Bijeenkomst in Stuttgart
Pedagogisches Institut am Linden
Zondag 27 mei 1951 – 10.00 uur
Georg Saalfrank – algemeen voorzitter
Andreas Zebrowski – dagvoorzitter
Wilhelm Oehrens – vertaler
Twee kleine meisjes boden de leader boeketten witte seringen en wilde rozen aan.
Beethovens Mondscheinsonate, gespeeld door dhr. Fischer.
Georg Saalfrank: Beste vrienden: Het is ons een groot genoegen en een eer om de nieuwe leader van onze TS, James A. Long, en zijn naaste medewerkers, de secretaresse Mw. Grace Frances Knoche en de secretaris-generaal van onze Society, Kirby Van Mater, in ons midden te verwelkomen. Ik mag in dit verband opmerken dat Mw. Knoche en dhr. Van Mater leden van het Kabinet van onze TS zijn, en reeds leden van dit Kabinet waren onder het leiderschap van onze vorige leader kolonel A.L. Conger.
Onze leader en zijn medewerkers zijn van de VS via Nederland en Zweden naar Duitsland gekomen om een nieuwe impuls aan ons streven te geven en een nieuwe stuwkracht aan ons theosofische werk in Duitsland. In naam van de Duitse Afdeling van de TS en in mijn bevoegdheid van nationale voorzitter van deze afdeling, verwelkom ik u met heel mijn hart, met een hart vol vreugde en met een open hart.
JAL: Meneer Saalfrank, meneer Zebrowski: ik wil u en alle leden hier, en ook de kleine meisjes die me de bloemen hebben gegeven bedanken voor deze schitterende ontvangst. Ik denk niet dat ik iets zal proberen te zeggen vóór ik geprobeerd heb uit het diepst van mijn hart uitdrukking te geven – niet alleen aan mijn gevoelens, maar ook aan de gevoelens van onze vrienden aan het Hoofdkwartier die gedurende een aantal jaren nauw met het werk verbonden zijn geweest – ten diepste uitdrukking te geven aan onze waardering voor broeder Saalfrank en aan onze dankbaarheid voor zijn jarenlange loyale inzet onder moeilijke omstandigheden voor de zaak van de meesters. Ik hoef de verbeeldingskracht geen enkel geweld aan te doen wanneer ik zeg dat de theosofie in Duitsland, zoals ze er nu voorstaat, en zoals ze het heeft overleefd, het gevolg is van de diepe toewijding en trouw van dhr. Saalfrank. En ik ben dankbaar dat ik het voorrecht heb dat persoonlijk aan u te kunnen bevestigen, meneer Saalfrank [schudt dhr. Saalfrank de hand].
Ik wil u allen uit Stuttgart en van elders bedanken dat u vanochtend hierheen bent gekomen en mij in de gelegenheid heeft gesteld u te ontmoeten en met u te spreken. Het is voor mij een veel groter genoegen dan u zich kunt voorstellen. Ik voel me thuis in Duitsland. Ik voel me thuis in Stuttgart. Mijn voorouders, voor zover ik iets van hen weet, vestigden zich vanuit Duitsland in oostelijk Pensylvania waar ik ben geboren en opgegroeid; en het landschap daar en het landschap hier, het klimaat daar en het klimaat hier lijken heel veel op elkaar. Toen we Duitsland binnenvlogen en van het vliegveld hierheen reden, kreeg ik een licht gevoel van heimwee bij het herkennen van het soort landschap waarin ik opgroeide. Daarom voel ik me helemaal geen vreemde in Stuttgart, en het is een waar genoegen, dat verzeker ik u, vanochtend hier bij u te zijn.
Iedereen hier zou zich zo informeel en prettig mogelijk moeten voelen. Ik houd niet van formeel gedoe in de theosofie. Ik houd ervan als de dingen op een vrije en natuurlijke manier gebeuren, zodat de energie op een bijeenkomst – of er nu 3 of 4, of dat er 1003 of 1004 aanwezigen zijn – heen en weer kan stromen tussen de spreker en de mensen die met de spreker denken en praten.
