10. Het sluiten van de mysteriescholen
Vijftien eeuwen geleden luidde voor de mysteriën in het Westen de doodsklok toen keizer Theodosius II het heidendom uit het Romeinse Rijk verbande, dat in die tijd Thracië, Macedonië, Kreta, Syrië en Egypte omvatte. De definitieve klap kwam minder dan een eeuw later toen keizer Justinianus in 529 n.Chr. de laatste filosofische school in Athene, de Academie die door Plato was gesticht, sloot. Naast de onderdrukking van alles wat niet-christelijk was, was veel van wat eens in de mysteriën als mooi en heilig werd beschouwd – het heilige ritueel van de verbinding van de aspirerende ziel met het hoger zelf – nu volledig ontaarde orgiën geworden.
In de geschiedenis van het occultisme kan noch in het verleden noch in het heden ooit worden gezegd dat de mysteriën – in hun zuivere en ongeschonden spirituele vorm – tegemoetkomen aan iemands persoonlijke en emotionele kant. De zware mysterietraining dient juist om de ziel te bevrijden van beperkingen, het hart te zuiveren en het denken te beheersen; want bij inwijding is alleen spirituele kracht, slechts het kaliber van een diamant, opgewassen tegen de zware beproevingen.
Geboorte, groei, volwassenheid en ouderdom zijn de onvermijdelijke processen van de natuur in al haar afdelingen. Een mysterieschool hoeft evenmin een gedegenereerde ouderdom door te maken als dat de jaren van aftakeling van de mens gekenmerkt hoeven te worden door ontaarding. Maar de zaden van verval en eerzucht worden, evenals bij onszelf, maar al te vaak op het hoogtepunt van materieel succes uitgestrooid. Ook voor een werkelijk mysteriecentrum geldt dat de giftige zaden van innerlijk verval wortel schieten en gaan groeien als de uitdaging van spirituele ontwikkeling niet met steeds grotere innerlijke ernst wordt aangegaan dan in de proeftijd. Passiviteit maakt plaats voor achteruitgang, en de school raakt in verval. De geest van de broederschap trekt zich terug, de schil van het ritueel blijft over.
De werkelijke oorzaak van het sluiten van de mysteriescholen is dus de innerlijke ontrouw van de bewakers van de tempel. Het licht zou nooit doven als de hiërofanten trouw bleven aan de aloude beginselen van de school, want de broederschap kijkt met arendsogen uit naar elk licht, en wanneer de roep om waarheid en het verlangen ernaar groot zijn, blijven de mysteriën zuiver en waarachtig.
Wanneer de mensheid of een deel ervan, of zelfs een enkeling, zo uitdrukkelijk een spirituele en verstandelijke oproep doet, met zoveel geestkracht, als het ware met de diepste vezels van het innerlijke leven, dan werkt ze in feite met het spirituele magnetisme van een leraar, en wordt de oproep altijd in de Grote Broederschap gehoord, en verschijnt er in de wereld een afgezant of boodschapper als haar vertegenwoordiger. De mysteriën degenereerden altijd omdat mensen hoe langer hoe meer verwikkeld raakten in egoïsme en de egoïstische gewoonten van de fysieke wereld, en het innerlijke contact, het innerlijke gevoel van contact met de spirituele krachten die hierboven zijn genoemd, verloren.
– ET, blz. 603
In het occultisme bestaan twee wegen: het pad van de rechterhand van witte magie en spirituele vooruitgang; en het pad van de linkerhand van zwarte magie en spirituele terugval. Er bestaat geen derde pad van stilstand of rust. Als men niet vooruitgaat, zal men achterblijven. De stroom van evolutionaire vooruitgang is naar voren gericht, naar het licht van de geest en de waarheid. Als men dit pad niet volgt, valt men af; de karavaan trekt verder; wie zijn tijd verspilt blijft achter.
Hoe verder men vordert op het pad van esoterische training, des te scherper de scheidslijn tussen deze twee paden; maar, heel paradoxaal, juist door de toegenomen ontwikkeling van de discipel en het fijnere gevoel voor goed en kwaad, zijn de gepeilde diepten en ook de bereikte hoogten groter. De middenweg van wijsheid is steeds moeilijker te vinden naarmate in spirituele zaken vooruitgang wordt geboekt. Het zijn niet de grove valstrikken uit vroegere levens waar de leerling op bedacht moet zijn, maar het subtiele en geraffineerde werk van Mara, de ‘verleider’, die met wrede en verraderlijke middelen de ziel aanhoudend op de proef stelt.
Een oosters spreekwoord zegt dat de ‘[magie] van de rechter- en van de linkerhand door slechts een ragfijne spinnendraad zijn gescheiden’ (BCW, 14:106). Wie op het pad wil blijven moet zich met al zijn kracht en moed aan de spinnendraad van wijsheid vastklampen.
Een van de doeltreffendste wapens van de duistere krachten is twijfel – twijfel aan jezelf, twijfel aan je aspiratie en innerlijke kracht. Het twijfelen is een natuurlijke reactie van het discipel zijn, maar een heel gevaarlijke toestand zolang die duurt. Als er geen halt aan wordt toegeroepen met het onbuigzame besluit om vol te houden – ongeacht hoe vaak je valt of hoe ernstig de dwaling – dan krijgt zelfbeklag de overhand en gaat de deur open voor een groter gevaar: twijfel aan de leraar, twijfel aan de school, twijfel aan de Broederschap. Hier gedijt het noodlottige zaadje van innerlijke verwarring dat, als het niet uit het hart wordt verdreven, zal uitgroeien tot het onkruid van trouweloosheid.
