Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

47. De geheime boeken over ‘Lam rim’ en Dzyan

[‘The Secret Books of ‘Lam-Rim’ and Dzyan’, SD 3:405-6; CW 14:422-4]

Het Boek over Dzyan – van het Sanskrietwoord ‘dhyana’ (mystieke meditatie) – is het eerste deel van de toelichtingen op de 7 geheime Kiute1-folioboeken, en bevat tevens een verklarende woordenlijst van de gelijknamige openbare boeken. De Tibetaanse gelugpa lama’s bezitten in de bibliotheek van elk klooster 35 Kiute-delen voor exoterische doeleinden en voor gebruik door leken; en daar staan ook 14 boeken met door ingewijde leraren gegeven toelichtingen en aantekeningen.

Strikt genomen zouden die 35 boeken ‘de versie van de geheime leer voor het volk’ moeten worden genoemd, vol mythen, sluiers, en fouten; de 14 delen met Toelichtingen daarentegen – met hun vertalingen, aantekeningen, en een uitgebreide lijst met occulte termen – uitgewerkt uit één klein oud folioboek, het Boek van de geheime wijsheid van de wereld2 – bevatten een samenvatting van alle occulte wetenschappen. Deze schijnen geheim en apart te worden gehouden, onder de hoede van de tashi-lama van Shigatse. De Kiute-boeken zijn relatief recent en zijn in het afgelopen millennium uitgegeven, terwijl de oudste delen van de Toelichtingen onnoemelijk oud zijn (enkele fragmenten van de oorspronkelijke cilinders zijn bewaard gebleven). De Toelichtingen hebben weinig met deze boeken te maken, behalve dat ze enkele van de al te fantastische, en naar alle schijn sterk overdreven verhalen in de – terecht zo genoemde – Kiute-boeken3 uitleggen en verbeteren. Ze verhouden zich tot deze zoals de Chaldeeuws-joodse kabbala tot de boeken van Mozes. In het werk dat bekendstaat als het Avatamsaka Sutra wordt in het hoofdstuk over ‘de hoogste atman [ziel] zoals gemanifesteerd in mensen zoals arhats en pratyekaboeddha’s’ gezegd:

Omdat alle bewuste wezens vanaf het begin de waarheid hebben verwrongen en het onware hebben aanvaard, is er een verborgen kennis, alaya vijñana genoemd, ontstaan.4

‘Wie bezit de ware kennis?’ wordt gevraagd. ‘De grote leraren van de besneeuwde berg’, is het antwoord.

Van deze ‘grote leraren’ is bekend dat ze al ontelbare eeuwen in de ‘besneeuwde bergketen’ van de Himalaya wonen. Als men tegenover miljoenen hindoes het bestaan van hun grote guru’s ontkent, die in asrama’s wonen, verspreid over de hellingen aan beide kanten van de Himalaya, dan maakt men zich in hun ogen belachelijk. Toen de boeddhistische verlosser in India verscheen, bevonden hun asrama’s – deze grote figuren komen zelden in lamakloosters, alleen soms voor een kort bezoek – zich op de plekken waar ze nu zijn, en dat was zelfs zo vóór de brahmanen uit Centraal-Azië kwamen om zich aan de Indus te vestigen. En voor die tijd hadden meerdere historisch bekende arya-dvija’s aan hun voeten gezeten, om datgene te leren wat later resulteerde in een van de grote filosofische scholen. De meeste van deze bhante’s uit de Himalaya waren brahmaanse arya’s en asceten.

Geen enkele onderzoeker, tenzij hij ver gevorderd is, zou baat hebben bij het bestuderen van die exoterische boeken.5 Ze moeten worden gelezen met een sleutel tot hun betekenis, en die sleutel is alleen te vinden in de Toelichtingen. Bovendien zijn er enkele relatief moderne werken die beslist schadelijk zijn voor zover het een goed begrip van zelfs maar het exoterisch boeddhisme betreft. Dat zijn de Fah-kai-on-lih-to (of De boeddhistische kosmos) van bonze Jin-Ch’au uit Peking; de Shing-tau-ki (of De verslagen van de verlichting van Tathagata) van Wang-Puh – zevende eeuw; Hi-shai Sutra (of Boek van schepping), en enkele andere.6