Ik denk dat ik eerst iets over de leader zal zeggen. Het klinkt misschien vreemd dat ik over mezelf zou willen spreken, maar ik heb het niet over mezelf wanneer ik over de leader spreek. Maar we zullen iets over de leader zeggen en daarna over u.
Karma is iets verbazingwekkends, en het is nu eenmaal zo dat het karma van de TS en van de wereld de leden van de huidige TS en mij heeft samengebracht. In het verleden, tijdens de neergaande boog van de eeuw, had de leiding van de Society, zoals die door de leden en de wereld was opgeroepen, de verantwoordelijkheid om leringen, onderricht en voorbeelden te geven aan de leden en de wereld. Maar in deze tijd is er, eveneens door de wereld en door de leden, een verandering opgeroepen. Deze bewering houdt niet in dat er geen leringen zullen worden gegeven, of dat de leader niet zal proberen een voorbeeld te zijn. Helemaal niet. Maar in plaats van zijn verantwoordelijkheden te vervullen als een leraar in een klaslokaal, moet hij nu zijn werk volbrengen als een lid dat met de leden samenwerkt als ‘één onder gelijken’, in plaats van als ‘eerste onder gelijken’.
Wat houdt dat nu eigenlijk in? Eenvoudig dit: dat het gedurende mijn leiderschap, hoe lang dat ook is, mijn verantwoordelijkheid zal zijn om samen te werken met elk land, elke branche of loge en ieder lid, als één onder u die in het dagelijks leven aan allerlei problemen het hoofd heeft moeten bieden, die veel louteringsprocessen heeft moeten doormaken die u allemaal heeft doorgemaakt en met mij in de toekomst zal doormaken. En hopelijk zal ik in staat zijn om uit mijn ervaringen datgene bij te dragen wat voor u van waarde zal zijn bij de problemen van uw eigen dagelijks leven. Dit kan niet worden bereikt door een persoonlijke briefwisseling en persoonlijk contact met ieder lid. Maar ik hoop wel, wanneer ik over u en de toekomst van het werk van de leden spreek, duidelijk te kunnen maken op welke manier die hulp kan worden verleend. Met andere woorden, ik hoop dat de leden van de Society de tegenwoordige leader niet zullen beschouwen als iemand die vanaf een spreekgestoelte of een hoge zetel neerziet en probeert de aangelegenheden van uw leven en van de loges en van de Society te besturen. Dat zal hij niet doen. Hij hoopt met u samen te werken, en u allemaal te helpen uzelf te helpen, in plaats van iets voor u te doen. Het is een bekend occult feit dat wanneer we iets voor iemand anders doen, we hem zwakker maken. Maar wanneer we hem helpen zichzelf te helpen, dan maken we hem sterker. Als we kunnen zeggen dat dat een beleid is – wat een leader nooit zou meedelen als hij verstandig is – dan kunnen we zeggen dat dat de basis is waarop dit samenwerkingsverband steunt.
Tot zover wat de leader betreft. En hoe staat het met u? En wanneer ik u zeg, bedoel ik de leden in Stuttgart, in Duitsland en over de hele wereld – waar en hoe past u in dit beeld? Als er een verandering heeft plaatsgevonden die invloed heeft op de manier waarop het werk voor de theosofie wordt aangepakt door de leader, dan beïnvloedt die verandering natuurlijk ook het werk van de leden. De basisgedachte werd enige tijd geleden uitgesproken, ik geloof op het congres in Utrecht, dat met de overgang van de neergaande boog van de eeuw naar de opgaande boog, het voor het welslagen van het werk nodig is geworden dat we ons richten op het geven van theosofie in plaats van op het ontvangen van theosofie. Op veel plaatsen waar ik in Nederland en in Zweden met de leden heb gesproken, waren er enkele leden die het moeilijk vonden om te begrijpen wat dat precies betekende. Sommige leden dachten dat er van hen verwacht werd dat ze meer uiterlijk werk deden, harder werkten met studiegroepen en loges en lezingen en al die dingen die we gewoonlijk als meer werk beschouwen. Maar dat is niet nodig. De ware vooruitgang van het werk van de meesters in de wereld, voor zover het de TS en zijn leden betreft, is een innerlijke zaak en niet slechts iets uiterlijks. En wanneer we dat in gedachten houden, hoe kunnen we dan theosofie geven, hoe kunnen we vanuit een innerlijk standpunt ons richten op het geven van theosofie in plaats van op het ontvangen van theosofie, waarbij we de uiterlijke activiteit als ondergeschikt beschouwen?
Ik ken maar een manier, en dat is door de theosofie te nemen zoals we haar hebben ontvangen, en haar in feite tot een deel van ons dagelijks leven te maken. Nu heeft u dat allemaal jarenlang gehoord en gelezen, maar ik ga de gedachte herhalen en zal proberen haar op een iets andere manier tot uitdrukking te brengen.
Theosofie tot een levende kracht in ons dagelijks leven te maken betekent niet dat we de straat op gaan en onze medemensen op hun werk en thuis gaan opzoeken en daarbij een gezicht trekken als een vrome oude bisschop, fraaie woorden spreken, lief doen en denken dat we de theosofie tot een levende kracht in ons leven aan het maken zijn. Dat is niet wat ik bedoel. Wat ik wel bedoel is dit: dat op de rustige ogenblikken die we met onze ziel doorbrengen, met dat innerlijke deel dat u bent en dat ik ben, we juiste gedachten denken, we de juiste houding aanvoelen, en ons bewustzijn verheffen, niet met moeite of door inspanning maar eenvoudig en rustig, in de hoop dat we wat meer van nut kunnen zijn voor de meesters bij het werk dat ze in de wereld moeten doen.
Waar ik het in feite over heb met betrekking tot onszelf als leden en onze verantwoordelijkheid, voltrekt zich in de stilte, zoals alle werkelijke groei in stilte plaatsvindt. Zolang we door onze gedachten en onze innerlijke houding niet dat punt kunnen bereiken waar we de uiterlijke woelingen van ons hersenverstand, en ook van het hersenverstand van de mensen om ons heen, kunnen kalmeren en tot rust brengen, zullen we niet in staat zijn met de stilte te werken en uiteindelijk wat HPB de stem van de stilte noemt te horen, die in feite geen geluid is en geen stem.
U heeft nu allemaal verschillende keren de uitdrukking gehoord dat het esoterische exoterisch is geworden; en als we over die uitdrukking even nadenken dan kunnen we niet anders dan het feit erkennen dat daaruit volgt dat het exoterische esoterisch is geworden. Al die dingen die ik heb genoemd en waarop ik heb gewezen hangen in deze tijd met elkaar samen en duiden op iets – namelijk dat wanneer we beginnen te begrijpen wat we hebben ontvangen, het in ons bewustzijn opnemen en beginnen ervan te geven, we dan, als we ons werk goed doen, beginnen een beter voorbeeld te zijn van wat de theosofie in het leven van ieder van ons betekent. Wanneer we dat werkelijk doen en in de rust van ons innerlijke bewustzijn innig verlangen onze medemensen beter te kunnen helpen, dan begint datgene wat bekendstaat als het buddische licht een beetje helderder te schijnen in het hart van ieder van ons. Dat buddische licht is niet te zien met uw ogen of met de mijne. Maar iedereen kan het met zijn hart voelen, of hij lid van de TS is of niet. En naarmate we de helderheid van dat licht dat in het hart schijnt vergroten, en het door onze individuele pogingen helderder maken, in die mate zullen we een beter voorbeeld worden van een actieve theosoof. Als we dat punt bereiken – en ik spreek niet over volmaaktheid, ik heb het alleen maar over een kleine vooruitgang die een groot verschil maakt – als we een beetje meer volmaking bereiken, dan zullen onze medemensen dat herkennen. Niet door de woorden die we spreken, ook niet zozeer door onze handelingen, maar door wat ze aanvoelen dat er in ons hart leeft. En ze zullen zich afvragen: ‘Wat heeft hij dat ik niet heb? Het lijkt wel datgene te zijn waarnaar ik al lange tijd heb gezocht.’ En het gevolg zal zijn dat een nieuwe ziel contact heeft gemaakt en bij ons zijn ware thuis heeft gevonden.
Diegenen van u die de menselijke natuur een klein beetje hebben bestudeerd, hebben het feit ingezien dat de zielen die tijdens de laatste een of twee generaties incarneren, veel oudere zielen schijnen te zijn, omdat ze de filosofie en de omstandigheden van het leven begrijpen, en zelfs in hun jeugd veel meer begrijpen dan u en ik op die leeftijd begrepen. Zonder twijfel zijn ze eerder bij dit werk betrokken geweest en zijn ze op zoek naar hun thuis, waar ze de draden van hun inspanningen kunnen opnemen, daar waar ze ze in een vorig leven hebben achtergelaten.
Hoe zullen ze hun thuis vinden? Het kan zijn dat ze hebben geleefd toen er niet zoiets als theosofie met die naam bestond. Het kan zijn dat ze anders werd genoemd. Ze zullen haar niet herkennen door onze woorden alleen, of deze nu worden gesproken of geschreven. Die helpen misschien, maar ze zullen haar herkennen door uw voorbeeld en door mijn voorbeeld. Dat is de enige manier die zekerheid biedt. Ze zullen haar herkennen omdat hun hart het licht ziet branden in ons hart en zonder enige twijfel zal dit hen aantrekken. Zoals het buddische licht dat helder schijnt in een heel actieve theosoof door de meester wordt herkend, zo zullen op een lager niveau die zielen die tot incarnatie komen, dat licht, als ze het voelen branden in ons hart, herkennen en weten dat ze hun thuis hebben gevonden.
De tijd gaat snel voorbij en ik wil u allemaal een kans geven om enige vragen die u misschien op uw hart heeft te stellen, maar ik wil mijn inleidende gedachten besluiten met wat ik beschouw als het hoogtepunt van onze verantwoordelijkheid als theosofen in de wereld van nu. Ook dit is iets innerlijks. Stel u eens voor wat er zou gebeuren als ieder lid van de TS in elk land van de wereld in staat zou zijn zichzelf te maken tot het soort van voorbeeld dat ik zojuist heb genoemd. Bedenk eens wat er zou gebeuren indien en terwijl dat voorbeeld in helderheid zou toenemen: het licht dat vanuit elk hart schijnt, zou ook in helderheid toenemen. Ziet u niet dat dit de werkelijke echte kern van universele broederschap is waar de meesters over spreken en sinds 1875 over hebben gesproken? Dat is het, en nu is het moment aangebroken en hebben we de verantwoordelijkheid om de hoop die zij koesteren tot een werkelijkheid te maken.
Nu bedoel ik niet dat we moeten proberen van onszelf volmaakte wezens te maken. Niemand is volmaakt, zelfs de meesters maken geen aanspraak op volmaaktheid. Maar naarmate we in staat zijn onszelf te verbeteren, zonder enig doel te willen bereiken, en beter te worden omdat het goed is betere theosofen te worden, in die mate zal het licht van de theosofie, het buddische licht van de TS zo helder in de hele wereld schijnen dat het door karma de aangelegenheden van de wereld wel moet beïnvloeden, van het innerlijke naar het uiterlijke gebied, in de richting van vooruitgang en verbetering.
Het belangrijke punt dat ik vanochtend aan u wil voorleggen is dit: Ieder van ons in het land waarmee we karmisch verbonden blijken te zijn, moet inzien dat elk land zijn nationale svabhava heeft, zijn nationale karma, zijn nationale verantwoordelijkheid. Ik heb het niet over politiek of over economie. Ik heb het over spirituele verantwoordelijkheid tegenover de mensheid, en wij als theosofen zijn broeders, waar we ons karmisch ook bevinden. Naarmate we de theosofie vertegenwoordigen in het land waarmee we karmisch verbonden zijn, in die mate zal dat land de impuls voelen, hoe onbewust ook, en zo een meer en meer spirituele leider met zijn eigen volksaard aantrekken – een spirituele leider die uiteindelijk, als we in innerlijke zin ons werk verrichten, dat land zal leiden naar ware vooruitgang. Het uiterlijke moet ten slotte het innerlijke weerspiegelen. Het innerlijke is de oorzaak, het uiterlijke is het gevolg. Hoe kunnen we in een land een spirituele leider verwachten als de innerlijke houding verkeerd is en niet spiritueel? Naarmate we individueel en gezamenlijk als een groep theosofen in welk land dan ook, en in alle landen bij elkaar theosofisch gezien op de juiste manier denken, de juiste gevoelens hebben en dat licht vanuit ons hart laten schijnen, dan en alleen dan zullen we als voorlopers van een edel toekomstig ras op dit ras een stempel drukken dat het vooruit zal helpen en de hele mensheid ten goede zal komen.
Er is nu tijd voor enkele vragen. Maar vóór ik vraag om ze te stellen, wil ik dit zeggen en misschien wil Andreas Zebrowski het voor me vertalen. Ik wil dr. Oehrens feliciteren. Hoewel het langzamer ging, is dit volgens mij de meest nauwkeurige vertaling die ooit ergens is gegeven.
En nu, zijn er vragen? U kunt ze in het Duits stellen, want ze zullen voor mij in het Engels worden vertaald.
Berger: De leader zegt dat het esoterische exoterisch wordt, maar ik begrijp het niet als hij zegt dat het exoterische esoterisch wordt. En ik zou heel dankbaar zijn als u zo vriendelijk wilt zijn dit punt te verklaren.
JAL: Dankeschön, meneer Berger. Wat zou ik graag willen dat ik op dit moment Duits kon spreken. Ik kan het niet eens goed in ‘Pennsylvania Deutsch’! Ik ben blij dat u die vraag heeft gesteld. Overal waar ik heb gezegd dat het esoterische exoterisch wordt, en als gevolg daarvan het exoterische esoterisch, zijn daarover vragen gesteld. En ik denk dat ik in mijn inleidende opmerkingen al te licht aan dit punt ben voorbijgegaan. Ten eerste zou ik kunnen zeggen dat praktisch alle esoterische leringen nu openbaar zijn gemaakt, zodat in de afgelopen acht of tien jaar het esoterische letterlijk exoterisch was geworden – want zelfs vóór GdeP stierf was dit al begonnen. Toen we het laagste punt van deze cyclus hadden bereikt en begonnen theosofie te geven, moesten we de esoterie – dat altruïsme of die esoterie die we hebben ontvangen – in ons bewustzijn opnemen en daarna beginnen haar in ons dagelijks leven te geven. Niet op een exoterische manier door rond te rennen en te proberen allerlei dingen te doen, maar we moeten proberen ware esoterici te worden door het leven te leiden zonder er een woord over te zeggen. Dat is een heel eenvoudig antwoord. Maar denk aan de Society als een geheel en u zult inzien dat het een enorme last, die vreugdevol wordt aanvaard, op de schouders van de leader legt. En dat fundamentele feit, dat het exoterische nu bezig is esoterisch te worden, verschafte de basis voor het samenwerkingsverband.
Denk een ogenblik na over hoe we vanochtend ons gesprek begonnen: met het beeld van de leader en van de leden die met elkaar samenwerken voor de theosofie. Maar hoe? Uiterlijk, ja we moeten uiterlijk werken; maar innerlijk moeten we allemaal, ongeacht waar we zijn, de esoterie, het ware occultisme, het ware altruïsme, dat we door ons goede karma hebben ontvangen, ons hele wezen laten doordrenken, zodat we in ons dagelijks leven voorbeelden worden van dat altruïsme. Naarmate we dat doen – niet alleen in verband met onze theosofische activiteiten, maar ook in verband met onze karmische verantwoordelijkheid, zullen we dan, zoals kolonel Conger ons op het hart drukte, onze op één doelgerichte plicht doen: op ons werk, tegenover ons gezin, ons land en de theosofie. Door dit te doen zullen we ontdekken dat we tot een unieke broederschap behoren, die zich niet laat omschrijven – die unieke broederschap, die de vereniging is van mensen bij wie het licht schijnt in hun hart, die elkaar herkennen zonder wachtwoorden, zonder tekens en zonder woorden. Ze herkennen elkaar als werkers op het ware pad van theosofische inspanningen voor de meesters.
Het belangrijkste punt voor ieder afzonderlijk is bewaard tot het laatst en vertaal dit alstublieft zin voor zin. Hoe zal dit samenwerkingsverband werken? Zoals gezegd, kan het natuurlijk niet worden uitgevoerd door een individuele briefwisseling met ieder lid. Nu het esoterische exoterisch is geworden vraagt iemand zich af hoe hij de leringen en de leiding die hij nodig heeft zal ontvangen, als hij ze verdiend heeft. Als een lid zijn karmische plicht doet op zijn werk, tegenover zijn gezin, tegenover zijn land, tegenover de Society, dan herkent de meester dat en de leader herkent dat. Niet op een uiterlijke manier, maar dat lid stelt zich dan in verbinding, niet met de meesters, niet met de leader, maar met zichzelf. Hij opent de deur tot de stilte, en wanneer die opengaat, voelt de meester – niemand hoeft de bijzondere omstandigheden ervan te weten – de kracht van dat hart. Wanneer hij de deur tot de stilte opent, dan ontvangt hij de leiding van binnenuit, van de stem van de stilte, die niet spreekt.
Zijn er nog meer vragen? We hebben tijd voor nog twee vragen.
Fischer: Zou ik een voorbeeld mogen geven van dit gezegde van u, dat het esoterische exoterisch is geworden en het exoterische esoterisch? Er is een voorbeeld in de natuur in de groei van een plant, waarbij de wortels van een plant diep in de grond liggen. Deze wortels veredelen alles in dit deel van de plant, dat geheel in de diepte ligt waar alles duister is. Er zijn daar donkere kleuren, en voor de plant worden de kleuren, terwijl ze uit de grond oprijst, helderder en ze worden roze, wit en geel, als symbolen van de geest. Dan schijnt alles als een cyclus te zijn, en al die dingen die de plant uit de grond moet opzuigen worden veredeld door dit proces van de plant, en dit is ook een cyclus. Er ligt hierin een kiem voor het feit dat binnen de cyclus het exoterische esoterisch wordt en omgekeerd. Ik wil eigenlijk helemaal geen vraag stellen, want iemand die vraagt begaat een fout, en iemand die antwoordt begaat ook een fout, want de stem van de stilte behoort te spreken.
JAL: Maar u heeft de vraag niet in de stilte gesteld! En dus moet ik haar buiten de stilte beantwoorden. [Gelach]. Dit met betrekking tot uw bewering dat de vraagsteller een fout maakt, evenals de man die de vraag beantwoordt!
Overal in de natuur ziet u hetzelfde gebeuren. Dhr. Fischer heeft gelijk. Het enige wat ik eraan zou kunnen toevoegen is dit: ik beschouw het zaadje en zijn poging om het zonlicht te bereiken als het esoterische en de plant boven en de wortels onder als de hogere en de lagere natuur van datgene wat door het zaadje werd voortgebracht. Dat is volgens mij ongeveer alles wat ik erover hoef te zeggen, want we ontdekken deze analogie in ieder mens, in iedere branch van de Society, in iedere afdeling van de Society en in de Society zelf.
Schulz: Ik beschouw het als iets heel verhevens dat we in onszelf het vermogen kunnen ontwikkelen om door dit innerlijke licht onze omgeving te beïnvloeden; dat het mogelijk is op deze manier zelf vrede en harmonie rondom ons te verspreiden. Dit feit is volgens mij iets heel verhevens.
JAL: Dank u zeer, meneer Schulz. Ik zou willen zeggen dat dit de enige manier is. Alles wat vroeger is gebeurd heeft ons voorbereid op deze tijd, zodat we nu gezegend zijn met die zeer praktische gelegenheid die al onze vroegere leraren ons hebben gegeven, om die vonk van goddelijkheid in het hart van ieder van ons tot een vlam te laten oplaaien, opdat onze medemensen kunnen worden bijgelicht op hun weg naar een beter leven. Ik zou zoveel meer kunnen zeggen, maar er is geen tijd voor. Er is zoveel te zeggen.
We zijn allemaal wel eens in de tegenwoordigheid geweest van mensen van wie we iets voelden uitgaan. Zonder veel woorden zijn we geraakt door het spirituele in het hart van die persoon. Alles wat door mij is gezegd en geschreven sinds ik leader ben geworden is een poging geweest om ieder lid te helpen zich bewust te worden van het feit dat hij die vonk in zich heeft, en dat hoe meer hij op zichzelf vertrouwt, dat licht des te meer zal schijnen. Als we dat doen worden we, als ik de analogie mag veranderen, een goddelijke sneeuwbal die meer spiritueel licht en ander licht opneemt, zodat we onze werkelijke svabhava helpen om zich tot uitdrukking te brengen en zo groot worden dat deze het hart van de hele mensheid omvat.
Ruep: Hoe zal het bewustzijn in het Westen zich in de toekomst ontwikkelen? In het christendom is het hoofdbeginsel zijn naaste lief te hebben gelijk zichzelf, en HPB gebruikte deze zin als een essentieel punt van de theosofie. Zou u iets meer kunnen zeggen over de ontwikkeling van het bewustzijn in het Westen met betrekking tot dit punt?
JAL: Bijna iedere vraag bevat het antwoord in zich, maar ik kan er dit over zeggen: eeuwen vóór de tijd van HPB, vanaf de tijd van Tsong-kha-pa werd in het laatste kwart van de eeuw een poging gedaan om de spirituele kracht van die eeuw op bewuste wijze over te brengen naar de volgende cyclus van honderd jaar. Iedere poging mislukte tot HPB kwam. En zelfs toen zei de maha-chohan tegen meester M en meester KH: u kunt het proberen, maar ik denk niet dat u zult slagen. Maar ze slaagde wel. Ze slaagde erin die kracht daar te krijgen waar ze nu is. En met de hulp van u allemaal en van ieder lid van de TS zullen we de bewuste vooruitgang van spiritualiteit tot voorbij deze eeuw brengen. De ontwikkeling van bewustzijn, zoals die besloten ligt in de vraag van dhr. Ruep is onbelangrijk. Hij heeft het over iets dat een resultaat zal zijn, dat een gevolg is. Als we datgene doen waarover we vanochtend hebben gesproken, dan zal dat ontwikkelde bewustzijn het gevolg zijn van de oorzaken die we in ons hart leggen. En wanneer dat verruimde bewustzijn komt, hoeven we niet te proberen het te begrijpen, omdat we het zullen zijn.
Mw. Wolff: We begrijpen niet wat innerlijke en uiterlijke ronden zijn.
JAL: Ik kan er nu niet de tijd voor nemen om hier een bevredigend antwoord op te geven. Maar ik zou dit willen zeggen en als u vertaalt, wees zo goed hun te vragen het niet verkeerd op te vatten. De technische theosofie heeft haar nut, maar bij wat we vanochtend bespreken is ze van ondergeschikt belang. En het antwoord op uw vraag zal ook komen als we nauwer betrokken raken bij het voorbeeld dat we proberen te zijn, want dan zal de stem van de stilte u op een bepaald moment het beeld schetsen van wat de werkelijke innerlijke en uiterlijke ronden zijn. Haast u alstublieft niet. De gulden regel van de christelijke bijbel is een echt occult axioma. Niemand van ons kan 24 uur naar de regel leven zonder haar te overtreden. En hoe meer we ernaar kunnen leven zonder haar te overtreden, des te meer technische theosofie zullen we begrijpen, meer dan we door het lezen van een boek zouden kunnen begrijpen.
Mw. Wolff: Ik dank u zeer, meneer Long. Ik begrijp het.
Karl Baer: Ik heb twee gedachten. De eerste is dat ik uitdrukking wil geven aan onze dankbaarheid dat u naar Duitsland bent gekomen, en aan onze dankbaarheid tegenover de leden van het Kabinet uit Amerika, omdat u ons nieuw enthousiasme heeft gegeven en een nieuwe impuls, die wij die gedurende de laatste jaren hier in Duitsland geïsoleerd waren, zo hard nodig hadden. Ons geloof in de theosofische leringen gaat veel verder dan het vervullen van nationale verplichtingen. Maar deze bijeenkomst is voor ons in het bijzonder een innerlijke aansporing om ons te wijden aan het theosofische werk, wat al ons werk omvat. Daarom moeten we u bedanken voor de inspanningen en voor alle moeite die u heeft gedaan om bij ons te komen. Iedereen die van de theosofie houdt voelt de behoefte om iedereen te bedanken die iets voor ons werk doet.
De tweede gedachte heeft betrekking op de mededeling dat het esoterische exoterisch wordt, en het exoterische esoterisch. Ik zou graag willen weten of mijn idee hierover juist is. Voor zover ik weet is datgene wat we tot nu toe esoterie hebben genoemd voor iemand alleen begrijpelijk als zijn leven in overeenstemming is met de leringen en in overeenstemming met de aansporingen van HPB dat alleen hij een waar theosoof is die de theosofie in praktijk brengt. Als men de gelegenheid heeft gehad om esoterische leringen te bestuderen maar de theosofie niet in praktijk brengt, dan blijft men op het exoterische terrein, omdat de esoterische leringen dan een voortzetting zijn van de exoterische.
Wanneer we zeggen dat het esoterische exoterisch wordt, spreekt het vanzelf dat de exoterische leringen als gevolg daarvan esoterisch worden, omdat de verantwoordelijkheid voor ieder individu op dat moment toeneemt. Als iemand op dit moment zou overdenken dat het esoterische exoterisch is geworden, dan zou hij de exoterische leringen alleen kunnen begrijpen als hij de ethische leringen in zijn leven steeds meer op de voorgrond plaatst. Daarom is altruïsme het belangrijkste dat in de toekomst bij elke theosoof op de voorgrond zou moeten staan.
JAL: Wat dhr. Baer over het tweede punt zegt is in brede en algemene zin juist. Meer in detail betreft dit het soort zaken die de leader maar met één lid zou moeten bespreken, in dit geval met dhr. Baer zelf en niet met alle leden. En wel hierom: wat dat proces voor dhr. Baer betekent is niet hetzelfde als wat het voor iemand anders betekent. Er zou een groot gevaar in schuilen als ik die vraag specifiek voor dhr. Baer ging beantwoorden in aanwezigheid van al deze mensen, omdat het antwoord gericht zou zijn aan dhr. Baer en niet in bijzonderheden zou gelden voor iemand anders in de zaal. Daarom zult u kunnen inzien dat wat van toepassing is op de een niet op de ander moet worden toegepast. Laat ik dit duidelijk maken. Het principe is juist. Maar de toepassing in bijzonderheden verschilt per individu; precies zoals de uitspraak dat het pad één is maar de weg erheen per pelgrim zal verschillen. U zult begrijpen dat als ik bepaalde dingen zou zeggen die alleen voor dhr. Baer gelden, en alle anderen dan naar huis zouden gaan en hetzelfde doen, dat niet juist zou zijn.
Vóór we sluiten zou ik graag willen weten hoeveel verschillende plaatsen of loges hier vertegenwoordigd zijn. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als één persoon uit elke plaats buiten Stuttgart en omgeving zou willen opstaan en me zou willen vertellen waar hij of zij vandaan komt:
Vertegenwoordigers van Karlsruhe, Heidelberg, Urach, Tübingen, Markdorf, Munsingen en München stonden op.
JAL: Ik wil ieder van u opnieuw bedanken, niet alleen degenen uit Stuttgart, dat u vandaag gekomen bent, en ik hoop dat u allemaal de geest van deze vergadering – niet wat ik gezegd heb, dat was onbelangrijk – mee naar huis zal nemen. Neem die met u mee naar huis en leef ermee en werk ermee. Het is wat u met u meebracht en wat u hier voor mij in het leven heeft geroepen zodat ik het kan meenemen en toevoegen aan dat reservoir van spirituele kracht die in het reservoir van de meesters is gestort terwijl ik rond de wereld ging en op deze reis, dat het de meesters mogelijk maakt de wereld in zo hoog mogelijke mate te helpen. Ik dank u nogmaals voor deze prachtige bloemen.
En nu, als u het geduld kunt opbrengen, zou ik het op prijs stellen als dhr. Fischer nog eens de sonate van Beethoven zou willen spelen. Als hij zijn spel beëindigd heeft zal ik Mw. Knoche vragen tot besluit van de bijeenkomst de Gayatri in het Sanskriet te reciteren.
Na de muziek en de Gayatri werd de bijeenkomst om 13.00 uur gesloten.