Inhoudsopgave 
Bijeenkomst in Utrecht
26 april 1951 – 20.00 uur
J.G. Crabbendam, algemeen voorzitter
Henk L. van Aller, dagvoorzitter
Jan Hoogervorst, vertaler
Crabbendam verwelkomde de leden, richtte zich vervolgens tot
de leader en vertelde hem dat hij toen hij binnenkwam van een van
de leden een brief had gekregen, die hij nu graag zou willen voorlezen:
‘Het is bekend dat onze leaders de gelofte hebben afgelegd
nooit iets voor zichzelf te vragen en nooit iets naar voren te brengen
om zichzelf te verdedigen. In dit opzicht zijn ze volkomen afhankelijk
van het gezonde verstand en de toewijding van de leden van de staf
aan het Hoofdkwartier en van alle andere leden. In dit verband is
de volgende gedachte, die door dhr. Long tijdens zijn verblijf
in ons land werd geformuleerd, volgens mij van grote waarde. Ik wil
deze graag hier herhalen:
Elke keer als we iemand ontmoeten zijn er twee mogelijkheden: of
we geven of brengen iets aan de ander, of we komen om iets van die
ander te ontvangen. Dhr. Long zei deze woorden in verband met kolonel
Conger, die iedere dag door veel mensen werd bezocht; en het is begrijpelijk
dat zij veeleer kwamen om te ontvangen dan om te geven. Kolonel Conger,
gebonden door zijn gelofte, werd niet toegestaan in deze situatie
verandering te brengen. Dit feit werd ook beschouwd als een van de
mogelijke redenen waarom het Hoofdkwartier naar Pasadena werd verplaatst.
Beste leader, ik ben zeer dankbaar voor die woorden en ik hoop ze
me bij elke ontmoeting te herinneren. Ze zullen me helpen niet te
zeer ernaar te verlangen om te ontvangen. Ze maakten me duidelijk
dat indien we aan het zelfvertrouwen in ons hogere zelf blijven werken,
zoals door u in Utrecht naar voren werd gebracht, er een steeds groeiende
zekerheid zal zijn, vertrouwend op de karmische wet, dat alle vragen
na verloop van tijd in ons hart zullen worden beantwoord.
We hebben nu een nieuwe leader in ons midden, gebonden door dezelfde
gelofte. Mogen gezond verstand en toewijding hem omringen!’
JAL: Dat is een mooi gebaar en mooi gezegd.
Crabbendam introduceert dan de voorzitter van de Utrechtse Loge,
als de dagvoorzitter.
H.L. van Aller: Allereerst wil ik u welkom heten, want u bent
voor de tweede keer naar Utrecht gekomen, en ik wil u bedanken voor
alles wat u al voor ons heeft gedaan en voor alles wat u in de toekomst
zult doen, niet alleen voor ons maar meer in het bijzonder voor de mensheid.
Ik hoop dat ik spreek uit naam van al onze leden, en ik weet dat ik
uit naam van de meeste van hen spreek, wanneer ik zeg dat we ons best
zullen doen om goede instrumenten voor de meesters te worden en u te
helpen met uw werk om de theosofie in ons leven in praktijk te brengen.
JAL: Dank u broeder Van Aller. Iemand zou niet beter welkom
kunnen worden geheten dan door de woorden van broeder Van Aller, als
hij zegt dat u alles zult doen wat u kunt om uw medemensen te helpen.
Dat is onze grote taak.
Vanavond moet ik me verontschuldigen voor mijn stem. Ze is niet zo
krachtig, maar ik zal proberen haar op gang te krijgen. Ik heb tijdens
de reis ergens een verkoudheid opgelopen.
Allereerst, broeder Van Aller, wil ik één van uw opmerkingen
corrigeren. Het is de zevende keer dat ik in Utrecht ben! Drie
keer op mijn eerste reis en dit is de vierde keer op deze reis dat ik
in Utrecht ben. Er zijn zoveel dingen die – in feite binnen enkele
minuten – hebben gewezen op de grondtoon die hier vanavond moet
worden aangeslagen: de brief die Crab voorlas, het welkomstwoord van
broeder Van Aller en mijn zevende bezoek aan Utrecht.
Ik sprak gisteravond in antwoord op een vraag over de vijfde colonne.