Noten

  1. Noot vert.: In de Wylie-transliteratie van het Tibetaans: rgyud sde (tantra).
  2. De geheime leer is gebaseerd op de teksten van al deze boeken. De oorspronkelijke tekst zou niet eens een kleine brochure vullen, maar de uitleg en aantekeningen van de toelichtingen en de verklarende woordenlijsten zouden tien delen zo groot als Isis ontsluierd kunnen omvatten.
  3. De monnik Francesco Orazio della Penna maakt in zijn Breve notizia del regno del Thibet (vertaald in Clements Markham, Narratives of the Mission of George Bogle to Tibet, 1876, blz. 328-9) bepaalde uitspraken in de Kiute-boeken belachelijk. Hij informeert het christelijke publiek over ‘de grote berg 160.000 league hoog’ (een Tibetaanse league is 5 mijl) in de Himalaya-keten. ‘Volgens hun leringen’, zegt hij, ‘is er in het westen van deze wereld een eeuwige wereld . . . een paradijs, en daarin leeft een heilige die Öpame (’od dpag med) wordt genoemd, en dat betekent ‘heilige van luister en oneindig licht’. Deze heilige heeft veel leerlingen die allemaal byang chub worden genoemd’, en dat betekent – voegt hij in een voetnoot eraan toe – ‘geesten van hen die, op grond van hun volmaking, er niet om geven om heiligen te worden, en die de lichamen van de wedergeboren lama’s trainen en instrueren . . . zodat ze de levenden kunnen helpen’. Dat betekent dat deze ‘dood’ veronderstelde byang chubs (niet ‘chang chubs’) eenvoudig levende bodhisattva’s zijn, van wie sommigen bekend zijn als bhante’s (‘de broeders’). Over de ‘160.000 league hoge berg’ verklaart de toelichting, die de sleutel tot zulke uitspraken geeft, dat, volgens de code die door de schrijvers wordt gebruikt, ‘ten westen van de ‘besneeuwde berg’, 160 leagues [de getallen zijn een sluier] vanaf een bepaalde plek en via een directe weg, de Bhante yul [het land of de ‘zetel van de broeders’], het verblijf van de mahachohan, ligt.’ Dit is de echte betekenis. De ‘Öpame’ van Della Penna is de mahachohan, het hoofd. (Vgl. ‘Tibetan teachings’, Lucifer, sept. en okt. 1894, blz. 9-17 en 97-104; H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 4:391-409.)
  4. Vgl. Samuel Beal, A Catena of Buddhist Scriptures from the Chinese, 1871, blz. 125.
  5. In enkele manuscripten met aantekeningen die voor mij liggen, geschreven door gelong (monnik) Thango-pa Che-go-mo, wordt gezegd: ‘De weinige rooms-katholieke missionarissen die ons land de afgelopen eeuw (met tegenzin) hebben bezocht en onze gastvrijheid hebben beloond door onze heilige literatuur belachelijk te maken, hebben weinig discretie en nog minder kennis getoond. De heilige canon van de Tibetanen, de Kanjur (bka’ ’gyur) en Tanjur (bstan ’gyur), omvat 1707 afzonderlijke werken – 1083 openbare en 624 geheime delen, eerstgenoemde omvat 350 en laatstgenoemde 77 folioboeken. Mogen we de goede missionarissen echter beleefd vragen om ons te vertellen wanneer ze er ooit in geslaagd zijn om een glimp van laatstgenoemde geheime folioboeken op te vangen? Ook al hadden ze die bij toeval gezien, dan kan ik de westerse pandits verzekeren dat niemand, zelfs geen geboren Tibetaan, deze manuscripten en folioboeken ooit zou kunnen begrijpen zonder een sleutel (a) tot hun typische symboliek, en (b) tot hun verborgen betekenis. In ons stelsel is elke plaatsbeschrijving symbolisch, elke naam en elk woord met opzet versluierd; en men moet eerst de manier van ontcijferen bestuderen, en vervolgens de equivalente geheime term of het synoniem voor bijna elk woord van de religieuze taal leren en begrijpen. Het Demotisch of hiëratisch schrift is, vergeleken met onze heilige puzzels, kinderspel.’
  6. Vgl. Samuel Beal, A Catena of Buddhist Scriptures from the Chinese, 1871, blz. 12.

De geheime leer: deel 3, blz. 495-7

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag