Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Twee antediluviale astronomen

Volgens de oosterse onderzoeker van het occultisme zijn twee figuren hecht verbonden met de mystieke astronomie, de chronologie, en hun cyclussen. Twee grootse en mysterieuze figuren, die als twee reuzen oprijzen in het oeroude verleden, doemen vóór hem op, telkens wanneer hij zich met yuga’s en kalpa’s moet bezighouden. Wanneer, in welk prehistorisch tijdperk, ze leefden, weet niemand in de wereld op enkele mensen na, en niemand kan het ooit weten met die zekerheid die voor een exacte chronologie vereist is. Het was misschien 100.000 jaar geleden, of 1.000.000 jaar, voor zover de buitenwereld ooit te weten zal komen. Het mystieke Westen en de vrijmetselarij spreken luidruchtig over Henoch en Hermes. Het mystieke Oosten spreekt over Narada, de oude vedische rishi, en over Asuramaya, de Atlantiër.

Er is al op gewezen dat – van alle onbegrijpelijke figuren in het Mahabharata en de Purana’s – Narada, Brahma’s zoon in het Matsya-Purana, de afstammeling van Kasyapa en de dochter van Daksha in het Vishnu-Purana, het mysterieust is. Hij wordt door Parasara aangeduid met de eretitel deva-rishi (goddelijke rishi, meer dan een halfgod), en toch wordt hij door Daksha en zelfs door Brahma vervloekt. Hij vertelt Kamsa dat Bhagavat (of in de exoterie Vishnu) zou incarneren in het achtste kind van Devaki, en brengt zo de toorn van de Indiase Herodes over Krishna’s moeder; en dan prijst hij Krishna, vanaf de wolk waarop hij zit – onzichtbaar als een echte manasaputra – verrukt over het doden van het monster Kesin door de avatara. Narada is hier, daar en overal; en toch maakt geen van de Purana’s de ware aard van deze grote vijand van fysieke voortplanting bekend. Wat die aard in de esoterie van de hindoes misschien ook is, Narada – die in het occultisme aan deze kant van de Himalaya Pesh-Hun wordt genoemd, de ‘boodschapper’, of in het Grieks angelos – is de enige deelgenoot en de uitvoerder van de universele decreten van karma en adi-budh: een soort actieve en altijd weer incarnerende logos, die van het begin tot het einde van de kalpa de menselijke aangelegenheden leidt en er richting aan geeft.

‘Pesh-Hun’ is algemeen bezit en niet speciaal van de hindoes. Hij is de mysterieuze leidende verstandelijke macht, die de impuls geeft aan en de stuwkracht regelt van cyclussen, kalpa’s en universele gebeurtenissen.1 Hij is de zichtbare vereffenaar van karma in het algemeen; de bezieler en de leider van de grootste helden van dit manvantara. In de exoterische boeken wordt hij aangeduid met enkele weinig vleiende namen, zoals ‘kalikaraka’, ruziezoeker, ‘kapivaktra’, apengezicht, en zelfs ‘pisuna’, de spion, hoewel hij elders Deva-Brahma wordt genoemd. Zelfs Sir W. Jones was sterk onder de indruk van deze mysterieuze figuur door wat hij uit zijn Sanskrietstudies had begrepen. Hij vergelijkt hem met Hermes en Mercurius, en noemt hem ‘de welsprekende boodschapper van de goden’.2 Dit bracht wijlen dr. Kenealy ertoe in hem een van zijn twaalf messiassen te zien, op grond van het feit dat de hindoes geloven dat hij een groot rishi is, ‘die eeuwig over de aarde rondtrekt en goede raad geeft’.3 Hij had het misschien niet zo ver mis als sommigen denken.

Wat Narada werkelijk is, kan niet in een gedrukt stuk worden uitgelegd; de hedendaagse generatie van niet-ingewijden zou aan deze informatie ook niet veel hebben. Maar men kan opmerken dat indien er in het hindoepantheon één godheid is die op Jehovah lijkt, die verleidt door het ‘ingeven’ van gedachten en de harten ‘verhardt’ van degenen die hij tot zijn werktuigen en slachtoffers wil maken, dan is het Narada. Bij laatstgenoemde bestaat echter niet het verlangen om bij de geringste aanleiding ‘met plagen te slaan’, en zo aan te tonen: ‘Ik ben de Heer God.’ Ook gebeurt het niet uit een eerzuchtig of egoïstisch motief, maar om de universele vooruitgang en evolutie te dienen en te leiden.

In de Purana’s is Narada, afgezien van enkele goden, een van de weinige vooraanstaande figuren die de zogenaamde onderwereld of hellegebieden, Patala, bezoekt. Of het nu wel of niet kwam door zijn omgang met de duizendkoppige Sesha, de slang die de zeven Patala’s en de hele wereld als een diadeem op zijn koppen draagt, en die de grote leraar van de astronomie is,4 dat Narada alles had geleerd wat hij wist, vaststaat dat hij de guru van Garga in zijn kennis van ingewikkelde cyclische processen overtreft. Hij is belast met de zorg voor onze vooruitgang en het wel en wee van de landen. Hij veroorzaakt oorlogen en beëindigt deze. Volgens de oude stanza’s heeft Pesh-Hun alle sterrenkundige en kosmische cyclussen van de toekomst berekend en vastgelegd, en heeft hij deze wetenschap onderwezen aan de eerste onderzoekers van het sterrengewelf. En Asuramaya zou al zijn sterrenkundige boeken op die aantekeningen hebben gebaseerd, en de duur van alle vroegere geologische en kosmische perioden, en de lengte van alle toekomstige cyclussen, tot het einde van deze levenscyclus, of het einde van het zevende ras, hebben vastgesteld.

Onder de geheime boeken is er een, getiteld Spiegel van de toekomst, waarin alle kalpa’s binnen kalpa’s en cyclussen in de schoot van Sesha, de oneindige tijd, zijn vastgelegd. Dit boek wordt toegeschreven aan Pesh-Hun-Narada. Er is nóg een oud boek dat aan verschillende Atlantiërs wordt toegeschreven. Deze twee geschriften verschaffen ons de getallen van onze cyclussen, en de mogelijkheid om de data van toekomstige cyclussen te berekenen. De chronologische berekeningen die hierna worden gegeven zijn echter die van de brahmanen, zoals nog zal worden verklaard; maar de meeste ervan zijn ook die van de geheime leer.

De chronologie en de berekeningen van de brahmaanse ingewijden zijn gebaseerd op de Indiase verslagen betreffende de dierenriem, en de boeken van bovengenoemde astronoom en magiër, Asuramaya. De Atlantische verslagen betreffende de dierenriem kunnen geen fouten bevatten, want ze werden samengesteld onder leiding van degenen die het eerst astronomie, en ook andere zaken, aan de mensheid onderwezen.

Maar hier staan we weer door eigen toedoen voor een nieuw probleem. Men zal ons zeggen dat onze verklaring wordt tegengesproken door de wetenschap, in de persoon van iemand die (in het Westen) als een grote autoriteit wordt beschouwd op alle gebieden van de Sanskrietliteratuur: prof. Albrecht Weber uit Berlijn. Hieraan is tot onze grote spijt niets te doen; en we zijn bereid te blijven verkondigen wat nu wordt meegedeeld. Asuramaya, die door de epische overlevering wordt aangewezen als de eerste astronoom in Aryavarta, iemand aan wie ‘de zonnegod kennis van de sterren meedeelde’ – in eigen persoon, zoals dr. Weber verklaart – wordt door hem op een mysterieuze manier met de ‘Ptolemaios’ van de Grieken geïdentificeerd. Voor deze identificatie wordt geen deugdelijker reden gegeven dan dat ‘deze naam (Ptolemaios), zoals we uit de inscriptie van Piyadasi kunnen opmaken, de Indiase ‘Turamaya’ werd, waaruit de naam ‘Asuramaya’ heel gemakkelijk zou kunnen ontstaan’. Ongetwijfeld ‘zou dit kunnen’, maar de essentiële vraag is: zijn er goede bewijzen dat die naam zo is ontstaan? Het enige bewijs dat hiervoor wordt gegeven, is dat het zo moet zijn, ‘omdat deze Maya duidelijk aan Romakapura in het westen wordt toegewezen.’5 De maya is onmiskenbaar, want geen enkele Europese sanskritist kan zeggen waar dat ‘Romakapura’ lag, behalve dat het inderdaad ergens ‘in het westen’ was. Hoe dan ook, omdat geen enkel lid van de Asiatic Society, of een westerse oriëntalist, ooit zal luisteren naar een brahmaanse lering, is het zinloos de bezwaren van de Europese oriëntalisten in aanmerking te nemen. ‘Romakapura’ lag in ‘het westen’, ongetwijfeld, want het maakte deel uit van het laatste continent van Atlantis. En het staat eveneens vast dat Atlantis in de hindoe-Purana’s wordt genoemd als de geboorteplaats van Asuramaya, ‘een even groot magiër als astroloog en astronoom’. Bovendien weigert prof. Weber aan de Indiase dierenriem een hoge ouderdom toe te kennen, en is hij geneigd te denken dat de hindoes nooit een dierenriem hebben gekend tot ‘ze er een hadden ontleend aan de Grieken.’6 Deze bewering is in strijd met de oudste overleveringen van India, en moet daarom worden genegeerd.7 We hebben des te meer het recht haar te negeren, omdat de geleerde Duitse professor ons in de inleiding van zijn boek zelf zegt dat ‘er naast de natuurlijke hinderpalen die het onderzoek [in India] belemmeren, nog een dichte mist is van vooroordeel en vooropgezette meningen die over het land hangt, en dit als met een sluier omhult’.8 Het is geen wonder dat dr. Weber, gevangen in die sluier, zelf tot ongewilde fouten is gebracht. Laten we hopen dat hij nu beter weet.

Of Asuramaya nu moet worden beschouwd als een hedendaagse mythe, een figuur die leefde in de tijd van de Macedonische Grieken, of als degene die is wat de occultisten over hem beweren, in ieder geval komen zijn berekeningen volledig overeen met die van de geheime verslagen.

Uit fragmenten van oeroude boeken die worden toegeschreven aan de Atlantische astronoom, en die in Zuid-India zijn gevonden, werd de elders genoemde kalender in 1884 en 1885 door twee heel geleerde brahmanen9 samengesteld. Het boek wordt door de beste pandits als foutloos bestempeld – vanuit brahmaans standpunt – en heeft tot dusver betrekking op de chronologie van de orthodoxe leringen. Indien we de beweringen ervan vergelijken met de uitspraken die enkele jaren eerder in Isis ontsluierd werden gedaan, met de fragmentarische leringen die door sommige theosofen werden gepubliceerd, en met de huidige gegevens die zijn ontleend aan de geheime boeken van het occultisme, zullen we constateren dat deze alle volledig overeenstemmen, behalve in sommige details die niet mogen worden verklaard; want geheimen van hogere inwijding – die even onbekend zijn aan de schrijfster als aan de lezer – zouden dan moeten worden onthuld, en dat mag niet gebeuren. (Maar zie ‘De chronologie van de brahmanen’, blz. 71-81.)

Noten

  1. Dit is misschien de reden waarom ons in het Bhagavata-Purana wordt verteld dat Brahma in het begin aan Narada had meegedeeld dat alle mensen, zelfs de mlechchha’s, uitgestotenen en barbaren, de ware aard van Vasudeva zouden kunnen begrijpen, en konden leren die godheid te vertrouwen.
  2. W. Jones, ‘On the gods of Greece, Italy, and India’, Asiatick Researches, 1798, deel 1, blz. 265.
  3. E.V.H. Kenealy, The Book of God, 1867, blz. 60.
  4. Over Sesha, die in de esoterie ook Ananta, de oneindige, en de ‘cyclus van de eeuwigheid’ is, wordt gezegd dat hij zijn kennis van de astronomie aan Garga had gegeven, de oudste astronoom van India, die hem gunstig had gestemd, en daardoor al snel alles wist over de planeten, en hoe voortekens moeten worden gelezen.
  5. A. Weber, The History of Indian Literature, 1882, blz. 253.
  6. Weber, Op.cit., blz. 229. Zelfs de Maya-indianen van Guatemala hadden een dierenriem van ongekend hoge ouderdom. En ‘de primitieve mens handelde in elke eeuw op dezelfde manier, onafhankelijk van tijd of plaats’, merkt een Franse schrijver op.
  7. Zie deel 1, afd. 3, hfst. 17, ‘De dierenriem en zijn ouderdom’, blz. 718-43.
  8. Weber, Op.cit., blz. 2.
  9. De Tiru-ganita Pañchanga voor het jaar 4986 van kaliyuga, door Chintamani Raghunathacharya, zoon van de beroemde staatsastronoom van Madras, en Tatakamalla Venkatakrishna Rao.

De geheime leer, 2:51-5
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag