Inhoudsopgave 
Bijeenkomst in Hamburg
Hotel Atlantic
7 juni 1951 – 20.00 uur
Kirby Van Mater, voorzitter
Wilhelm Oehrens, vertaler
Kirby Van Mater: Vrienden, we heten u hier vanavond welkom,
en danken u voor uw komst naar deze informele bijeenkomst. Zonder daar
nog iets aan toe te voegen, stel ik de leader van de Theosophical Society,
dhr. James A. Long, aan u voor. Na de bijeenkomst zal de leader vanavond
graag met ieder van u kennismaken.
JAL: Ik zal nu even opstaan en direct daarna weer gaan zitten
en informeel zijn. Ik wil dat u zich allemaal thuis voelt.
Ik zal u vertellen hoe deze bijzondere opstelling van de stoelen tot
stand kwam. Vanuit Stuttgart had ik telefonisch hier in het hotel een
zaaltje voor onze bijeenkomst besproken. Maar ik wist tot vanmiddag
niet hoe het zaaltje was ingericht en toen de portier me deze zaal liet
zien met de tafels gerangschikt zoals nu en de stoelen eromheen, dacht
ik bijna dat ik in het Hotel Raleigh in Washington DC was, waar ik gedurende
ongeveer een jaar rondetafelgesprekken leidde, waarbij de stoelen en
tafels op dezelfde manier waren opgesteld. Ik dacht bij mezelf: waarom
laten we ze niet staan zoals ze nu staan, want we zullen niet meer dan
twintig of dertig mensen hebben, en het zal ons een kans geven met elkaar
te praten. En nu zitten we hier.
Ik heb me niet voorgenomen een formele lezing te houden; en in het
bijzonder wanneer de groep klein is, geef ik de voorkeur eraan meer
direct tot de vragen te komen die de leden op hun hart kunnen hebben,
en hardop met hen daarover te denken. Het geeft niet of ze persoonlijk
zijn – ik bedoel niet intieme persoonlijke zaken – maar
vragen over de theosofie en het werk, welke dan ook. Ik ben heel blij
dat de bijeenkomst deze omvang heeft. We hebben allerlei bijeenkomsten
gehad sinds we naar Nederland kwamen voor het Congres in Utrecht, en
elk daarvan was anders. En deze verschilt doordat ik me erg op mijn
gemak voel om hier met u te zitten en met u mee te denken.
Zeitler: Kunt u ons vertellen waar het grootste aantal leden
is in Duitsland?
JAL: Bedoelt u op welke bijeenkomst het grootste aantal leden
aanwezig was?
Zeitler: Nee, waar hebben we het grootste aantal leden, in
Stuttgart, München of ergens anders?
JAL: Ik zou zeggen München. De bijeenkomst werd daar
gehouden in het Deutsches Museum. Er was daar plaats voor ongeveer 200
personen, en niet alleen waren alle stoelen bezet, maar er stonden nog
enkele mensen in de gangpaden. Niet iedereen was lid van de branche
in München. Slechts ongeveer 180 waren leden. Maar uw vraag geeft
me aanleiding tot wat ik nu ga zeggen.
Deze rondreis, en ook mijn reis rond de wereld in januari, heeft en
had een zeer nadrukkelijk doel, dat ik in januari niet volledig herkende
en dat ik pas volledig heb herkend toen ik leader werd, en ik wil hierover
even met u praten, want het houdt verband met de algemene vraag waar
het grootste aantal leden is.
Degenen van ons die al enige tijd lid zijn van de Society, en de theosofie
serieus hebben bestudeerd, zullen allemaal vroeg of laat door hun bestudering
hebben geleerd dat theosofie, echte theosofie, en haar invloed op de
mens en de wereld, meer iets innerlijks dan iets uiterlijks is. En op
deze reis heb ik in praktisch alle gevallen, in elke stad en in elk
land, geconstateerd dat de ervaringen van de laatste decennia min of
meer ertoe hebben geleid dat we dit feit uit het oog hebben verloren.
Het gevolg daarvan was dat ik praktisch overal loges vond, of ze nu
groot waren of klein, die zich letterlijk dood piekerden over wat ze
zouden kunnen doen om harder te werken en meer te doen voor de Society
en het werk. Een van de eerste vragen die me onveranderlijk overal werd
gesteld was: Wat kunnen we doen om de theosofie meer te verspreiden?
Ze hadden letterlijk alles geprobeerd, maar waren niet tevreden met
de resultaten. Daarom was het nodig het werkelijke doel van de Society
in de wereld met hen opnieuw te bekijken en met hen erover te denken
en hen te helpen de sluier van onjuiste opvattingen te doorbreken en
tot de kern van de zaak te komen: dat, indien we als individu en als
loge niets op het innerlijke gebied doen, we niet kunnen verwachten
veel resultaten op het uiterlijke gebied te bereiken. Het innerlijke
is in werkelijkheid de oorzaak; het uiterlijke het gevolg. En omdat
we als theosofen in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in oorzaken,
meer dan in gevolgen, voor zover het de oplossing van problemen betreft,
werd het duidelijk dat we de oorzaken moeten analyseren. Indien we de
juiste oorzaken leggen, zullen de resultaten voor zichzelf zorgen en
goed zijn.
Wat ik heb gezegd kan op het eerste gezicht klinken alsof de Theosophical
Society en zijn leden in een nogal slechte toestand verkeerden. Dat
is niet het geval en dat is helemaal niet de indruk die ik wil vestigen.
Ik kan zonder enige aarzeling zeggen dat het waarachtige werk van de
Society en haar meesters nu op een hechtere grondslag berust dan ooit
eerder in haar geschiedenis. Het bewijs van die gezonde grondslag en
toestand ligt niet in het aantal leden dat we in de Society hebben,
omdat louter aantallen in een Society niet haar werkelijke waarde in
spiritueel opzicht tonen. Onze Society zou honderdduizenden leden kunnen
hebben, indien we hoofdzakelijk daarin geïnteresseerd waren. Het
enige wat we zouden moeten doen is een beetje adverteren en praten en
een eenvoudig beroep doen op de zelfzuchtige kant van onze medemensen,
en door een spirituele hervorming in de ziel van ieder individu in de
tijd van tien weken en voor zoveel dollars aan te bieden, zouden we
de grootste zaal in Hamburg kunnen vullen en tientallen leden krijgen.
We zouden de hervorming van de ziel echter niet op die basis tot stand
kunnen brengen. We zijn niet geïnteresseerd in dat soort promotie
van het theosofische werk. We zijn erin geïnteresseerd om onze
medemensen te helpen de woorden van meester Jezus volledig te begrijpen,
die, toen hem werd gevraagd hoe hij zijn wonderen volbracht, zei: ‘Ik
ben het niet die deze dingen doet, maar de Vader binnenin mij. Deze
dingen die ik doe, zult ook u doen, en zelfs grotere dingen.’
Theosofisch gesproken, vertelde hij zijn discipelen en het volk die
hem deze vraag stelden, dat ieder mens – zijn volgelingen, u en
ik – binnenin ons een goddelijke vonk heeft die, als we onze plicht
doen, zich in ons wezen en karakter zo krachtig zal ontwikkelen dat
we in staat zullen zijn de dingen te doen die meester Jezus deed en
zelfs grotere dingen. Niet als wonderen, maar als volkomen natuurlijke
gevolgen van spirituele ontwikkeling. Dat gebeurt natuurlijk niet in
tien eenvoudige lessen! Daarvoor zijn vele levens nodig. Maar waarop
ik wil wijzen is dat ieder van ons die goddelijke vonk inderdaad in
zich heeft, en onze plicht tegenover de wereld is zoveel mogelijk medemensen
dat ook te laten beseffen, en door ons voorbeeld hen te helpen om zelf
die goddelijkheid in hun eigen wezen te ontvouwen. Dat is niet moeilijk
om te begrijpen.
Tijdens deze rondreis echter was het in het begin een beetje moeilijk
de leden te helpen beseffen dat ook wij, als leden van de TS, ongeacht
hoe lang we al lid zijn, dezelfde taak ten opzichte van onszelf hebben:
niet maar te zitten en erover te spreken, en te luisteren naar wat de
leader of iemand anders erover te vertellen heeft, maar van dag tot
dag te proberen van onszelf voorbeelden te maken van wat theosofie in
feite betekent. En de enige manier waarop we dat volgens mij kunnen
doen, is onze plicht te doen zoals ze dagelijks op een natuurlijke manier
tot ons komt. Ik geloof dat we allemaal uit de slechte ervaringen in
onze eerste dagen in de theosofie weten dat zodra we ons werk, ons gezin
of andere plichten die we hadden te doen, veronachtzaamden om voor theosofie
te werken, we ons al snel in een heel ongelukkige toestand bevonden,
niet alleen in onze zakelijke betrekkingen, maar ook ten opzichte van
ons gezin en onze vrienden. We zullen vaak het gevoel hebben gehad:
‘Ik heb nu al een week geen tijd gehad om iets voor de theosofie
te doen, of een maand, of een aantal maanden, en ik val terug tot het
eenvoudig lid zijn van de Society.’ Terwijl dat in werkelijkheid
niet het geval is. Omdat de werkelijke grondslag meer een innerlijke
dan een uiterlijke is, zal datgene wat we doen om het innerlijke aspect
van ons wezen en karakter te versterken en te verruimen, wanneer het
de uiterlijke kant van onze ervaring bereikt, een invloed hebben die
ons begrip ver te boven gaat. Dat klinkt misschien vaag zoals ik vanmiddag
tegen een lid in het hotel zei, maar we weten dat hoe verder we binnendringen
– of hoe hoger, of hoe u het ook wilt beschouwen – in het
rijk van het bewustzijn, des te dynamischer en des ter sterker de invloed
is wanneer deze het uiterlijke gebied bereikt.
Hiermee zinspeel ik niet op iets op het gebied van verschijnselen.
Ik spreek niet over psychische vermogens of het werken met het psychische
deel van ons bewustzijn. Dat bedoel ik helemaal niet. Ik bedoel het
spirituele deel van ons bewustzijn, hoe weinig we het ook begrijpen.
Juist doordat we het niet hebben begrepen, hebben we het over het hoofd
gezien en nagelaten ervan gebruik te maken om het werk van de Society
te bevorderen. We zijn er tenminste niet in geslaagd om er in het werk
bewust gebruik van te maken. Natuurlijk hebben we het spirituele deel
van onze natuur onbewust gebruikt, anders zou de Society niet op zo’n
hechte grondslag rusten als ze nu doet. Maar nu we aan de opgaande boog
van deze eeuw zijn begonnen, is de tijd aangebroken om meer bewust met
het spirituele aspect van de theosofie en van ons eigen karakter en
wezen te werken.
Om de leden te helpen is het mijn taak geworden om in meer uiterlijk
opzicht datgene voort te zetten waarmee kolonel Conger in het begin
van zijn bestuur in innerlijke zin was begonnen, en dat ongeveer een
jaar vóór hij heenging naar buiten merkbaar werd, en dat
is het geven van een duidelijker begrip van praktisch occultisme of
daadwerkelijke theosofie.
Wanneer ik de woorden praktisch occultisme gebruik, bedoel ik daarmee
niet de occulte wetenschappen, zoals helderziendheid, helderhorendheid,
astrologie, numerologie, en alle andere ‘ologieën’.
Ik bedoel daadwerkelijk altruïsme, omdat occultisme in zijn zuiverste
betekenis altruïsme per se is. En zo is het mijn taak geworden
terwijl ik de wereld rondging, en op deze reis, om hier en daar de leden
te helpen beseffen dat de werkelijke vooruitgang van het werk, en de
werkelijke kracht van de Society zijn teweeggebracht door het spirituele
werk van haar leden; en dat we nu, op dit punt in de geschiedenis van
de Beweging, als individuele leden en als loges moeten leren meer bewust
te werken met het spirituele aspect van onze verantwoordelijkheden.
Indien we de Gulden Regel van de bijbel in praktijk zouden brengen,
hoefden we niets anders te bestuderen of te begrijpen of te doen. Dan
zouden we theosofen zijn. We moeten niet uit het oog verliezen dat ieder
heilig geschrift zijn oorsprong heeft gehad in wat we kennen als theosofie
of de oude wijsheid. En in elk van deze heilige geschriften, hetzij
christelijk, boeddhistisch, taoïstisch of welke dan ook, zullen
we met de sleutels die de theosofie geeft, dezelfde leer vinden die
ons in onze theosofische leringen is gegeven. Er is overal een parallel.
Ik zal mijn opmerkingen besluiten door terug te komen op de vraag van
deze heer, en ik kan in alle waarheid en oprechtheid zeggen dat waar
twee of drie theosofen samen zijn in de waarachtige geest van het werk,
daar ook de kracht van de meesters zal zijn; en als ze innerlijk het
juiste gevoel hebben en de juiste houding aannemen tegenover hun plichten
en verantwoordelijkheden, met een innerlijk en sterk verlangen om hun
medemensen te helpen, zullen ze veel meer tot het werk van de Society
bijdragen dan een loge van 500 mensen die in hun uiterlijke studies
en werkzaamheden geen greintje logekracht aantrekken. Ik geloof dat
ik nu genoeg heb gezegd.
Wilhelm Struebig: Waarom vragen we niet als regel een vaste
geldelijke bijdrage?
JAL: Hoe kan ik dat nu op dit moment beantwoorden? Deze vraag
is herhaaldelijk aan het Hoofdkwartier naar voren gekomen. Enerzijds
leeft om goede redenen de gedachte om voor het lidmaatschap in de Society
een vaste contributie te vragen, want als een lid aan deze spirituele
beweging wil deelnemen en goed beseft dat spirituele waarden en spirituele
zaken niet gekocht kunnen worden, zou hij zich zeker vrij en onbezwaard
moeten voelen als hij iets moet betalen om het administratieve werk
dat nu eenmaal nodig is te ondersteunen; en als hij niets opoffert voor
wat hij krijgt, zal hij erg weinig halen uit wat er is gegeven.
Dan is er anderzijds de gedachte van hen die bang zijn dat zodra men
een vaste bijdrage heft, een bedrag vaststelt dat betaald moet worden,
men geld vraagt voor de theosofie en de spirituele waarden die men geeft,
en denken dat de zaak geheel op vrijwillige basis moet blijven.
Dit zijn de twee meningen en hier sta ik precies tussen beide in. Ik
heb heel wat over de zaak nagedacht gedurende een aantal jaren, maar
ik ben er nog niet helemaal uit; en juist op dit moment met de financiële
of omrekeningsproblemen in alle nationale afdelingen is het een moeilijk
probleem voor het Hoofdkwartier. Stel bijvoorbeeld dat we een bedrag
vaststellen dat we aan het Hoofdkwartier in Amerikaanse dollars redelijk
vinden. Dit zou dan buiten alle verhouding kunnen zijn voor Duitsland,
Engeland, Australië en de andere sterlingblok landen, en ik geloof
niet dat het juist zou zijn om het ene bedrag voor de ene plaats en
een ander bedrag voor de andere plaats te hebben.
Er is nog een andere gedachte die me gedurende lange tijd heeft beziggehouden
en die vóór vanavond nooit tot uitdrukking is gekomen,
en die ik zelfs niet aan enig lid van mijn staf heb meegedeeld. Ze is
deze: ik krijg het gevoel dat het volkomen onjuist zou zijn aan elk
nieuw lid te vragen een vastgestelde bijdrage te betalen, uitgezonderd
de kosten van zijn inschrijving, voordat hij de gelegenheid heeft gehad
te weten wat de theosofie is en wat ze betekent. En wanneer we dan op
het punt komen waarop hij het zou moeten weten, welk punt erg moeilijk
te bepalen is als we hierover nadenken, dan zou dat voor hem het moment
zijn om het werk geldelijk te gaan steunen. Dat is in feite de manier
waarop het automatisch heeft gewerkt voor de leden die daadwerkelijk
bijdragen. Hoe meer ze het ware werk van de Society en wat ze betekent
begrijpen, des te meer ze hebben gegeven. Soms meer dan ze zouden moeten
doen. Maar er moet een of andere vorm worden gevonden die de leden zal
helpen dit korte tijd na hun toetreding als lid te beseffen. Dat kan
niet worden bereikt door reglementen en voorschriften, maar moet meer
van binnenuit dan van buitenaf komen. Zoals u ziet denken we er echt
over na, en misschien zullen we op een dag het juiste antwoord vinden.
Natuurlijk is dit alleen het standpunt van het Hoofdkwartier. We geven
geen richtlijnen voor of tegen afdelingen of individuele loges of branches
die hun uitgaven zelf bekostigen. Dat wordt aan hen overgelaten. Sommigen
doen het zus, anderen zo. Sommigen krijgen niet zoveel geld als ze zouden
moeten ontvangen. Maar die situatie is plaatselijk, en zou telkens afzonderlijk
moeten worden bekeken en behandeld.
Mw. Von Krumhaar: De geest waarover u sprak is niet gebonden
aan de ene of de andere organisatie. Ik denk dat er op welke plek dan
ook een mens kan zijn die niets van theosofie weet, maar die niettemin
dezelfde geest in zich heeft. U zult hem overal vinden in verspreide
groepen, waar mensen zoeken en waar mensen hun verantwoordelijkheden
beseffen.
JAL: Ik geloof naar waarheid te kunnen zeggen dat ik in mijn
korte leven van 52 jaar meer mensen buiten de Society met de werkelijke
theosofische kenmerken heb ontmoet dan in de Society, en dat bevestigt
de woorden van deze dame. Omdat ze geen vraag stelde, hoewel die in
haar woorden besloten lag, zou ik graag de vraag willen formuleren die
ik in haar gedachten bespeur en proberen deze te beantwoorden. Ze is
deze: Wat is dan het verschil en waarom zou men theosoof of lid van
de Society worden als er zoveel mannen en vrouwen buiten de Society
zijn die net zo goed en misschien wel beter zijn dan een groot aantal
theosofen? Heeft u niet op die vraag gedoeld? Vloeit ze niet noodzakelijkerwijs
daaruit voort?
Mw. Von Krumhaar: Ja, inderdaad.
JAL: Mijn antwoord hierop is dit: De Theosophical Society,
die vergeleken met andere organisaties heel weinig leden telt, staat
onder het directe waakzame toezicht van, en is gevormd en tot aanzijn
gebracht door, die meesters van wijsheid die we kennen als de beschermers
van de mensheid. Sommige mensen zullen misschien niet in die meesters
geloven. Maar wij wel. En enkelen van ons weten dat ze leden zijn van
een hoge orde van innerlijke spirituele kracht, die in feite een bescherming
vormt voor de mensheid. Toen ze samen met Mw. Blavatsky in 1875 de Theosophical
Society oprichtten, hoopten ze een formele organisatie te vormen door
middel waarvan ze in de uiterlijke wereld zouden kunnen werken en waarin
zich een groep mensen zou ontwikkelen die streven naar de zelfbewuste,
zelfgeleide evolutie van hun eigen karakter, door een gedetailleerde
studie van oude en bekende regels en leringen, die hen uiteindelijk,
mogelijk na vele incarnaties, zou toerusten om bewuste helpers van deze
helpers van de mensheid te zijn.
Met deze inleidende opmerkingen in gedachten is het verschil tussen
een theosoof die probeert een theosoof te zijn en die zich daartoe heeft
verbonden, en iemand die geen lid is maar die misschien zelfs een sterker
verlangen in zijn hart heeft, dat de eerstgenoemde in een stroom werkt
die spiritueel geladen is met een bewust element dat voor hem de taak
dubbel zo zwaar maakt als voor de persoon die zich niet binnen de invloed
van die bewuste spirituele stroom heeft geplaatst. Dat is echter geen
kritiek op het niet-lid.
Mw. Von Krumhaar: Bedoelt u dat degene die in de stroom is
een dubbele last draagt?
JAL: Zelfs als hij niets doet, heeft hij een dubbele last
die begint op het ogenblik dat hij zich bewust verbindt. Hij geeft zijn
woord niet aan een meester, of aan een leader, of aan een loge, of aan
een of andere persoon. Hij verplicht zich tegenover zijn eigen hogere
zelf, en dat legt hem automatisch, zelfs zonder zich te verroeren, innerlijk
of uiterlijk, een dubbele last op. Daarom telt onze Society zo weinig
leden.
Mw. Von Krumhaar: Ik dacht eraan dat Albert Schweitzer, bijvoorbeeld,
dezelfde verantwoordelijkheid op zich heeft genomen.
JAL: Iedereen is volkomen vrij om dat te geloven. Ik zie dat
niet zo; maar wie ben ik om de dame of iemand anders hiervoor bewijzen
te geven? Dat is een innerlijke zaak die alleen onze eigen ervaring
zal bewijzen of verwerpen. Er zijn overal zoveel goede mensen in de
wereld, grote aantallen; hoe meer er zijn des te beter. Maar wij in
de TS hebben een bewuste verantwoordelijkheid, die een nadrukkelijk
doel heeft dat geen andere organisatie in de wereld heeft, en daarom
zou geen organisatie in de wereld gelijk kunnen zijn aan de onze. Er
kunnen andere organisaties met dezelfde naam zijn, maar ze hebben niet
hetzelfde uitdrukkelijke doel waarin de occulte keten of schakel met
die kracht die de Society het aanzijn gaf, onverbroken is gebleven.
Het is bijzonder gemakkelijk spirituele verlichting te zoeken en hier
en daar dingen te vinden die een bepaald deel van onze innerlijke constitutie
zouden bevredigen en ons een goed gevoel geven, en ons zouden helpen
om tot een hoger bewustzijnsniveau en meer begrip voor onze medemensen
te komen. Dat is allemaal goed; maar ik ken geen organisatie in de wereld
die bewust en weloverwogen en zonder beperking het doel nastreeft dat
het onze is, namelijk het concrete doel om een kern van een universele
broederschap te vormen. We hebben allemaal heel wat over broederschap
gehoord, en er zijn vele broederschapsorganisaties in de wereld. Ik
ben blij dat ze bestaan. Maar nogmaals, ze zijn niet bewust verbonden
met die kracht die zich in deze eeuw nadrukkelijk openbaart door middel
van een bepaalde organisatie, die door die kracht werd gekozen om haar
te vertegenwoordigen en haar verantwoordelijkheden in de wereld te dragen.
Ik kan niet veel verder gaan zonder een aspect van die vraag te bespreken
waarover in een groep niet kan worden gesproken. Dat is niet bedoeld
als een ontwijking. Als ik tijd heb hoop ik dat we na de bijeenkomst
nog even met u kunnen praten, en ik denk dat ik u dan een goede reden
kan geven waarom ik zeg wat ik zeg.
Günther: Ik zou graag iets willen weten over het optreden
of de houding van de kerken tegenover de Society. De kerken zijn niet
verdraagzaam ten opzichte van ons; wat zijn de ervaringen van het Hoofdkwartier
over deze kwestie?
JAL: Ik zal proberen met mijn antwoord daarop een breder terrein
te bestrijken dan de vraag zelf. De vooruitgang van de beschaving beweegt
zich westwaarts, en indien we een scheidslijn trekken tussen oost en
west, zoals we die kennen, zullen we ervaren dat naarmate we westelijker
van die lijn gaan, de verdraagzaamheid tegenover de theosofie toeneemt.
Het verschil is misschien klein, maar het is merkbaar. Ik bedoel niet
dat het als een gordijn verschuift, en dat alles achter die lijn of
ervoor hetzelfde is. Er zijn natuurlijk individuele omstandigheden.
Maar in het algemeen gesproken, en vooral in bijvoorbeeld ons land merken
we dat het oostelijke deel minder verdraagzaam is dan het Midden Westen,
en het Westen verdraagzamer dan het Midden Westen. Maar het zuidelijke
deel van het Oosten is onverdraagzamer dan het noordelijke deel. En
dat algemene beginsel gaat aardig op.
Afgezien van de katholieke kerk, worden de protestante kerken, met
uitzondering van die kerkgenootschappen die nog steeds vasthouden aan
de evangelische vorm van geloof, langzamerhand ruimer van inzicht, hoewel
dit nog lang niet een algemeen verschijnsel is. Niettemin is er een
toenemend aantal ruimdenkende predikanten of dominees, in het bijzonder
in de unitaristische en de congregationalistische kerken, waar u preken
van predikanten kunt horen, die net zo goed van een theosoof hadden
kunnen zijn. Van tijd tot tijd krijgen we van hier en daar verslagen
over predikanten die vanaf hun kansel daadwerkelijk naar de theosofie
en naar H.P. Blavatsky en haar Geheime Leer verwijzen. Dat
gebeurt niet vaak, maar op grond van de weinige gevallen die me bekend
zijn, ben ik er vrij zeker van dat veel predikanten in hun bibliotheken
waar hun congregaties ze niet kunnen zien, exemplaren van De Geheime
Leer en andere theosofische boeken hebben. Het jongste voorbeeld
van wat ik bedoel, was de predikant die het huwelijk voltrok tussen
kolonel Conger en Mw. Franklin. Ik was helemaal niet verwonderd te horen,
hoewel ik het pas later vernam, dat deze jonge predikant zijn filosofische
opleiding had ontvangen aan de universiteit die onder leiding staat
van Charles Johnston, de vertaler van de Bhagavad Gita, die
een actieve theosoof was; en verder dat de vader van deze jongeman,
een predikant in Engeland, heel bevriend was met de theosofen daar,
en ook veel theosofie in zijn preken verkondigde.
Dat kunt u niet toepassen op elke individuele gemeenschap. Dat hangt
er helemaal van af. Zelfs al gaat de vooruitgang van de beschaving westwaarts,
ze gaat buitengewoon langzaam. We zijn zeer zeker in het voordeel in
de Verenigde Staten omdat we een heel jong land zijn. We zijn een kind
vergeleken met Duitsland en andere Europese landen. Ik moet hier herhalen
wat ik al aan andere Duitse toehoorders of groepen heb verteld, namelijk
dat de Society en de meesters veel interesse hebben in de theosofie
in West Europa, in het bijzonder juist in deze tijd, omdat er veel dingen
achter de schermen gebeuren die, als we ons werk goed doen, een veel
gelukkiger toestand zullen scheppen voor zover het het Westen betreft.
Wanneer ik zeg West Europa en de Verenigde Staten bedoel ik dat gebied
waarnaar Judge en de meesters verwijzen als het vitale deel van de wereld,
waaruit die elementen zullen komen die de voorlopers van het volgende
wortelras zullen vormen, dat, zoals ons wordt verteld, zijn woonplaats
in Amerika zal hebben.
Zo kunnen we de betekenis van West Europa op dit moment veeleer aanvoelen
dan dat we haar werkelijk kunnen kennen. Maar omdat theosofie hoofdzakelijk
iets innerlijks is, en omdat we ons veeleer met oorzaken bezighouden
dan met gevolgen, is het belangrijk dat we als theosofen in het Westen
onze volle plicht doen vanuit een innerlijk standpunt, zodat we, hoe
onbewust het voor ons misschien ook is, de meesters zullen helpen om
de wereld in de juiste richting te leiden. Dat is een lange omweg vanuit
uw vraag, meneer. Zoveel gedachten komen tegelijkertijd bij me op.
Peter Lindner: Op weg hierheen vanavond las ik dat de Esoterische
Sectie van de TS werd gesloten. Ik zou willen weten waarom.
JAL: De Esoterische Sectie is gesloten. Kolonel Conger sloot
haar in iedere plaats tijdens mijn reis om de wereld.
Voordat ik deze specifieke vraag beantwoord, moet ik de aandacht vragen
van zowel de vraagsteller als de rest van de leden voor het feit dat
de Esoterische Sectie werd gesloten, maar niet de Esoterische School.
De Esoterische Sectie werd door HPB in 1888 gevormd, bijna 14 jaar nadat
de Society werd opgericht, en sindsdien is ze een aantal keren geopend
en gesloten. In feite wordt ze automatisch gesloten wanneer er een verandering
van leader plaatsvindt, omdat iedere leader de vrijheid moet hebben
om in zijn tijd te werken op de manier die nodig is om zijn taak goed
te vervullen.
De Esoterische Sectie is door de jaren heen, vanaf HPB, door iedere
leader gebruikt als een school voor training en beproeving van leden
van de Society die zich wilden verbinden tot een krachtiger poging voor
het werk van de meesters, en die bereid waren de automatische reacties
van zo’n inspanning te ondergaan. De Esoterische Sectie vertegenwoordigde
altijd een groep mensen die bereid waren zich aan bepaalde beproevingen
te onderwerpen, geen beproevingen die zijn teweeggebracht of opgedragen
of toegewezen of gegeven door de leraar, of de meesters, maar beproevingen
die door hemzelf zijn veroorzaakt in de normale loop van het dagelijks
leven. Er is een oude occulte wet die onschendbaar is: ‘Onze moeilijkheden
zijn evenredig aan onze aspiraties.’ Die wet werkt in een actieve
theosoof op een krachtige manier – niet op een denkbeeldige of
vooraf bepaalde manier, maar in de natuurlijke loop van de dagelijkse
gebeurtenissen.
Indien u of ik bijvoorbeeld in een erg druk centraal station zouden
zijn met veel mensen die met een bepaalde trein mee willen, en we eerder
dan die anderen met die trein mee willen, dan zouden we met onze ellebogen
en door te duwen ons een weg door die menigte kunnen banen, en daar
eerder zijn dan wanneer we met de menigte waren meegegaan. Maar we zouden
zeker ook tegenwerking en meer moeilijkheden ondervinden. Dat is een
globale vergelijking. Met andere woorden, onze moeilijkheden zouden
evenredig zijn aan ons streven om daar eerder of het eerst te zijn;
en hoe krachtiger onze pogingen zouden zijn, des te meer moeilijkheden
we zouden ondervinden.
Natuurlijk is dat een heel eenvoudig voorbeeld, maar dat is precies
wat er gebeurt wanneer we krachtig spiritueel aspireren. Dan wordt in
de natuurlijke gebeurtenissen van ons dagelijks leven automatisch een
beroep op ons gedaan om veel meer moeilijkheden te overwinnen dan wanneer
we daarvoor de tijd zouden nemen.
Het moet duidelijk zijn dat wanneer een leraar de Esoterische Sectie
voor die specifieke soort training openstelt, er vanzelfsprekend een
extra hoeveelheid van die spirituele kracht waarover eerder is gesproken
tot die Sectie wordt aangetrokken door de aspiraties van haar leden.
Maar we moeten niet uit het oog verliezen dat we het laagste punt van
deze eeuw zijn gepasseerd; en dit leidt tot het deel van de vraag –
waarom? Doordat het keerpunt is bereikt en gepasseerd, en het esoterische
exoterisch en daardoor het exoterische automatisch esoterisch is geworden,
stroomt die kracht die vroeger door de Esoterische Sectie stroomde nu
door de TS. Daarom is alles waarover ik vanavond – en overal waar
ik ben geweest – heb gesproken, bedoeld om de leden te helpen
dat feit te erkennen en er bewust mee te werken. Zij die ervoor kiezen
de verantwoordelijkheid te aanvaarden, hebben nu een plicht als leden
van de TS om meer te doen dan ooit te voren, en gebruik te maken van
die kracht en haar op een praktische manier in ons leven te laten werken,
zodat we elkaar en onze medemensen meer van dienst kunnen zijn. Is dit
een antwoord op uw vraag?
Peter Lindner: Ja, dank u zeer.
Mw. Scharnick: In onze literatuur wordt naar de engel Lucifer
verwezen als de lichtbrenger, en dat gebeurt ook in de mythen uit het
Noorden. Nu wordt hij in andere geschriften een gevallen engel genoemd,
en daarvoor heb ik geen verklaring.
JAL: Het spijt me bijzonder dat de The Dialogues of G.
de Purucker niet in het Duits is vertaald. Het antwoord raakt de
kern van de lering over de manasaputra’s. Toen de mensheid halverwege
het derde wortelras was – die periode die in de bijbel wordt genoemd
in het verhaal van de Hof van Eden, toen de scheiding van de geslachten
plaatsvond en de mens individueel zelfbewust werd, en zoals de bijbel
het zegt, proefde van de boom van kennis van goed en kwaad en vanaf
dat moment de vrije wil had om te doen wat hij verkoos, en vergissingen
en fouten maakte en daardoor leerde wat hij niet moest doen –
was ze op dat punt van de activiteit van de manasaputra’s aangekomen
waar het werkelijke feit in het occulte verhaal van Lucifer zich voordeed,
waar Lucifer een gevallen engel zou zijn geworden. Het antwoord op uw
vraag is naar waarheid dat Lucifer een gevallen engel was en ook een
lichtbrenger. Hierin ligt geen enkele tegenstrijdigheid. De tegenstrijdigheid
is alleen ontstaan omdat bepaalde mensen, vooral de geestelijkheid in
hun latere uitleg van de bijbel, de gevallen engel aan satan verbinden.
De eenvoudigste manier die ik ken om het verhaal te vertellen is door
analogie. We weten dat ‘zoals het kleine is, is ook het grote’.
De planeten komen tot aanzijn precies zoals mensen worden geboren. Nadat
een kind is geboren en de periode tussen zeven en veertien jaar bereikt,
komt het op het punt, afhankelijk van de persoonlijke svabhava van het
kind, waarop manas, het mentale aspect van zijn constitutie, incarneert,
althans ten dele. We kunnen in elk kind zien, indien we erop letten,
dat het vanaf dat moment zelfbewust begint te begrijpen wat fout is,
wat goed is, enz. Laten we het kleine vergeten en naar het grote overgaan.
Nadat deze planeet aarde was geboren bereikte ze het punt waarop ze
gereed was de menselijke levensgolf te ontvangen; daarna toen we als
mensheid dat punt bereikten waarop we gereed waren om zelfbewust het
goede van het kwade te kunnen onderscheiden, en een ‘incarnatie’
te ontvangen van wat we het denkvermogen of manas noemen – toen
dat in het groot gebeurde met de mensheid als geheel, vond het zogenaamde
occulte mysterie van de ‘afdaling van de manasaputra’s’
plaats en incarneerde een beginsel van een hoger mensenrijk, dat wachtte
om zich in dit mensenrijk te belichamen en het vuur van het denken in
dit rijk te ontsteken. In werkelijkheid waren ze gevallen engelen uit
een hoger gebied, maar ze waren werkelijk als ‘Lucifer’
in de mens, de ‘lichtbrenger’. Dat is het verhaal, zo eenvoudig
als ik het vertellen kan.
Struebig: Is het niet zo dat de vorm van de mensheid al bestond
op dat tijdstip, maar dat het denkvermogen of manas toen ontbrak?
JAL: Dat is juist. Manas was er latent, maar het was niet
verlicht.
Struebig: De vorm bestond en de kwaliteiten van de toekomstige
mensen waren in deze vorm latent aanwezig?
JAL: Dat is juist.
Herbert von Krumhaar: Gisteren had ik een vraag in gedachte
waarover ik me afvroeg of het juist zou zijn haar hier te stellen en
ik schreef haar op: Is de voorstelling van de levende Heer God in Jezus
Christus ook een goddelijkheid, en bekend als de grote ik-ben? Dat wil
zeggen, bewustzijn dat in de mens als een stralend bewustzijn aanwezig
kan zijn en ook als een bewustzijn dat afdaalt en terugkeert naar het
zogenaamde mentale verzamel-oog, of wat men beschouwt als nog hoger
dan het niet-ik, zoals prof. Jung uit Zürich eens zei. Is deze
opvatting in overeenstemming met of verenigbaar met de theosofie?
JAL: Ik kan die vraag niet beantwoorden tenzij u me uitlegt
wat u bedoelt met de levende Heer God in Jezus Christus. Dat zal de
hele vraag verduidelijken of niet.
Von Krumhaar: Een gedachte schiet me op dit moment te binnen:
ik vraag me af of het juist zou zijn van een persoonlijke God te spreken.
Ik geloof dat wat op de achtergrond van mijn gedachte leeft de overtuiging
is dat het de bedoeling is dat we datgene waardoor Christus een god-mens
werd, zelf zullen worden, eenzelfde god-mens .
JAL: Ik geloof dat ik de moeilijkheid begrijp. Volgens onze
theosofische leringen was de meester Jezus een avatara, wat noch een
god-mens, noch een mens-god was, maar beide plus nog iets, en om dit
in verband te brengen met het eerste deel van uw vraag is vanuit een
theosofisch standpunt onmogelijk als we inzien dat meester Jezus een
avatara was. Voor hen die misschien niet weten wat een avatara is, zal
ik het in het kort uitleggen. Laten we het een conjunctie van elementen
noemen die in bepaalde karmische en cyclische perioden, zoals een messiaanse
periode, een avatara vormen. Er zijn drie elementen waaruit een avatara
wordt gevormd, en die drie elementen worden geleend van drie individuele
en verschillende wezens die door karma zijn voorbereid en in staat zijn
om deze bijzondere daad van witte magie op dat specifieke moment tijd
uit te voeren. Deze drie wezens zullen nooit weer in die combinatie
samen komen. Het laagste element in die combinatie wordt verschaft door
een individu, een mens, van wie de constitutie voor die verantwoordelijkheid
gereed is. Het tussendeel wordt geleverd door een meester of boeddha
van de Grote Witte Loge, van wie het karma ook hem op de taak heeft
voorbereid. Het hoogste deel van die combinatie wordt verschaft door
een nog hogere entiteit die nog verder is geëvolueerd dan die wezens
waarover we spraken als de mahatma’s, en over hen kan tot beter
begrip worden gezegd dat ze komen uit die goddelijke gebieden die ons
huidige mentale voorstellingsvermogen ver te boven gaan. Om de zaak
te verduidelijken zouden we er in zekere zin aan kunnen denken in de
termen die Krishna gebruikt in de Bhagavad Gita als hij zegt: Op bepaalde
tijdstippen als het land in oproer is en ondeugd en onrecht heersen,
belichaam ik een deel van mijzelf, van eeuw tot eeuw, en blijf ervan
gescheiden. Dat is de theosofische opvatting over meester Jezus, of
de Christus Jezus, of de levende God.
Zo ziet u dat dat de enige opvatting is waarmee ik kan werken om zo’n
vraag te beantwoorden, en hoe moeilijk het zou zijn die daad van witte
magie die bekend is als de avatara in verband te brengen met het ik-ben
en het ik-ben-niet. Uw gedachte is een mooie mystieke gedachte en ik
zeg dit zonder enige kritiek, maar we denken nu hardop en proberen elkaar
te helpen. De gedachte die verborgen ligt in wat u heeft gezegd is werkelijk
prachtig, maar het gevaar, al is het niet ernstig, ligt in onze pogingen
om onze gevoelens, en onze mystiek in praktijk te brengen. Daarbij verliezen
we vaak onze greep op de hechte basis van de waarheid, gaan met onze
voeten van de grond, en vergeten het waarachtige Jezus-element dat midden
in de wereld is, dat door de mensen werkt en hen helpt anderen te helpen.
Indien we het contact daarmee verliezen, wat is een filosofie dan waard
als ze de mensen niet helpt een beter leven te leiden?
Struebig: Ik geloof dat de leringen van Blavatsky, Judge,
enz., slechts goed zijn om uiteindelijk te bewijzen dat de mensheid
in wezen van goddelijke oorsprong is.
JAL: Ja, dat is waar, maar ze reiken nog wel iets verder.
Die bewering is volkomen waar, maar als we haar niet concreter maken
voor het hoe en waarom van ons eigen denken, zou ze in ons dagelijks
leven niets voor ons betekenen. Ik zie het graag op deze manier: Mw.
Blavatsky kwam om de wereld en de mensheid enige gedachten en leringen
te geven die de wereld in deze grote cyclus waar de mensheid nu doorheen
gaat en gedurende miljoenen en miljoenen jaren doorheen is gegaan nooit
eerder had ontvangen, in welke uiterlijke vorm dan ook – leringen
die niet aan de hele wereld waren gegeven vóór zij kwam.
Daarvoor werden ze alleen bekendgemaakt aan hen die in de grote en kleine
mysteriën sterk genoeg waren om de vuren van inwijding te doorstaan,
en zich tot geheimhouding hadden verplicht, op straffe van onmiddellijke
dood indien ze iets van deze esoterische leringen zouden onthullen.
In 1875 had de wereld het recht verdiend om te ontvangen wat voorheen
esoterisch was. Tijdens het christelijke tijdperk werd in de leringen
die aan de volgelingen van meester Jezus werden gegeven en later werden
verspreid, alleen gesproken over het drievoudige aspect van de menselijke
constitutie: lichaam, ziel en geest, waarover we overal in de bijbel
lezen, vooral bij Paulus. Maar toen HPB De Geheime Leer schreef,
gaf ze de wereld de zeven beginselen van onze constitutie, de zevenvoudige
verdeling. Dit bood de wereld en hen die deze verdeling wilden bestuderen
een geweldig hulpmiddel om aan het oude gebod gehoor te geven, ‘mens
ken uzelf’, want als we onszelf kennen, kennen we het universum,
dat wil zeggen, als we onszelf werkelijk kennen. Zo heeft de kennis
van de zeven beginselen de mensheid sindsdien veel meer geholpen dan
we beseffen, niet alleen in religieuze en filosofische kringen, maar
ook in wetenschappelijke; en u zou verbaasd zijn als u wist hoeveel
filosofen en wetenschappers De Geheime Leer kennen, en hoeveel
studenten op universiteiten dat boek gebruiken. In feite hebben exemplaren
van De Geheime Leer in de universiteitsbibliotheken ezelsoren
en zijn ze versleten. Veel, heel veel personen hebben op wetenschappelijk,
filosofisch en religieus terrein de ideeën en informatie gebruikt
en in hun eigen woorden uitgegeven, terwijl gemakkelijk te herkennen
is dat ze zijn voortgekomen uit en hun oorsprong hadden in De Geheime
Leer. Dat is prima. Niets zou HPB gelukkiger maken als ze nu leefde
dan dat te zien. Zij en de meesters geven er niet om of ze al dan niet
de eer krijgen, zolang de wereld het voordeel geniet. Ik zou nog een
groot aantal aspecten van hun betekenis voor het dagelijks leven kunnen
belichten, maar ik denk dat u genoeg weet om het verband te leggen.
Nu zal ik verder uitweiden over de vraag van Mw. Von Krumhaar, waarvan
ik heb gezegd dat ik deze persoonlijk zou beantwoorden. De reden waarom
ik besloten heb dat te doen is omdat deze heer de vraag stelde over
de Esoterische Sectie, en ik kan evengoed het antwoord nu geven dat
ik persoonlijk zou hebben gegeven en dat mijn bedoeling onderstreept
van wat ik eerder op een min of meer versluierde manier heb gezegd.
In deze Society is een Esoterische Sectie geweest waarvan de leden
deel konden uitmaken, indien ze dat verkozen en bereid waren een bepaalde
gelofte af te leggen aan niemand anders dan aan zichzelf. Door die stap
in de Esoterische Sectie te zetten, trekken ze de aandacht van wat ik
de Esoterische School heb genoemd, waartoe diezelfde meesters, waarover
ik sprak, behoren. Ik bedoel niet dat deze leden de persoonlijke aandacht
van die meesters in die school krijgen, want dat is gedurende vele,
vele incarnaties niet het geval. Maar ze brengen zichzelf in een positie
waarin ze deel hebben aan en leven in en door en met die occulte kracht
die vanuit de Society naar de wereld stroomt, en als resultaat kunt
u gemakkelijk begrijpen welke last die persoon zichzelf heeft opgelegd
vergeleken met de last die iemand anders zichzelf zou kunnen opleggen
zonder contact met die kracht. Wat er in feite gebeurt is dat het zoeklicht
van werkelijke occulte waarheid ten volle wordt gericht op de hele natuur
van de persoon die die stap zet, op iedere donkere hoek van zijn natuur,
waar ook maar een vergissing of een onjuist bewustzijnsaspect bestaat,
zodat zowel de slechte eigenschappen in zijn natuur als de goede naar
de oppervlakte komen en hij in de dagelijkse dingen van zijn leven zelfbewust
daaraan kan werken: om het slechte te zuiveren en het goede daadwerkelijk
in dienst te stellen van zijn medemensen, zodat hij des te sneller een
werkelijke helper kan worden die aanvaardbaar is voor die meesters die
de mensheid helpen en beschermen.
