3. De bestaansreden van de mysteriën
De ene natuurramp na de andere deed zich voor en de loodzware resten van het vierde ras zonken weg hun ondergang tegemoet, verzwolgen door de wateren van hemel en aarde naarmate deze volgens de karmische wet de landen overstroomden. Het wegzinken van Atlantis, wat enkele miljoenen jaren in beslag nam, ging gepaard met het verrijzen van nieuwe landen in andere delen van de aarde, en deze werden naargelang de tijd verstreek bevolkt door bepaalde Atlantiërs die zich daar in twee of drie grote migratiegolven vestigden. (Zie G. de Purucker, Aspecten van de occulte filosofie, blz. 16-25.)
Zo ontstond uit het vierde wortelras het vijfde, waarvan de bakermat de Shamowoestijn, of Gobi, en het omringende tafelland was – een streek waar in de tegenwoordige zanderige wildernis geen aanwijzingen zijn voor landstreken met overvloedig loof, waar bossen en meren getuige waren van een opeenvolging van de grootste beschavingen die de wereld ooit heeft gekend. Hier werden miljoenen jaren lang de zaden van het nieuwe ras in maagdelijke grond geplant, terwijl Atlantis in zijn doodsstrijd was gewikkeld.
De werkingen van de natuur zijn weldadig. Al moeten haar mensenkinderen zelf – door de werking van karma en de cyclus van wederbelichaming – de gevolgen van hun daden ondervinden en onder ogen zien, toch werpt ze bij iedere geboorte van een ras haar zaad in ongerepte bodem, zodat het kind-ras in zuiverheid kan worden verwekt en in een spirituele sfeer grootgebracht. Het nieuwe ras, dat bevolkt was met ego’s die zuiver en sterk waren gebleven tijdens de omwentelingen in de Atlantische periode en opnieuw was geholpen doordat halfgoddelijke wezens zich onder hen begaven, werd een brandpunt van spiritueel licht. Zoals meester KH schreef:
de hoogste planeetgeesten, zij die niet meer kunnen dwalen . . . verschijnen op aarde alleen aan het begin van elk nieuw mensengeslacht; bij het vertakken, en bij de eindpunten van de grote cyclus. En ze blijven niet langer onder de mensen dan nodig is om de eeuwige waarheden die ze onderwijzen zo krachtig op het plastische denkvermogen van de nieuwe rassen af te drukken dat ze zeker niet verloren zullen gaan of in de eeuwen daarna door komende generaties volledig zullen worden vergeten. De opdracht van de planeetgeest is niets anders dan het aanslaan van de grondtoon van de waarheid.
– De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, brief 9, blz. 46
Tegelijk met het vestigen van de mysteriescholen in Atlantis, ongeveer vier of vijf miljoen jaar geleden, kwam het vijfde, Indo-Europese of Arische ras1 langzaam tot stand, enorm geholpen door spiritueel verfijnde ego’s die door banden van goddelijke verwantschap daarheen werden aangetrokken. Geleidelijk werd de bodem gereedgemaakt, en nadat het werk van het aanslaan van de ‘grondtoon van de waarheid’ was volbracht, keerden de halfgoden naar hun hogere sferen terug. Een miljoen jaar geleden was de begeleiding van het nieuwe ras naar een volwassen bestaan voltooid, en was het ingeprent met de kennis van ‘eeuwige waarheden’.
1. Arisch is afgeleid van het Sanskrietwoord arya, ‘edel’, en werd oorspronkelijk gebruikt voor de Indo-Europese volkeren die vanuit Centraal-Azië naar Europa, de landen rond de Middellandse Zee, Perzië en het Indiase schiereiland emigreerden. In theosofische literatuur verwijst het vijfde of Indo-Europese ras meer in het algemeen naar de huidige evolutiecyclus van de mens, die evenals het vierde ras een ‘bijna ontelbaar aantal rassen en volkeren’ (GL, 2:490vn) omvat.
Terwijl de eeuwen voorbijgingen, en beschavingen elkaar opvolgden, verflauwde de liefde voor waarheid opnieuw in het hart van de mensen, en raakten de oude voorschriften in onbruik. De mysteriën werden nog verder afgeschermd, zodat de eens algemene kennis de gewaardeerde beloning werd die de Grote Broederschap verleende aan die uitgekozen minderheid van mensen die hun leven wijdden aan de waarheid en niets dan de waarheid, onbezoedeld door zwakheden of egoïstische ambities. De doelstelling van de mysteriën is consequent dezelfde gebleven en is drievoudig van aard:
(1) voortdurende vergeestelijking van het gedachteleven van de mensheid, zodat kennis van spirituele zaken tot het hart zal doordringen, en het leven na verloop van tijd met vrede zal worden gezegend in plaats van een tragedie van conflicten te zijn;
(2) een zaaiveld vormen voor adepten, kweekplaatsen voor toekomstige rekruten die door beproeving en inwijding de hoogste waardigheid van het lidmaatschap van de Grote Broederschap kunnen ontvangen; en
(3) het bewaren van de waarheid voor toekomstige rassen, niet besmeurd door mensenhanden, en het vervolmaken van de kennis van de waarheid door onderzoek van de geheimen van de natuur in zichtbare en onzichtbare werelden door geoefende zieners.