Ik zal over de vijfde colonne niet méér zeggen. Maar vanavond
zal ik met enige inleidende woorden spreken over wat ik graag als de
zevende colonne beschouw. Maar laten we deze uitdrukking die ik vanavond
gebruik, niet naar buiten uitdragen omdat ze totaal verkeerd zal worden
begrepen. Ik wil haar vanavond gebruiken om enige gedachten aan u duidelijk
te maken. Ik herinner me dat ik deze uitdrukking enkele jaren geleden
gebruikte in een gesprek met kolonel Conger, en hij zei dat hij het
een mooie gedachte vond. Ik ben toen begonnen een artikel erover te
schrijven, maar in verband met de toenmalige politieke toestand raadde
hij me aan het niet te gebruiken omdat het werk van de Society daardoor
misschien in gevaar zou worden gebracht. Dat was enkele jaren geleden.
Maar de gedachte past hier uitstekend, en ik gebruik de uitdrukking
niet om door u opnieuw te worden gebruikt, maar alleen om het
denkbeeld uit te drukken dat ik in mijn gedachten heb en dat zich kennelijk
heeft ontwikkeld tot een welgevormde gedachte die u en mij zal helpen
om de werkelijke taak van onze TS te zien, zoals die in feite door ieder
individu zou moeten worden voortgezet.
Het werk van deze zevende colonne is precies het tegenovergestelde
van dat van de andere colonne. Die leden van de TS en die leden die
directe vertegenwoordigers zijn van de Grote Witte Loge – en ik
spreek nu niet over leaders, ik spreek over hun vertegenwoordigers in
de wereld en er zijn er velen – de manier waarop zij voor de zaak
van de meesters werken en de manier waarop vele, vele leden van de TS
werken voor de theosofie, behoren tot de stroom van wat ik vanavond
de zevende colonne wil noemen: onbekend, niet herkend, onopvallend,
zichzelf wegcijferend, geen erkenning verlangend, niets anders verlangend
dan de vooruitgang van het werk van de meesters. U ziet ze hier en daar
en soms herkent u hen wanneer ze bezig zijn met dit of dat werk. Het
kan dienend werk zijn, het kan figuurlijk gesproken het drogen van een
traan uit het oog van een vriend zijn. Ze vragen geen bevelen, ze zoeken
geen aanmoediging. Ze hebben slechts één doel: de spirituele
vooruitgang van de TS en de mensheid.
In Nederland heb ik een groot aantal van hen gezien. We kennen allen
de gevoelens van angst en ongerustheid die zich in het hart van veel
leden in Nederland bevonden, toen het Congres de 15de van deze maand
plaatsvond. Ik weet uit opmerkingen die ik toevallig hoorde, en die
later tegen me werden gemaakt, dat er angst was over wat er zou kunnen
gebeuren toen ik om deze reeks bijeenkomsten verzocht, om onze Nederlandse
vrienden beter te leren kennen en om hardop met u te denken. Wel, ze
beseffen het misschien niet, maar ik wel, dat de zevende colonne onmiddellijk
aan het werk ging: rustig, waarschijnlijk heeft geen van hen een woord
gezegd tegen iemand anders. Ik heb hun bescherming gemerkt, de wacht
die op deze bijeenkomsten werd betrokken, in geval iemand of wat voor
kracht ook zou proberen onze poging om eerlijk en oprecht over theosofie
te spreken te verhinderen. Krachtig, in stilte, op de achtergrond en
toch op de voorgrond, hebben de vertegenwoordigers van de zevende colonne
de theosofie gedurende deze 75 of 76 jaar levend gehouden en ze zullen
haar nog vele, vele jaren levend houden.
Er is niets formeels aan de zevende colonne waarover ik spreek. Er
is geen uiterlijk kenmerk, geen enkel soort erkenning, er is geen organisatie,
ze zien hun werk en doen het. Ik spreek erover als een ideaal waarnaar
ieder lid van de TS kan streven. Die volledige onzelfzuchtige opoffering
en toewijding die een lid geeft – waarbij hij niet vraagt om erkenning,
zelfs niet om de voldoening te weten dat hij zijn taak vervulde en een
beetje heeft kunnen helpen – draagt enorm bij aan dat spirituele
reservoir waarmee de meesters moeten werken.
Er is tegenwoordig meer van dat soort activiteit in de Society dan
er ooit is geweest. Indien dat niet zo was, dan zouden we niet door
de vier of vijf jaren van het dieptepunt van deze eeuw zijn gekomen.
Kolonel Conger moest het hoofd bieden aan tegenwerking, maar de goden
zij dank, heeft de zevende colonne, zoals ik ze noem, het doorstaan.
Op het dieptepunt van kolonel Congers grote beproeving – ik weet
niet of ik u dit verhaal kan vertellen – op het dieptepunt van
zijn grote beproeving vloog ik naar Californië voor een van mijn
bezoeken. Vooraf wist ik nooit precies waarvoor ik kwam, maar nadat
ik was geland, ontdekte ik altijd algauw wat het doel van mijn bezoek
was. Maar deze keer wist ik het niet, en kon ik er niet achter komen.
Ik was er een dag, 24 uur, en halverwege de tweede dag zei ik tegen
de kolonel: ‘Kolonel, ik weet nooit waarom ik hierheen moet komen,
maar gewoonlijk kom ik daar enkele minuten na aankomst wel achter. Deze
keer heb ik nog niet ontdekt waarom ik hier ben.’
Hij keek me aan en zei: ‘Ken je het verhaal van Pilgrim’s
Progress?’
Ik zei: ‘Ja kolonel, dat ken ik. Ik weet alleen niet welk deel
u in gedachten heeft.’
Hij zei: ‘Je bent gekomen om een broeder te helpen uit de diepste
wanhoop.’ En toen wist ik het. De kolonel was erg eenzaam. Hij
moest een beslissing nemen, een beslissing over hoe hij met de situatie
in de TS waarmee hij geconfronteerd werd, om moest gaan. Hij zag hoe
jarenlang toegewijde leden blind werden – verstandelijk, spiritueel
en bijna fysiek – die ervoor hadden gekozen een dwaallichtje te
volgen. Hij wilde iets doen om te proberen hen te redden, maar hij wist
niet hoe. Zij die vonden dat ze hem niet konden erkennen, verspreidden
allerlei verhaaltjes – leugens en steeds meer leugens. Ik wil
proberen zijn besluit te herhalen, zoals hij het herhaalde tegenover
dr. Osvald Sirén uit Zweden, toen dr. Sirén hem een jaar
daarna bezocht in Washington. Hij zei: ‘Ik moest tussen twee mogelijkheden
kiezen. Of ik kon de waarheid spreken, de volle waarheid en de leugenaars
ontmaskeren, of ik kon het stilzwijgen bewaren en vertrouwen op de intuïtie
van de oude en toegewijde leden. Ik koos het laatste.’ Zijn keus
heeft vruchten afgeworpen, omdat die oude en toegewijde leden die leden
waren die ik de zevende colonne in de TS heb genoemd; die zevende colonne
redde de TS in het verleden, heeft dat ook gedaan in de tijd van kolonel
Conger, en ze heeft haar ook deze keer gered. En ik dank u allen daarvoor.
Henk Lindemans: Toen ik voor het eerst van het samenwerkingsverband
hoorde, vroeg ik me af waarom een Society die het idee van broederschap
voorstaat, de nieuwe term ‘samenwerkingsverband’ zou introduceren?
Ik ben ervan overtuigd dat de leader daar een specifieke bedoeling mee
had, en ik zou hem willen vragen of hij zo vriendelijk wil zijn die
bijzondere bedoeling die hij had toen hij deze term voor het eerst gebruikte,
te verklaren.
JAL: Dank je, Henk. Ik zal proberen het zo kort mogelijk te
doen en toch alle facetten ervan te bespreken, omdat het duidelijk is
dat er niets gedaan wordt in de stroom van het werk van de meesters
dat slechts één bedoeling heeft en waarvoor slechts één
reden zou zijn. Iemand zei eens dat er minstens zeven redenen moeten
zijn en er kunnen er ook wel tien of twaalf zijn en als je doorgaat
dan kunnen het er wel zeven maal zeven, en dat nog eens maal zeven,
zijn! In werkelijkheid is de TS altijd een samenwerkingsverband geweest,
maar de leden hebben het nooit als zodanig herkend. Dat is één
eenvoudige verklaring. En toch herkenden ze het ook wel als zodanig.
Maar gedurende de periode van 1875 tot 1939-42 was dat samenwerkingsverband
min of meer een hoop, een hoop die misschien eens een praktische werkspreuk
zou kunnen worden. Maar we waren toen op de neergaande boog, zoals we
het hebben genoemd, wat de sleutel is voor veel van wat er de afgelopen
vijf tot zeven jaar is gebeurd. Gedurende de laatste vijf jaar hebben
we de overgang meegemaakt van het ontvangen naar het geven van theosofie.
Diegenen van ons die al een tijd lid zijn van de TS en zelfs zij die
nog maar kort lid zijn, hebben veel gehoord over de idealen van een
werkende broederschap of het vormen van een kern van een universele
broederschap. Het is jammer om te zeggen, maar in sommige gevallen heeft
broederschap in de TS min of meer de vorm van lippendienst aangenomen.
Ik zal niet zeggen dat dit het geval is in de hele TS, maar hier en
daar. Toch is broederschap een samenwerkingsverband, zoals broeder Henk
Lindemans opmerkte. Als we de cyclussen volgen binnen de grotere cyclus,
dan kunnen we gemakkelijk een bepaald kenmerkend element bespeuren in
het bestuur van HPB en van Judge en van KT en dan niet noodzakelijk
een herhaling, maar meer een gedeeltelijke heropleving van de HPB-cyclus
in GdeP en van de Judge-kracht in kolonel Conger, waarbij een begin
werd gemaakt met praktisch occultisme. Ik zal niet proberen om aan te
geven wat er nu kan gebeuren, omdat ik in deze korte tijd al heb gevoeld
dat er ongeveer zestien staven dynamiet, allemaal bijeengebonden, klaar
liggen om in mijn binnenste uit elkaar te springen.
Crabbendam: Ik zit hier op een gevaarlijke plek!
JAL: Nee, maar ik houd ervan ook een beetje humor erin te
brengen. Het is op dit moment in de geschiedenis van de TS werkelijk
onze verantwoordelijkheid om eerst realistisch te kijken naar de broederschap
in onze eigen gelederen en dan een voorbeeld te stellen van een werkelijk
samenwerkingsverband en van een werkelijke broederschap, zodat de wereld
ernaar kan kijken en zeggen: ‘Die mensen bezitten iets. Ze praten
niet alleen erover. Ze brengen het in praktijk.’ Dat is een van
de redenen waarom ik zo de nadruk heb gelegd op het vormen van een samenwerkingsverband.
In het verleden en tot aan de overgangsperiode waartoe kolonel Conger
de aanzet gaf, keken de meeste leden terecht naar de leader die hun
vertelde wat ze moesten doen, waar ze heen moesten en hoe ze het moesten
doen en dat was uitstekend omdat het de tijd van het ontvangen van theosofie
was. Maar we zijn die periode voorbij. We zijn nu in de tijd van het
geven. De mannen zullen hun riemen een gaatje strakker moeten aanhalen
en de dames moeten een beetje vlugger breien, en we moeten allen aan
het werk in dit samenwerkingsverband. Ik kan niet zeggen wat, hoe en
wanneer het gedaan moet worden. Maar als we mijn lijfspreuk over het
dagelijkse karmische draaiboek en het ontvouwen ervan ernstig nemen,
dan zullen we nooit wanhopen over wat, wanneer en hoe iets moet worden
gedaan.
In werkelijkheid wordt van de leden gevraagd om samen met de leader
de leringen te verspreiden en bekend te maken, in plaats dat een leader
de leden precies vertelt wat ze moeten doen en in plaats dat hij nieuwe
leringen geeft, enz. En als u dit doet, dan zult u ontdekken dat u,
naarmate u dit werk in de ware geest van de tijd doet, nieuwe leringen
zult aantrekken, misschien wel boven uw verwachtingen. U zult ze misschien
niet op een formele manier ontvangen, omdat zoals een dame zei, en ik
herhaal het opnieuw ‘de vorm verdwijnt en de geest tevoorschijn
komt’. U zult ze ontvangen, maar niet op een formele manier, en
u zult ze zeker herkennen wanneer u ze in de stilte of op een andere
manier ontvangt. Ik zou door kunnen gaan en nog veel meer zeggen, maar
ik denk dat ik misschien genoeg heb gezegd om uw vraag te beantwoorden.
Als dat niet zo is, probeer het dan alstublieft nog eens, en ik zal
proberen er iets meer over te zeggen.
H. Lindemans: Dank u.
Hans Kooistra: Zou het niet beter zijn tegen een nieuw lid
te zeggen om in plaats van in broederschap in de natuur te geloven,
te geloven in een hiërarchische structuur in de kosmos? Want we
hebben in het verleden gezien dat sommige leden erg komische gedachten
hebben over broederschap, en het zou beter zijn om dit idee beter te
laten aansluiten bij de werkelijkheid van hun wezen. Is dit duidelijk?
JAL: Voor mij is het erg duidelijk en het spijt me dat ik
dhr. Kooistra moet teleurstellen. Dit is geen kritiek op u, maar de
dag dat we broederschap uit ons motto weglaten, het doet er niet toe
hoeveel mensen erom lachen, zal de dag zijn waarop ik de TS zou willen
verlaten. Dat is een volkomen duidelijke uitspraak. Het is precies hetzelfde
alsof we zeiden: ‘De mensen zijn bang van de theosofie omdat ze
de mensen verderop in de straat zich psychisch zien aanstellen en ik
wil niets daarmee te maken hebben.’ Het is hetzelfde wanneer we
zouden zeggen dat we de naam theosofie niet langer willen gebruiken
en zeggen dat we behoren tot een Internationale School voor Filosofie,
of iets dergelijks; alsof we de theosofische vlag willen strijken! We
moeten laten zien wat broederschap inhoudt, en dan zullen ze er niet
om lachen. Begrijpt u dat?
Ik hoop niet dat u dit als kritiek beschouwt, maar het is een belangrijk
punt. We hebben in de geschiedenis van de TS allerlei verzoeken gehad
om de naam te veranderen en de doeleinden te veranderen en meer van
zulke dingen. U kunt net zo goed zeggen: we willen niets met u te maken
hebben, meester M en meester KH. We willen dat iemand anders de TS leidt.
Dat is hetzelfde.
Wees nu niet bang om vragen te stellen. Ik zal niet iedereen hard aanpakken!
[Gelach]
Anneke Goud: Mag ik deze vraag stellen over de Griekse theologie?
Orestes vermoordde zijn moeder om zijn vader te wreken. Hij werd vervolgd
door de Eumeniden. Oedipus vermoordde zijn vader en huwde zijn moeder,
gedeeltelijk onbewust en gedeeltelijk bewust omdat hij werd gewaarschuwd
door het Orakel van Delphi. Oedipus ging, toen hij blind werd, naar
Colonus, een bos gewijd aan de Eumeniden. Ik wilde vragen of u ons de
esoterische betekenis van deze twee verhalen zou kunnen vertellen en
of ze enig verband met elkaar hebben? Ik weet namelijk niet wat ik ervan
moet denken, want als men ze naast elkaar legt, ziet men een verschil
en een overeenkomst.
JAL: Mag ik u op mijn beurt een vraag stellen? Hoe lang bent
u bij de theosofie?
Mw. Goud: Ik was jaren geleden in Point Loma, en ik ben er
altijd in geïnteresseerd geweest.
JAL: En heeft u haar al die tijd bestudeerd, en heeft u ook
de mysteriën van de oudheid bestudeerd?
Uw vraag is heel goed en interessant en ik wil kort zeggen dat er een
verband is en een bepaalde symbolische esoterische betekenis die nauw
aansluit bij de esoterische leringen van de theosofie. Maar het zou
me te veel tijd kosten om te proberen op een openbare bijeenkomst zoals
deze in te gaan op de verschillende details van de symboliek om de geest
van de vraagsteller tevreden te stellen. En ik zou meer moeten weten
over wat u heeft bestudeerd en waardoor u op dit probleem bent gestuit
en wat voor u niet duidelijk is opdat ik in uw eigen denken duidelijk
kan maken wat er ontbreekt om het te kunnen begrijpen. Ik geloof niet
dat het gerechtvaardigd zou zijn tegenover de andere hier aanwezige
leden om te proberen meer te antwoorden dan door het volgende te zeggen:
Al deze verhalen in de Griekse mythologie en de Scandinavische mythologie,
enz., zijn van dezelfde aard als de christelijke geschriften. Het zijn
verhalen over de ervaringen tijdens, vóór of na inwijding.
Als u ze op een manier kunt lezen, waarbij u bedenkt dat ze in werkelijkheid
verhalen zijn van de innerlijke geboorte van de ziel, die afkomstig
zijn uit onze eigen school van leraren in verschillende tijdperken,
dan zult u de sleutels kunnen vinden.
Ik kan misschien deze gedachte eraan toevoegen: de werkelijke sleutel
tot het antwoord is die welke u kunt vinden in de Bhagavad Gita,
wanneer Krishna ogenschijnlijk Arjuna voorschrijft zijn familieleden
en vrienden en leraren te doden. Dat is hetzelfde beginsel. Al deze
personen, en ook al deze in de Griekse mythologie genoemde figuren,
vertegenwoordigen bepaalde eigenschappen, bepaalde elementen die in
de loop van de inwijding moeten worden opgewekt of overwonnen. Daarin
zult u de belangrijkste sleutel vinden, denk ik.
Mw. Knoche is gespecialiseerd in de Griekse en oude mysteriën
en ik wil haar vragen of ze hieraan iets zou willen toevoegen. Misschien
hebben we, vóór we Nederland verlaten, gelegenheid om
u persoonlijk te ontmoeten en kunnen we over deze zaken praten. Mw.
Knoche, wilt u er iets meer over zeggen?
Mw. Knoche: Ik vind het haast niet nodig om er veel aan toe
te voegen omdat de leader in zijn laatste uitspraak een algemene stelregel
heeft gegeven, die we kunnen volgen bij de poging om elk van deze oude
mythologieën te begrijpen of te interpreteren: dat ze bepaalde
eigenschappen, bepaalde elementen vertegenwoordigen, zoals Orestes,
de worstelende menselijke ziel, die probeert het onrecht dat zijn vader
of zijn hogere zelf is aangedaan door zijn moeder, hier het hartstochtelijke
aardse zelf, te wreken. Als Mw. Goud de oude jaargangen van The
Theosophical Path uit de jaren twintig zou willen naslaan, waarschijnlijk
1922, 1924 en 1927 toen Katherine Tingley een reeks foto’s publiceerde
van haar opvoering van de Eumeniden, dan zal ze een tamelijk
gedetailleerd verslag vinden van de gebruikelijke theosofische interpretatie
die niet alleen van de verschillende karakters wordt gegeven maar ook
van de intrige van dit drama van Aeschylus.
Hans Kooistra: U heeft op het Congres in Utrecht gezegd dat
een spirituele kracht die vroeger door de Esoterische Sectie vloeide
nu door de TS gaat vloeien. Waarom is dat? Is het omdat de TS nu zo’n
verfijnd instrument is geworden dat het dat waard is, of is het omdat
de wereldsituatie het noodzakelijk maakt?
JAL: Ik geloof dat ik afgelopen zondag nog, in Zwolle, een
soortgelijke vraag heb beantwoord, maar ik ben blij dat ik hier ook
een tweetal gedachten naar voren kan brengen. Ik heb niet gezegd dat
ze door de TS gaat vloeien. Ik zei dat ze al door de TS vloeit. We hoeven
daar niet op te wachten. Ze is al geboren. Wanneer deze logekracht gaat
werken, dan kunt u haar niet tegenhouden en u kunt haar niet vragen
om te wachten totdat u de gelegenheid heeft gehad om te onderzoeken
wat er gebeurde, zoals iemand het stelde, sinds 5 oktober 1950!*
*[De datum waarop kolonel Conger en zijn naaste stafleden,
het archief van de TS, en de kantoren van de TS en de ES officieel
verhuisden van het internationale hoofdkwartier in Covina, Californië,
naar het nieuwe hoofdkwartier in Pasadena, Californië.]
U heeft in feite uw eigen vraag beantwoord. Er is nooit slechts één
reden voor een handeling van de Witte Loge. Inderdaad heeft de wereld
het nodig. Inderdaad hebben de TS-leden het verdiend, anders zouden
ze het niet krijgen. Maar laten we de bedoeling ervan niet verkeerd
begrijpen. Ik geloof dat ik op het Congres duidelijk heb uitgelegd,
hoewel ik niet in details kon gaan, dat de Esoterische Sectie werd gesloten.
Ik sprak niet over de Esoterische School. De Esoterische School bestond
reeds lang voordat de TS ooit werd opgericht en al zou de TS als TS
van het toneel verdwijnen, dan zal de Esoterische School blijven bestaan.
Ik heb niet het recht om uit te leggen wat in detail de modus operandi
is waarop een lid van de TS zich beschikbaar kan maken om rechtstreeks
individueel in aanmerking te komen voor de Esoterische School. Ik heb
in de loop van deze toespraken en bijeenkomsten verschillende wenken
gegeven. Een ervan was dat de tijd is aangebroken dat een lid van de
School in Zuid-Amerika een lid van de School uit elk ander land zal
herkennen zonder dat daarvoor tekens of wachtwoorden nodig zijn. Ik
heb ook een wenk gegeven, een zeer duidelijke, in het idee van dit samenwerkingsverband,
en ik heb een wenk gegeven in het steeds herhalen van de uitspraak van
kolonel Conger dat we onze op één doel gerichte plicht
moeten doen als mens, burger en theosoof, wat hij aanvulde door te zeggen
dat een lid, door die taak geconcentreerd en onpersoonlijk te doen,
op een dag zal ontdekken dat hij tot een unieke broederschap behoort.