Het komt eenvoudig erop neer dat de gemiddelde mens geen contact heeft
met en niet werkt in die kracht, maar slechts het natuurlijke deel van
karma moet uitwerken waarmee hij voor dit leven incarneerde; terwijl
de persoon die de gelofte aflegt daardoor de grootst mogelijke hoeveelheid
vroeger karma op zijn schouders neemt die in dit leven ook maar gedragen
kan worden, wat het karma kan vertegenwoordigen van een, twee of drie,
of zelfs vier levens van een gemiddeld mens. Deze Society is de enige
Society in de wereld van nu die dat rechtstreekse contact heeft met
de werkelijke esoterische achtergrond van de mensheid.
Ik bedoel hiermee niet dat de meesters niet met iets buiten deze Society
werken. Dat zou belachelijk zijn omdat we weten dat ze overal werken
waar karma het toelaat, en dat ze het buddhische licht herkennen, dat
spirituele licht dat in het hart van iemand brandt, ongeacht wie hij
is of waar hij is, of wat hij doet, of hij in een kerk is, in een wetenschappelijk
laboratorium, of waar dan ook. Ze worden door een occulte wet gedwongen
het buddhische licht te herkennen, het doet er niet toe waar het schijnt;
en ik zal een verhaaltje vertellen dat ik al eerder heb verteld, om
u te laten zien wat ik bedoel.
In de tijd van Judge was er in New York een predikant van een zeer
grote episcopaalse kerk, die de beste gemeente in New York had, groot
en rijk. Hij predikte theosofie, niet als zodanig, maar toch zuivere
theosofie, en dat beviel de bisschop niet, en tenslotte riep hij hem
op het matje en zei hem dat hij ermee moest ophouden of zijn aanstelling
zou verliezen. Deze predikant zei tegen de bisschop dat dat goed was,
indien hij er zo over dacht. Hij kon hem uit zijn ambt ontzetten, maar
hij zou zijn gemeente met zich meenemen omdat hij zijn manier van preken
of onderricht niet zou veranderen. De bisschop zette de predikant niet
af omdat hij wist dat zijn gemeente hem zou volgen, en hij dat ledental
niet wilde verliezen.
Later moest deze predikant gebruikmaken van de diensten van een advocaat,
en hoorde om de een of andere reden die ik niet ken, over Judge, die
praktiserend advocaat was in New York, en ging hem in zijn kantoor opzoeken.
Toen hij het kantoor van Judge binnentrad, zag hij de twee portretten
van de meesters, meester Morya en meester Koot Hoomi, of meester M en
meester KH, zoals we hen noemen, aan de muur boven het bureau van Judge.
Nauwelijks hadden ze elkaar een hand gegeven of hij keek op naar het
portret van meester M, en zei tegen Judge: ‘O, kent u hem ook?’
Judge antwoordde: ‘Zeker. Kent u hem?’
En de predikant antwoordde: ‘O ja, hij brengt me vaak een bezoek.’
Ik vertel dit verhaal alleen om aan te geven dat geen enkele werkelijk
spirituele poging de meesters ontgaat, ongeacht waar die vandaan komt,
als dat spirituele licht sterk genoeg is om hun aandacht te trekken.
Ze zullen niet alleen een predikant bezoeken of hem aanmoedigen, maar
we weten dat ze veel mensen in vooraanstaande posities in de regering
of elders hebben aangemoedigd, en we hebben alle reden te geloven dat
ze bij het tot stand komen van de Verenigde Staten van Amerika zeer
nauw betrokken waren. We weten ook dat ze de huidige gebeurtenissen
van nabij volgen, zowel in Europa als in Amerika, zoals ze dat ook tijdens
de laatste en de voorlaatste oorlog hebben gedaan.
Dat is mijn antwoord op de vraag waarom de last zwaarder is voor iemand
die lid is van de Theosophical Society dan hij zou zijn voor iemand
die dat niet is.
Mw. Von Krumhaar: Dank u. Wonen de meesters overal in de wereld?
JAL: De meesters zelf hebben hun woonplaats in een bepaald
deel van Tibet, maar ze hebben duidelijk gemaakt dat er in elk land
in de wereld afdelingen van hun orde zijn, maar geheel onbekend aan
iedereen behalve henzelf. Ze maken het feit aan niemand bekend en ze
zouden sterven zodra ze dat deden. De gemiddelde mens herkent hen in
het geheel niet, omdat ze in stilte werken, zonder beloning, volkomen
onzelfzuchtig, zonder enige eer te genieten, en zonder enige erkenning
hoe dan ook; ze wijden zich volledig aan het werk van de Grote Witte
Loge. Ze kunnen regeringsposities bekleden, ze kunnen overal zijn, maar
worden niet herkend. Maar het ene lid van de orde zal een ander lid
van de orde herkennen in welk deel van de wereld hij ook is en zonder
een woord of een teken of iets anders. En dat is een deel van de organisatie
die we de beschermers van de mensheid noemen. Het is voor veel mensen
heel moeilijk te geloven, maar zo is het en u heeft slechts het onbevestigde
woord van HPB en de meesters. Zij die weten, weten. Zij die niet weten,
zullen op een dag weten.
Ik denk dat we deze bijeenkomst beter kunnen besluiten. Het wordt voor
iedereen nogal laat. Ik wil u nogmaals zeggen hoe blij ik ben u allemaal
te ontmoeten. Ik heb vanavond veel plezier gehad, plezier in de goede
betekenis, door met u te praten, door te proberen uw vragen te beantwoorden,
en samen over theosofie te denken.
Ik wil u allemaal nu goedenacht wensen en ‘auf wiedersehen’
zeggen en naar boven gaan en kijken of ik nog een kop koffie kan krijgen
en dan naar bed gaan. Dankeschön.
De bijeenkomst werd om 23.30 uur gesloten.