Aan de eerste doelstelling wordt voldaan door het periodieke verschijnen van wereldleraren, de inspiratoren van wat later de grote religieuze en filosofische scholen werden: boodschappers van de Loge die op cyclische tijden verschijnen om de ‘grondtoon van de waarheid’ opnieuw aan te slaan. Elke grote religie, elke verheven filosofie, elk fundamenteel wetenschappelijk inzicht is daarom vanuit het heiligdom ontstaan, om een nieuwe religie te worden, een nieuwe filosofie, een nieuwe wetenschap: origineel en nieuw voor het tijdvak en de mensen, maar zeer oud, want gevormd in de schoot van de esoterische oudheid.
Alles wat goed, edel en groots is in de menselijke natuur, elk goddelijk vermogen en streven, werd gevoed door de priester-filosofen die ernaar streefden om deze bij hun ingewijden te ontwikkelen. Hun morele code, gebaseerd op altruïsme, is universeel geworden.
– ‘De oorsprong van de mysteriën’, BCW, 14:256
Het tweede doel vergt eeuwen en is diep occult: in de ziel van de mens het verborgen vuur van goddelijkheid aan te wakkeren en door het ontsteken van die vlam de onzuivere onvolkomenheden, traagheid en onwaardige verlangens uit het hart te branden. Een belangrijk doel van die methode is het innerlijke gezichtsvermogen aan de mensheid terug te geven, en de mensen te bevrijden ‘van elk gevaar om tot slaaf te worden gemaakt van hetzij een mens of een idee’. (BCW, 14:251; zie ook Mahatma brieven, blz. 45-6.)
De discipel moet een vajradhara (‘diamantdrager’) worden, een titel die aan bodhisattva Gautama werd toegekend, van wie het hart met zijn vele facetten altijd barmhartig meeleefde wanneer mensen lijden, maar van wie de spirituele essentie zo hard was als diamant en in de kern niet toegaf aan de subtiele vermommingen van illusie (maya).
De derde doelstelling wordt mogelijk door het uitkiezen van nieuwe rekruten voor de Broederschap, zodat (a) waarheid kan worden behouden zonder door menselijk egoïsme te zijn bezoedeld; en (b) onderzoek naar de geheimen van de natuur onbelemmerd kan doorgaan, en de resultaten van dat onderzoek door generaties geoefende zieners steeds opnieuw worden getoetst en gecontroleerd en pas dan als occult feit voor het welzijn van de mensheid worden vastgelegd.
Voor wat het werk van de meesters betreft, spreekt het volgende, door één van hen in 1881 geschreven, voor zich:
Als wij generaties lang ‘de wereld hebben uitgesloten van kennis over onze kennis’, dan was dat omdat ze daarvoor absoluut ongeschikt was; en als zij, ondanks de geleverde bewijzen, blijft weigeren zich voor de feiten gewonnen te geven, dan zullen wij ons aan het einde van deze cyclus nogmaals in afzondering en in ons rijk van stilte terugtrekken. . . . We hebben aangeboden de oerlagen van de mens, zijn wezenlijke aard, aan het licht te brengen, en de schitterende samenstelling van zijn innerlijke zelf te onthullen – iets dat door het laatste woord op het gebied van de fysiologie of zelfs de psychologie nooit kan worden bereikt – en dit wetenschappelijk aan te tonen. Het maakt voor hen niets uit of de opgravingen zo diep zijn, de rotsen zo ruw en scherp dat bij het duiken in die voor hen peilloze oceaan de meesten van ons bij die gevaarlijke verkenningstocht omkomen, want wij waren het die de duikers en de pioniers waren, en de wetenschappers hoeven slechts te oogsten wat wij hebben gezaaid. Het is onze taak te duiken en de parels van waarheid aan de oppervlakte te brengen; hun taak is ze te reinigen en ze in wetenschappelijke juwelen te zetten. En als ze weigeren de onooglijke oesterschelp aan te raken, en volhouden dat er geen kostbare parel in verscholen zit of kan zitten, dan zullen wij ons opnieuw van elke verantwoordelijkheid tegenover de mensheid ontslagen achten.
– Mahatma brieven, blz. 57
Niet gewaardeerd, onbekend, onopvallend, gaan de meesters door met hun werk van mededogen voor de verlichting van de mensheid, een werk dat vele miljoenen jaren voortdurend zijn spirituele vitaliteit heeft uitgestort, en zullen dat indien nodig nóg zo’n periode blijven doen tot de tijd aanbreekt dat de mensheid uit haar apathie ontwaakt en opnieuw haar hart met de waarheid wil verenigen. Meester KH vervolgt:
Ontelbare generaties lang heeft de adept een tempel gebouwd van onvergankelijke stenen, een reuzentoren van oneindig denken, waarin de titan woonde en, indien nodig, alleen zal blijven wonen. Pas aan het eind van elke cyclus komt hij daaruit tevoorschijn om de uitverkorenen van de mensheid te vragen met hem samen te werken en op hun beurt te helpen de bijgelovige mens te onderrichten. En we zullen dat periodieke werk van ons voortzetten, we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand en domme kwaadwilligheid geleid door de broeders van de schaduw de zege kunnen behalen.
– blz. 57-8