Ik weet niet wat ik nog meer kan zeggen. Ik heb werkelijk een sleutelgedachte
gegeven toen we erover spraken om theosofie tot een levende kracht in
ons leven te maken, want de meester heeft zelf gezegd dat voor elke
stap die wij in zijn richting zetten, hij genoodzaakt is er één
in onze richting te zetten. De tijd van de vorm is voorbij en de tijd
van de geest is aangebroken.
Dit zijn vele, vele wenken, en het feit dat ik ze alleen in een gesprek
overbreng of bij het geven van een antwoord, wil niet zeggen dat ze
onbelangrijk zijn. Dit is een periode van praktisch occultisme, waarin
we onze theosofie op een praktische en eenvoudige manier toepassen,
onze intuïtie en ons oordeel gebruiken en niet ons verstand en
onze emoties. Voeg al deze dingen samen, analyseer ze, denk erover na
en u krijgt misschien een antwoord, een rechtstreeks antwoord. Dank
u.
H. Lindemans: Ik zou de leader willen vragen welke verandering
hij voor ogen heeft door in de TS te werken volgens de nieuwe methode
die hij hier voorstelt? Ik denk dat een nationaal-secretaris alleen
een andere naam is voor een nationale voorzitter; en omdat de nationaal-secretaris
door een groep mensen zal worden geholpen, welke verandering houdt deze
gedachte dan in? Wilt u zo vriendelijk zijn dit uit te leggen?
JAL: Ja, dat doe ik graag, Henk. Laten we niet speciaal aan
de Nederlandse Afdeling denken. Laten we denken aan elke nationale afdeling
met een nationaal bestuur. Het verschil is dit: we zijn bezig de vorm
los te laten en tot de ware geest van een praktisch werkende hiërarchie
in de TS over te gaan. We kunnen ons tot de natuur wenden en veel voorbeelden
zien van een hiërarchische structuur. Neem een boom: hij heeft
zijn takken, direct verbonden met de stam waarvan hij zijn levenssap
krijgt. Er staat niets tussen een tak en de stam. Er is geen nationale
organisatie, geen nationale voorzitter, geen algemene raad, geen uitvoerende
commissie. Er is niets wat de levenskracht kan tegenhouden om van de
stam naar de kleinste tak te vloeien. In deze nieuwe regeling zal ook
niets daartussen zijn. Maar er zullen levensatomen zijn, zo u wilt,
die kanalen van spirituele kracht en praktische werkkracht vertegenwoordigen,
die het middel zullen zijn om de stroom van levenssap vanuit het Hoofdkwartier
naar de nationaal-secretarissen te doen vloeien en van hen naar de leden,
en die stroom zal dan weer teruggaan naar het Hoofdkwartier. Naarmate
we alle vormen uitschakelen, alle formaliteiten, van de Esoterische
Sectie tot aan de nationale afdelingen, en elk ander aspect van formaliteit
– want formaliteit verdwijnt uit het beeld van ons werk –
in die mate zullen we een unieke broederschap ontwikkelen, een uniek
samenwerkingsverband, zoals er nog nooit eerder een is ontstaan. Is
dat een antwoord op je vraag Henk?
H. Lindemans: Ik denk het wel. Maar ik dacht dat de nationale
voorzitter een kanaal moest zijn voor de krachten die van het Hoofdkwartier
kwamen en dat hij het absolute vertrouwen van de leader moest genieten,
anders zou hij niet de juiste nationale voorzitter zijn. Als ik deze
naam van nationale voorzitter verander in nationaal-secretaris, dan
zie ik niet in wat we in feite aan het veranderen zijn.
JAL: Wel Henk, ik zal het nog eens proberen. En hoe staat
het met de leden van het bestuur, Crab? Ze werden bijvoorbeeld in Nederland
gekozen. Ze zullen nu benoemd worden door de leader. Maakt dat niet
enig verschil?
Crabbendam: Bij deze nieuwe regeling zullen niet alleen de
nationaal-secretaris, maar ook de leden van de Commissie door de leader
worden benoemd. Dit is een groot verschil.
JAL: Ik zou dat tweede punt graag op deze manier willen beantwoorden,
en ik denk dat u begrijpt wat ik bedoel. Als we de boom weer als voorbeeld
gebruiken: Geven de bladeren een tak aan de stam, of geeft de stam voedsel
aan de tak? Al deze veranderingen zijn niet bedoeld om zoiets als een
reglementering van de TS of een soort dictatuur tot stand te brengen.
