
Twee specifieke elementen kenmerken de kleine mysteriën: (a) onderricht in de diepzinnige wetenschappen van de kosmos; en (b) gedramatiseerde opvoeringen waarin wordt uitgebeeld wat de initiant in de grote mysteriën zonder hulp van buitenaf moet ondergaan. In bijvoorbeeld de Eleusinische mysteriën werkten de heilige rituelen als een spiritueel hulpmiddel om de kandidaat te stimuleren een edel leven te leiden en hem vertrouwd te maken met de wegen van het inwijdingsproces.
Om toeschouwer of acteur te zijn in een drama is heel wat anders dan de werkelijke ervaring door te maken; niettemin dient dit als een voorbereidende versterking van de neofiet wanneer de tijd voor de grotere inwijdingen aanbreekt. De kleine mysteriën waren in alle eeuwen bij de scherpzinnigste denkers bekend en werden erkend als instellingen voor hogere scholing voor hen die eerzaam en geschikt waren gebleken.
Vanuit de mysteriescholen dringt kennis van de waarheid door in de denkwereld van het omringende land, wanneer ingewijden in de voorbereidende graden zich onder de mensen begeven. In Griekenland en Rome waren vrijwel alle grote figuren van historische betekenis in één of meer graden van de kleine mysteriën ingewijd. Dit gold echter niet voor moordenaars of overwinnaars door het zwaard, want die waren bijna altijd niet ingewijd in de mysteriën, al waren er in de periode van verval van het Romeinse Rijk veel kandidaten van verschillend niveau die min of meer plichtmatig de voorbereidende rituelen ondergingen.
In de oudheid hadden de mysteriën feitelijk zo’n hoog aanzien dat voorbereiding voor toelating het meest koninklijke geschenk werd geacht dat een vader aan zijn zoons kon geven. Jongens werden aangenomen als ze zeven jaar waren, en hun hart en denken werden getraind, zodat ze als ze volwassen waren geworden hun plaats in de wereld konden innemen en een opbouwende invloed op de mensen konden uitoefenen; of ze bleven, als ze op grond van hun innerlijke geschiktheid bijzonder bevoorrecht waren, binnen het heiligdom en drongen in de grote mysteriën zover door als ze konden. Sommigen werden getraind met als enig doel om de wetten van het leven te onderrichten in zetels van hoger onderwijs; anderen ontvingen de voorbereidende rituelen om zich beter geschikt te maken de Staat gelijkmoedig en rechtvaardig te besturen. Weer anderen ondergingen de discipline en zuivering van de eerste graden en wijdden hun leven vervolgens aan het brengen van schoonheid aan de mensen, met beeldhouwwerk of schilderkunst, met poëzie of muziek. Zo ontwikkelden deze vroege beschavingen zich in spirituele zaken onder leiding van ingewijde filosofen en staatslieden, kunstenaars en musici.
In de kleine mysteriën werden veel kunsten en wetenschappen onderwezen, met name geografie, astronomie, scheikunde, fysiologie, psychologie, geologie, meteorologie, en ook muziek, ‘de meest goddelijke en spirituele van alle kunsten’ (MB, brief 24b, blz. 205); ook letteren en architectuur werden bestudeerd, waarvan de ‘verloren regel van de verhoudingen’, de Griekse tempels onvergankelijke roem heeft geschonken. Deze wetenschappen beschouwde men als geheime studies van de mysteriën, niet omdat ze niet zouden zijn begrepen als ze werden onderwezen zoals scholen en universiteiten ze nu doceren, maar omdat zulke wetenschappen en kunsten meer vanuit hun oorzakelijke dan van de kant van hun gevolgen werden bestudeerd.
De Ouden zijn veel bespot om het achterhouden van kennis waarvan zelfs een kind de eenvoudiger vormen kan begrijpen. Ongetwijfeld onderwees men de eenvoudiger vormen openlijk, maar hun occulte achtergrond hield men streng geheim (dat gebeurt ook nu nog, al zijn de meeste mensen zich weinig bewust van dit feit) omdat die alleen geschikt is voor hen die de verkregen kennis niet zouden misbruiken. Getuigt men tegenwoordig van zoveel gezond verstand als men, zodra de wetenschap een nieuwe ontdekking doet, direct kans ziet om deze voor destructieve doeleinden te gebruiken? Men moet haast bewondering hebben voor de kracht en wijsheid van de Ouden die wel beter wisten dan kennis zonder onderscheid over te dragen aan mensen zonder morele beheersing. Met al ons misplaatste gevoel van superioriteit hebben we nog niet op alle gebieden de achterstand ingehaald op de wetenschappelijke kennis van onze verre voorouders.
H.P. Blavatsky schreef daarover in 1877:
Als de tegenwoordige meesters de oude zover vooruit zijn, waarom geven ze ons dan niet de verloren kunsten van onze postdiluviale voorouders terug? Waarom geven ze ons niet de niet-vervagende kleuren van Luxor, het Tyrische purper; het heldere vermiljoen en het verblindende blauw die de muren van deze plaats versieren, en die even helder zijn als op de dag waarop ze werden aangebracht? Het onverwoestbare cement van de piramiden en van oude aquaducten; de kling van het zwaard van Damascus, die in haar schede als een kurkentrekker kan worden omgedraaid zonder te breken; de schitterende en ongeëvenaarde tinten van het gekleurde glas dat in het stof van oude ruïnes wordt gevonden en glinstert in de vensters van oude kathedralen; en het geheim van het echte buigzame glas? En als de scheikunde zelfs niet in staat is in sommige kunsten de vroege middeleeuwen te evenaren, waarom pocht ze dan op prestaties die naar alle waarschijnlijkheid duizenden jaren geleden volkomen bekend waren? Hoe verder de archeologie en de filologie vorderen, des te meer onze trots wordt gekrenkt door de ontdekkingen die dagelijks worden gedaan, en des te roemrijker getuigen ze ten gunste van diegenen die, misschien op grond van de lange tijd die ze van ons afstaan, tot nu toe als onwetende stuntelaars in de diepste poel van bijgeloof werden beschouwd.
– Isis, 1:320-1
In de mysteriën was geografie niet slechts een studie van topografie; het onderwerp van onderzoek was eerder het periodieke omhoogkomen en verzinken van continenten dat samenhangt met de cyclische gebeurtenissen in de geschiedenis van de wortelrassen; er werd onderricht over geheime centra van de aarde en over onze nauwe band met de beide polen en de vier kompasrichtingen. Veelbetekenend zijn de wenken die HPB hierover geeft:
De twee polen worden het rechter en het linker uiteinde van onze bol genoemd – het rechter is de noordpool – of het hoofd en de voeten van de aarde. Elke weldadige (astrale en kosmische) werking komt vanuit het noorden; elke dodelijke invloed van de zuidpool. Ze houden sterk verband met en beïnvloeden de magie van de ‘rechter’- en de ‘linker’hand.
– GL, 2:451vn
Meteorologie had tot onderwerp de stromingen van wind en regen, niet gezien als effecten, maar als dragers van stromen levensenergie vanuit alle delen van het zonnestelsel en daarbuiten. Bliksem en donder, enz., waren niet slechts elektromagnetische verschijnselen – woorden die op zichzelf juist zijn, maar als ze niet occult worden begrepen weinig meer weergeven dan een vermelding van geproduceerde gevolgen. Als men ze vanuit het oorzakelijke aspect beschouwt, blijken ze uiterlijke manifestaties te zijn van innerlijke krachten die onze atmosfeer binnenkomen uit de kosmische ruimten en het leven op aarde beïnvloeden.
In Chaldea, Egypte, Mexico en Peru, Wales, IJsland en India keek men met eerbied naar de astrologie. De diepere leringen ervan werden in het oor gefluisterd, zo heilig en diep spiritueel beschouwde men ze toen. Alleen maar de toekomst voorspellen en andere soortgelijke trivialiteiten getuigden in de ogen van de hiërofanten van slechte smaak. De erkende invloeden van de zon en planeten op mensen zagen zij niet als slechts mechanische reacties die iemand tot dit of dat gedrag of karakter dwong. Men begreep dat die uitwisseling van de levensenergieën van de planeten en de zon met die van aardse wezens plaatsvond op basis van een gemeenschappelijk galactisch erfgoed. Bij het beschouwen van de zevenvoudige natuur van de mens hield men rekening met de zevenvoudige natuur van de planeten. Daarom behoort de uitwisseling van levensatomen uit de verschillende planeetstelsels met die van de aarde, en omgekeerd, tot de voornaamste onderwerpen van studie in de esoterische astrologie.
Bovendien werd de wetenschap van het voorspellen van enorme cyclische gebeurtenissen op aarde niet alleen in India haarfijn ontwikkeld (zie de Surya-Siddhanta van Asuramaya, de oudste nog bestaande verhandeling over sterrenkunde, GL, 2:368), maar ook in het oude Chaldea, waar de latere vertegenwoordigers van vier- à vijfduizend jaar geleden de oude astrologie nog als een belangrijk onderdeel van hun geheime mysteriën zagen. De beroemde ziggurat of hoge toren van Borsippa in Babylonië is een duidelijk bewijs voor de kennis van de zevenvoudige planetaire invloeden op de mensheid. Deze werden de trappen van de zeven sferen genoemd, en elke verdieping had een andere kleur die een van de zeven heilige planeten symboliseerde. Bovenop een ziggurat bevond zich een heilige schrijn, vaak met een tafel of een bank van goud.
Wat er voor het publiek uitzag als alleen maar sterrenkundige observatoria, waren dus geheime trainingscentra waar in het verborgen binnenste esoterische astrologie tot de belangrijke studies van de kleine mysteriën behoorde. Geneeskunde en chirurgie, natuurkunde en alchemie, dichtkunst, wiskunde en filosofie werden eveneens vanuit een innerlijk gezichtspunt bestudeerd. Dit onderricht bestaat niet uit het domweg uit het hoofd leren van tientallen formules, maar uit innerlijke waarneming van occulte processen, zodat kennis die ten bate van anderen wordt aangewend na verloop van tijd wijsheid wordt.
Hoe boeiend deze studies ook waren voor de verbeeldingskracht, en hoe groot de verstandelijke en psychische stimulans daarvan voor de neofiet, ze waren toch niet het hoofddoel van de mysteriën. Achter alle training van het verstand stond de stuwende drang tot zuivering van de ziel door middel van discipline en contemplatie. Als aanmoediging en richtsnoer werden toneelvoorstellingen opgevoerd over de afdaling van de kandidaat in de onderwereld, zijn beproevingen in die lagere regionen door zichzelf tegen te komen en te overwinnen, zijn opstijgen naar de stroom van leven en licht, dat uiteindelijk leidde tot de omgang en ‘vriendschap’ met de goddelijke wezens. De dramatische rituelen waren zo doeltreffend dat meewerken daaraan een opmerkelijk onderdeel vormde van de inwijdingstraining als voorbereiding op de grote mysteriën.
Vergelijking van het ritueel van de kleine mysteriën zoals dat in de oudheid met geringe verschillen in de details werd uitgevoerd, laat zien dat het verhaal van de afdaling in de onderwereld overal hetzelfde is in het symbool van de godheid van de tarwe of het koren. Het zaadje of de graankorrel stelt de kandidaat voor. Omdat het zaadje het donkere gebied van de vochtige aarde ingaat, zal het met heel wat problemen te kampen hebben door bodem en omgeving; het ‘sterft’ door het leven te schenken aan wortel en stengel. Als dan ten slotte de kiemperiode eindigt, ontspruiten tere loten van het graan boven het oppervlak van de aarde, en na verloop van tijd schiet het voormalige zaadje geholpen door zon en regen in bloei. Op eenzelfde manier ‘sterft’ de kandidaat in de gebieden van de onderwereld, de lagere sferen waar hij de problemen van die omgeving tegenkomt en overwint; door zijn vergankelijke zelf af te leggen, sterft hij door het leven te schenken aan het ontluikende meesterschap. Op het geschikte moment stijgt de vroegere discipel omhoog naar de sferen van licht en leven; opgenomen in de tegenwoordigheid van andere goddelijke planten sluit hij vriendschap met de goden en komt tot de volle bloei van adeptschap.
In esoterische beeldspraak wordt zo de spirituele zielenstrijd gedramatiseerd van hen die bezig zijn ‘zichzelf het leven te schenken’ (GL, 2:636) – zoals een oud manuscript de geboorte beschrijft van de adept in de neofiet, de hoogste inwijding.