De beproevingen van een aspirant voor het chelaschap zijn vreselijk, en overenthousiaste mensen werden ernstig gewaarschuwd. Zoals KH in 1881 aan A.P. Sinnett schreef:
wie zich inlaat met de occulte wetenschappen . . . ‘moet of het einddoel bereiken of te gronde gaan. Is men eenmaal goed en wel op weg naar de edele kennis, dan brengt twijfel het risico mee van krankzinnigheid; plotselinge stilstand betekent vallen; zich terugtrekken betekent achterover tuimelen regelrecht in een afgrond.’
– MB, brief 8, blz. 35
Inwijding heeft drie mogelijke gevolgen: (a) succes; (b) mislukking die de dood betekent; en (c) gedeeltelijke mislukking die gewoonlijk neerkomt op krankzinnigheid (zie BEF, blz. 285). Daarom worden toekomstige chela’s herhaaldelijk ervoor gewaarschuwd zich niet overhaast in het occultisme te storten. Het is veel veiliger in de buitenhoven van de tempel van wijsheid te blijven als serieuze en oprechte aspiranten naar grotere kennis, als leerlingen die proberen de eeuwenoude regels van het heiligdom in praktijk te brengen: loyaliteit, plichtsbetrachting en onbaatzuchtige trouw aan de zaak van de mensheid. Als die gedurende alle beproevingen en zielenpijn van het menselijk bestaan worden gekoesterd en volgehouden, dan zal de tijd onvermijdelijk komen dat hulp kan worden verwacht; en de aspirant zal weten dat hij is ‘aangenomen’. Tot die tijd is het verstandiger een edel leven te leiden in de positie die karma heeft beschikt.
Een onverstandige drang naar spirituele zelfdiscipline is echter niet half zo gevaarlijk als een persoonlijk verlangen naar occulte training puur uit eigenbelang. Door de te hooggespannen verwachtingen waarmee men zich op occulte vermogens stortte, werd in de eerste eeuwen van onze jaartelling de basis gelegd voor de degeneratie van de mysteriescholen. In de loop van honderden jaren hadden de mysteriën geleidelijk hun heiligheid verloren; er waren te veel mensen tot de voorbereidende graden toegelaten, niet op grond van hun innerlijke ontwikkeling, maar uit wereldse motieven. De rituelen werden plichtmatige ceremoniën en het besef van een innerlijke waardigheid werd kleiner. Dogma, ritueel en priesterdom kwamen op, de geest van waarheid en esoterie ging achteruit. De weinigen – het waren er echt te weinig – die trouw waren gebleven aan hun heilige gelofte, ontvluchtten de omgeving van de mysteriën die in de latere Romeinse tijd zo in verval waren geraakt dat ze degenen die in hun hart enkel naar werkelijke esoterische kennis zochten feitelijk uit hun vertrekken verdreven.
Het licht werd teruggetrokken, maar de Broederschap is in haar werk zo meedogend dat de waarheden levend zijn gehouden in symbolen en steen, in allegorieën en mythen. Zoals H.P. Blavatsky over Egypte schrijft:
Haar heilige schrijvers en hiërofanten gingen zwerven over het oppervlak van de aarde. Zij die in Egypte waren gebleven zagen zich uit vrees voor ontwijding van de heilige mysteriën genoodzaakt hun toevlucht te nemen tot woestijnen en bergen, om geheime genootschappen en broederschappen te vormen en te vestigen – zoals de essenen; zij die de oceanen waren overgestoken naar India en zelfs naar (wat nu) de Nieuwe Wereld (heet), verbonden zich door een plechtige eed om te zwijgen en hun heilige kennis en wetenschap geheim te houden; die werden dus dieper dan ooit uit het zicht van de mensen begraven. In Centraal-Azië en de noordelijke grensgebieden van India vernietigde het triomferende zwaard van de leerling van Aristoteles langs zijn veroveringsweg elk spoor van een eens zuivere religie; en de adepten daarvan weken steeds verder van die weg terug naar de meest verborgen plekken van de aardbol.
– BCW, 14:294
Zo wordt periodiek het werk van de broeders van de schaduw verricht, de vernietiging van de buitenposten van de mysteriën; maar de kern en het hart ervan, de Broederschap van het licht, blijft ongeschonden. Nooit zal de hand van de duisternis greep kunnen krijgen op het hart van de esoterie, dat tegenwoordig even krachtig klopt als zo’n 18 miljoen jaar geleden, en het zal met onverminderde kracht blijven kloppen tot de dood van ons zonnestelsel – en ook daarna. Het licht van de waarheid is het licht van de spirituele zon van ons heelal. Zolang zijn stralen omlaag schijnen op de wereld van aarde, zolang zullen de stralen van de geest het hart van de mensen verwarmen. In de inspirerende woorden van meester KH aan A.O. Hume:
Wees niet bang; . . . onze kennis zal niet uit het zicht van de mensheid verdwijnen. Ze is het ‘geschenk van de goden’ en de kostbaarste relikwie. De hoeders van het heilige licht hebben niet zoveel eeuwen veilig overbrugd om op de rotsen van de moderne scepsis schipbreuk te lijden. Onze loodsen zijn te ervaren zeelieden dan dat we voor zo’n ramp bang zouden moeten zijn. We zullen steeds vrijwilligers vinden om de vermoeide schildwachten te vervangen, en de wereld, hoe slecht ze in haar huidige overgangsperiode ook is, kan ons nu en dan toch nog enkele mensen verschaffen.
– MB, brief 28, blz. 236-7