Helemaal niet, maar juist het tegenovergestelde daarvan. Daarom is het
een samenwerkingsverband. Het kan geen dictatuur zijn en een samenwerkingsverband
blijven. Maar als ik iemand of een commissie benoem, is het niet omdat
ik die persoon heb uitgekozen. Laten we dat niet vergeten.
Ik zal geen keuze maken uit personen, of het nu nationaal-secretarissen,
of werkcommissies, een secretaris of een penningmeester of iets anders
betreft. Ik zal hen niet uitkiezen, maar ik zal hen benoemen. Ze zullen
zichzelf uitkiezen en ik zal hen zo goed mogelijk herkennen. En ik hoop
ook, zoals ik op een van de andere bijeenkomsten heb gezegd, dat elke
branch hun branch-voorzitterop dezelfde manier zal kiezen. Verwerp het
idee van een branch-voorzitterdie gekozen wordt bij meerderheid van
stemmen. Kom bijeen en werk het samen uit. Er zal onder iedere groep
iemand zijn – en ik bedoel geen ‘goeroe’, helemaal
niet, ik bedoel iemand die werkelijk onzelfzuchtig en toegewijd is –
die zal handelen als een kern, als een brandpunt voor het werk van die
loge, en die zelf min of meer op de achtergrond of afzijdig blijft.
Een echte logevoorzitter zal proberen zijn leden te leren kennen en
ze helpen om zichzelf te helpen. Dat is de theosofische manier van werken.
We kunnen iemand niet helpen door iets voor hem te doen. Nooit. Dat
is geen theosofie. We geven hun dan een kruk om op te steunen. Als iemand
die kruk onder hen weghaalt zullen ze plat op hun gezicht vallen en
dan zullen ze zeggen dat de theosofie iets verschrikkelijks is. We moeten
hen helpen hun zelfvertrouwen op te bouwen en hen helpen zichzelf te
helpen. Een ware nationale voorzitter en een ware nationaal-secretaris
zullen precies dat doen.
De secretaris-generaal heeft me erop attent gemaakt dat ik de huishoudelijke
reglementen niet heb genoemd. Als er huishoudelijke reglementen worden
genoemd dan gaan mijn gedachten altijd terug naar de tijd van het drankverbod
in de Verenigde Staten, toen men probeerde door een wet de mensen te
dwingen om op te houden alcoholische dranken te drinken. Ze dronken
meer dan ooit te voren. Een stuk papier kan het hart en het denken van
een mens niet beheersen. En huishoudelijke reglementen voor de loges
en nationale afdelingen bezorgden zelfs GdeP ware hoofdpijn toen hij
de nationale afdelingen oprichtte. Het was nooit zijn bedoeling dat
een loge of een afdeling door huishoudelijke reglementen zou worden
geleid. Maar zoals zo vaak gebeurt, nemen de leden een woord van de
leader te letterlijk op en gaan vele dingen doen, en maken het werk
van een leader moeilijker en dan moet hij dat later ongedaan maken.
Ik probeer gedachten die bij me opkomen op een eenvoudige manier uit
te spreken en naar voren te brengen, en de geest ervan te geven. De
letter van de wet doodt altijd, maar de geest maakt levend, zoals de
heilige leringen van de christenen zeggen.
Ik wil alleen nog dit zeggen, en ik geloof dat we dan beter kunnen
sluiten. Ik weet niet hoevelen van u de De Mahatma Brieven aan A.P.
Sinnett hebben gelezen. Ik geloof dat daarin staat dat meester
M aan Sinnett schreef over enkele problemen in verband met de Londense
Loge. De meester wilde dat hij iets deed, maar Sinnett schreef blijkbaar
iets terug, wat er op neerkwam dat we dat niet konden doen omdat we
een reeks regels en voorschriften, enz., hebben die we moeten naleven.
De meester antwoordde dat als de regels en voorschriften in de weg staan
om iets te doen, gooi ze dan weg en doe wat er gedaan moet worden. Nu
wil ik daarmee niet zeggen dat er geen behoefte is aan goed gedrag of
iets dergelijks. Ik heb het over de letter van de dingen, niet over
de ware spirituele kracht.
Ik dank u nogmaals voor uw komst vanavond en voor uw mooie vragen,
en ik hoop u allen een hand te geven vóór u vertrekt.
De bijeenkomst werd om 22.15 uur gesloten.