8. Bijeenkomst op 12 maart 1930
GdeP – Vrienden, het schijnt dat ons aantal steeds toeneemt. Zijn er vanavond vragen?
Vr. – Kunt u enige toelichting geven over de functies of de betekenis van de vijf levenswinden: prana, apana, samana, vyana, udana?
GdeP – In de exoterische hindoeliteratuur wordt gesproken over de activiteit van vijf levensstromen in het menselijk lichaam. Er zijn in feite zeven verschillende levensstromen, of als u wilt – het komt op hetzelfde neer – één algemene vitale activiteit die zich in zeven verschillende vormen openbaart. In de theosofische literatuur geeft men ze gewoonlijk de algemene naam prana of prana’s, maar technisch gesproken is dit niet nauwkeurig.
Over de twee die niet in de exoterische werken worden vermeld, kan ik alleen zeggen dat ze de hoogste twee zijn en de schakels zijn waaraan de andere vijf hangen en waardoor ze zijn verbonden met de centrale entiteit van de innerlijke constitutie. De hoogste twee houden verband met de individualiteit. De algemene betekenissen van de vijf levensstromen met hun Sanskrietnamen zijn als volgt:
Prana betekent de ‘vooruitbewegende’, om de exoterische term te gebruiken; anders gezegd, de levensactiviteit waarvan de manifestatie algemeen en verspreid is, of overal heen beweegt.
Apana is die levenswind of levensactiviteit die ‘zich neerwaarts beweegt’; en u kunt uit het bijwoord ‘neerwaarts’ gemakkelijk enkele van de functies in het fysieke lichaam van de mens opmaken die door deze wind wordt beheerst.
Samana is de levenswind die de dingen die onder zijn invloed staan, samenbrengt of verzamelt. Ik kan eraan toevoegen dat hij nauw is verbonden met de spijsvertering en het opnemen van voedsel.
Vyana is de levens‘wind’ waarvan de werking precies het tegenovergestelde is van de vorige, van die van samana. Hij is de ‘adem’ of levensactiviteit die een ontbindend of uiteendrijvend effect heeft, en is eveneens nauw verbonden met de spijsvertering.
Udana heeft als functie het zich opwaarts bewegen, en is in zijn activiteit het tegenovergestelde van apana of de ‘neerwaarts’ gerichte activiteit.
Ik kan niet méér gedetailleerde beschrijvingen geven, maar de hier gegeven korte verklaringen zullen u in staat stellen enig idee te krijgen hoe deze vijf levenswinden of levensactiviteiten in het menselijk lichaam werken. Denk eraan dat vitaliteit iets is dat zich in zeven verschillende werkingen of golven manifesteert, en van vijf hiervan zijn de Sanskrietnamen gegeven.
Vr. – Kunt u de term ‘dor-je’ verklaren in het volgende vers uit De stem van de stilte (blz. 51): ‘Sluit uw ogen niet en verlies ook dor-je niet uit het oog’?
GdeP – Dor-je is een Tibetaans woord voor bliksemschicht of donderkeil en is een vertaling van het Sanskrietwoord ‘vajra’ met dezelfde betekenis. Het is een technische term, zowel in de hindoe-brahmaanse literatuur als in het Tibetaanse boeddhisme. Terwijl het in een bepaalde specifieke betrekking staat tot het ‘diamanten hart’ van de ingewijde – dat helder, doorschijnend en ongevoelig is voor eigen lijden en pijn, maar de pijn en het lijden van de wereld weerspiegelt door zijn mededogen en medelijden – staat het woord ‘dor-je’ eveneens in een meer algemeen verband met de geestelijke natuur van de mens.
In Tibet, in het land Bod-yul, wordt de dor-je gegraveerd en getekend als een merkwaardig werktuig in de handen van bepaalde godheden, en hij ziet eruit als een korte strijdknots met dubbele kop. Hij verwijst in feite naar de geweldige spirituele krachten die uit de geestelijke kern van de mens stromen, die meer speciaal onder het beheer staan van de hoogste klasse van ingewijde chela’s en meesters. Hij die de dor-je, de donderkeil, of het ‘diamanten hart’ bezit, is iemand die het lagere persoonlijke zelf volkomen heeft bedwongen en een kanaal is geworden waardoor de geestelijke elektriciteit van de innerlijke god stroomt, die zich als een bliksemschicht in het materiële bestaan manifesteert, zoals in de fysieke natuur de elektriciteit uit de wolken vaak tevoorschijn komt als wat mensen bliksemschichten noemen. Het is een volkomen mystieke term, en dus wordt de chela de raad gegeven dor-je niet uit het oog te verliezen, maar die vast te houden en zichzelf steeds onder de invloed van zijn hogere geestelijke krachten en wezen te plaatsen.
Vr. – ‘Ontwikkelt’ de discipel in zichzelf het mayavirupa op dezelfde manier als De stem van de stilte (blz. 98) zegt dat hij het nirmanakaya-lichaam ‘voor zichzelf heeft geweven’?
GdeP – Een merkwaardige vraag. Ik ben er niet zeker van of de vraagsteller goed begrijpt wat het mayavirupa is. In zekere zin, ja. In zekere zin ontwikkelt de chela, de ingewijde, het mayavirupa in zichzelf, maar het zou nauwkeuriger zijn te zeggen dat de hoge chela of de ingewijde de kracht of het vermogen krijgt het mayavirupa te projecteren.
Mayavirupa is een samengesteld Sanskrietwoord met de betekenis van ‘illusie-lichaam’, een illusie omdat het niet het werkelijke fysieke lichaam is van de ingewijde mahatma of chela. Er is in het Tibetaans boeddhisme een leer over wat hpho-wa wordt genoemd, waar ik eerder naar heb verwezen, met de essentiële betekenis van het vermogen om uw wil samen met uw volle bewustzijn op een afstand te projecteren. Als u dit kunt doen, en rond deze projectie van uw zelf (omdat u zelf in essentie wil en bewustzijn bent) de ether van de ruimte, van de plaats waar u dan bent, van de daar aanwezige atmosfeer, kunt verzamelen; als u rond deze projectie van wil en bewustzijn de atomen kunt verzamelen die daar zijn op de plaats waar uw wil en bewustzijn worden geprojecteerd, dan vormt dit het mayavirupa, en het is een nauwkeurige kopie van het fysieke lichaam in al zijn wezenlijke bijzonderheden.
Met andere woorden, hpho-wa betekent het vermogen, of beter gezegd beschrijft het vermogen, dat de ingewijde in staat stelt zichzelf op bijna elke afstand van het fysieke lichaam te projecteren. Een afschaduwing van dit vermogen wordt in het westen aangegeven door de algemene term ‘gedachteoverdracht’; telepathie geeft echter maar een heel flauw idee van wat er kan gebeuren als dit vermogen ten volle wordt aangewend.
Het mayavirupa omvat in feite een volledige mens, maar dan zonder de laagste drie beginselen, de lagere triade, die bestaat uit het fysieke lichaam, de puur fysieke vitaliteit en het lingasarira of modellichaam waaromheen het fysieke lichaam wordt gebouwd. De rest van de mens bevindt zich in het mayavirupa, en het fysieke lichaam dat is achtergelaten blijft als het ware in een trance.
Als u dit achtergelaten fysieke lichaam zou zien, waaruit de wil en het bewustzijn zijn geprojecteerd, zou u zeggen: ‘Wat is die man merkwaardig diep in gedachten verzonken.’ Als u bijvoorbeeld wist hoe dit moet worden gedaan, zou u in uw stoel aan uw bureau kunnen zitten, of in uw bed liggen of op het gras zitten – het doet er niet toe waar u bent: in de gevangenis of op het dak van een huis, of in een spoorwegtunnel – en uzelf eenvoudig tot rust brengen, en dan raakt u als het ware een bepaalde psychische springveer aan, als u weet hoe u dit moet doen, en na enkele ogenblikken bent u vertrokken en gegaan waarheen u maar wilt. Dit is de projectie van het mayavirupa.
Als dus de vraagsteller zegt: ‘Wordt het mayavirupa op dezelfde manier opgebouwd als de nirmanakaya?’ is dat een merkwaardig onnauwkeurige manier van uitdrukken. Het mayavirupa bestaat niet tot het wordt geprojecteerd.
Vr. – Is het mayavirupa het vahana voor atman?
GdeP – Ja, inderdaad. Atman betekent zelf, en omdat het ware mayavirupa – niet slechts een onbewuste projectie van het lingasarira van de gemiddelde mens die zich tijdens de slaap maar een paar voet van het slapende lichaam kan verwijderen – feitelijk de ether is, gecondenseerd om de hele mens die is heengegaan, omvat dit vanzelfsprekend ook de atman, de wortel van het zelf. Begrijp alstublieft dat het mayavirupa het hele wezen is dat enige waarde heeft. De hele wil, al het zelfbewustzijn, het volledige hoogste deel van de bovenste vier beginselen zijn in en boven en rondom het mayavirupa.
Iemand die heel bedreven is in hpho-wa, of het vermogen om het mayavirupa te projecteren, kan dit mayavirupa over ongelooflijke afstanden zenden. De hoogste ingewijden kunnen het waarschijnlijk ook naar de andere planeten projecteren, en zij kunnen op deze andere planeten verschijnen met wat ik het geestelijke mayavirupa zou kunnen noemen, en op die manier kennis opdoen, en worden gezien, en er niet uitsluitend in hun denken heengaan, maar met hun hele bewustzijn daar zijn.
Wanneer u in onze theosofische literatuur heeft gelezen over mahatma’s of meesters die in het mayavirupa verschijnen, betekent dat dus alleen maar dat ze zich naar een bepaalde plaats hebben geprojecteerd en daar de atomen van de atmosfeer als een bedekking rond dit geprojecteerde wil-bewustzijn of deze bewustzijn-wil hebben samengetrokken – en ik gebruik nu heel eenvoudige taal – zodat hun mayavirupische persoonlijkheid zichtbaar zal worden voor hen aan wie ze ‘fysiek’ willen verschijnen. En dan is daar de hele mens. Het achtergelaten lichaam is tijdelijk een schil, een leeg lichaam, ogenschijnlijk in diep gepeins of in een trance verzonken; het is zich niet bewust van de dingen om hem heen, en wordt alleen in leven gehouden door de gouden levensketen die het mayavirupa met het fysieke lichaam verbindt.
Het mayavirupa behoort niet tot het fysieke lichaam. Het mayavirupa met zijn innerlijke bewustzijn en wil vertegenwoordigt de hele mens. In fysiek opzicht is het een nauwkeurige kopie van het fysieke lichaam.
Vr. – Grote nadruk is gelegd op het feit dat kolonel Olcott een fehtah kreeg. Is dat noodzakelijk een bewijs van de aanwezigheid in het fysieke lichaam van de meester?
GdeP – Beslist niet. Ik neem aan dat hier wordt geduid op een voorval dat kolonel Olcott in zijn Old Diary Leaves [Oude dagboekbladen] heeft beschreven. Hij was een heel onzorgvuldige schrijver, maar ik zie geen reden om eraan te twijfelen dat dit voorval heeft plaatsgevonden – namelijk dat een van de leraren hem in zijn studeer- of slaapkamer in New York bezocht en uit het niets aan hem verscheen, ik ben vergeten hoe hij het precies beschreef, en naar ik meen een sjaal bij hem achterliet die de meester als tulband gebruikte. Een tulband is immers een soort sjaal die om het hoofd is gewonden.
Nee, dit betekent volstrekt niet dat de leraar daar was in zijn fysieke lichaam. Dat betekent niet dat de leraar niet iemand in zijn fysieke lichaam zou kunnen bezoeken. Maar in het voorval waarover kolonel Olcott spreekt, was het niet het fysieke lichaam van de meester dat verscheen maar het mayavirupa.
Vr. – Kan de fehtah door middel van het mayavirupa, op dezelfde manier zijn achtergelaten als brieven worden achtergelaten?
GdeP – Ja, zeker, maar brieven worden niet altijd naar hun bestemming gebracht door middel van een mayavirupa van een hoge chela of een meester. Hoe vreemd u dit misschien ook vindt, ook fysieke zaken kunnen worden ontbonden in hun samenstellende atomen en langs de astrale verbindingslijnen naar een ander deel van de wereld worden gebracht en daar weer worden geïntegreerd. Dit is vaak gebeurd. Brieven zijn ogenschijnlijk uit de lucht komen vallen. Ik zou u bijvoorbeeld enkele vreemde dingen kunnen vertellen over de vorming van regen, die u zouden verbazen, maar zoals men zegt: dat is een ander verhaal.
Vr. – In Theosofie: het pad van de mysticus (blz. 72) zegt Katherine Tingley: ‘Harmonie is de sleutel tot alle occulte vooruitgang, en kennis van haar wetten en van het onderlinge verband tussen klank, getal en kleur, zoals die door de leerlingen worden toegepast, stelt de leraar in staat de hogere tonen aan te slaan en geestelijke visie te doen ontwaken.’
Moet men over volledige kennis van deze diepzinnige en verborgen zaken beschikken om geestelijke visie te verwerven?
GdeP – Dat is beslist niet nodig. Ik zal u ronduit zeggen dat hoe minder u uw denken kwelt met getal, geluid en kleur, en in plaats daarvan u wendt naar het geestelijke licht in u, des te meer zult u vooruitgaan. Over deze dingen die hier zijn genoemd moeten de leraren kennis verwerven. De plicht van de discipel is het lagere zelf door het hogere zelf te verheffen, de schakel te vormen met het hogere zelf, verlichting te ontvangen van de innerlijke god; dan zal al deze andere kennis u worden gegeven.
Maar weet u dat toen HPB kwam, zij niet kon bereiken dat de mensen deze dingen gingen inzien? Wat ze wensten was ‘magie’. Ze wilden de geheimen kennen van getal, kleur en geluid. En ze dachten heel diepe kennis te krijgen wanneer hun waarheden werden gegeven, maar niettemin waarheden die eenvoudig boven hun pet gingen. Ze braken zich het hoofd hierover en verspilden hun energie met het nadenken over zaken die hen helemaal niet hielpen, behalve in het ene opzicht dat dit HPB hielp een groep leerlingen om zich heen te verzamelen, die ze bij zich hield tot ze hen voor edeler dingen kon trainen.
Toch is het volkomen waar dat het heelal is gebaseerd op getallen; dat iedere entiteit, ieder wezen, iedere mens zijn eigen getal heeft. Het is volkomen waar dat iedere entiteit en ieder wezen zijn eigen individuele kleur heeft en zijn eigen individuele muzikale noot of toon. Maar als dat is gezegd en ik u dan vervolgens vertel dat als u magie wilt beoefenen, u de grondtoon moet kennen van het ding of van het wezen waarop u invloed wilt uitoefenen, dat u zijn of haar kleur moet kennen, dat u zijn of haar trillingsgetal of frequentie moet kennen – als ik u dit alles vertel, wat heeft u er dan aan, en wat voor goeds heeft u in feite geleerd? U leert dat deze dingen bestaan, maar dat is ook alles.
Ik zeg u daarentegen naar de god in u te zien, naar die onsterfelijke stralende intelligentie die de bron van alle inspiratie, van alle aspiratie, van alle vooruitgang is. Dan zult u honderd keer zo snel vooruitgaan als wanneer u uw tijd verspilt met het bestuderen van deze zaken die nu uw begrip te boven gaan. Het is niet verkeerd deze zaken te weten; als zuivere kennis is het goed, maar geestelijk zult u er geen baat bij hebben. En door dit te bestuderen zult u niet zo snel vooruitgaan als u zou doen door het pad te volgen waarnaar ik u heb verwezen.
Voor een leraar is het iets anders. Hij moet het trillingsgetal, of wat gewoonlijk het getal wordt genoemd, van zijn leerling weten. Hij moet zijn kleur kennen, zijn muzikale grondtoon, want de leraar bedrijft witte magie met zijn leerling, zijn discipel. De leraar bestudeert deze dingen, bestudeert hun onderlinge betrekkingen en combinaties, maar hij doet dit omdat hij wijs genoeg is, ver genoeg is gevorderd, om dat te doen; hij heeft innerlijke verlichting en daarom kan hij dat doen.
Maar voor de discipel is het verloren tijd om te proberen de plaats van de meester in te nemen. Daarom zeg ik u, en ik herhaal het, en leg de nadruk erop: wend u tot de bron in ieder van u, de oorsprong van alle inspiratie, van alle wijsheid, van alle ware kennis, de bron van verlichting, de bron van licht, en al deze dingen zullen u worden gegeven en op een meer natuurlijke manier dan wanneer u het licht binnenin u de rug toekeert en twee of drie incarnaties doorbrengt als een bekrompen onderzoeker – die alleen met zijn hersenverstand werkt – van louter natuurlijke verschijnselen die hij niet begrijpt.
Vr. – Ieder van ons heeft een gouden keten van hogere zelven die ons verbindt met het hart van de dingen. Is het juist zich alle mensen op deze aarde en al hun hogere zelven voor te stellen als één grote, majestueuze entiteit?
GdeP – Ik weet haast niet hoe ik deze vraag zou moeten beantwoorden. Ze is heel intuïtief, maar ook heel ingewikkeld. Ik houd niet van de formulering: ‘ieder van ons heeft een gouden keten van hogere zelven.’ Deze is misleidend, en is daarom in dat opzicht onjuist. U heeft maar één hoger zelf, en dat is de god in u, en het hart van die god is zijn eigen geestelijke godheid, en het hart van die geestelijke godheid is iets nog goddelijkers. Te zeggen dat u een keten van gouden hogere zelven heeft, wekt de indruk dat er veel verschillende hogere zelven zijn. Het is een slechte manier van uitdrukken.
Ieder van u heeft een grenzeloze oneindigheid in zich, en dit feit wordt in de brahmaanse filosofie heel juist uitgedrukt door de term paramatman, de hoogste atman. Het is een korte en beknopte manier om de waarheid uit te drukken dat, als u dit pad volgt dat binnenwaarts leidt, u een steeds groeiend bewustzijn van uw eigen essentiële goddelijkheid zult hebben. Met andere woorden, uw eigen hogere zelf zal voor uw bewustzijn steeds grootser en glorieuzer worden, maar het blijft altijd het hogere zelf.
Het is misleidend te zeggen dat u een gouden keten van hogere zelven heeft. Ik weet heel goed waar u aan denkt. U verwijst naar leringen die ik u eerder heb gegeven. Ik heb het nu over de verwoording van de vraag. Deze staat me niet aan omdat het misleidend is te zeggen dat alle mensen met hun gezamenlijke hogere zelven – hoe zei u het precies: ‘een opperste hoger zelf vormen’, was het zo niet?
Vr. – Is het juist zich alle mensen op deze aarde en al hun hogere zelven voor te stellen als één majestueuze entiteit.
GdeP – Ja, in die zin dat we allen geestelijke atomen zijn van een majestueuze goddelijke entiteit, zoals de atomen van ons fysieke lichaam ons ene fysieke lichaam samenstellen. Die bewering is juist, maar u moet niet denken dat deze majestueuze entiteit, waarvan wij geestelijke atomen zijn, beperkt is tot ons mensen. Wij mensen zijn slechts één groep uit de veelheid van hiërarchieën die de structuur of het weefsel van deze kosmische entiteit vormen.
Evenzo vormen alle mensen samen niet één groot mens. Maar we zijn, bij wijze van spreken, heel ondergeschikte geestelijke atomen – monaden is onze technische term – van andere hiërarchieën die de structuur of het weefsel vormen van een of andere goddelijke entiteit. Zelfs ons fysieke lichaam is opgebouwd uit ontelbare menigten van monaden die door dat bijzondere stadium van hun lange pelgrimstocht door de eeuwigheid gaan. Is dat duidelijk?
Vele stemmen – Ja.
GdeP – Het is een heel intuïtieve vraag, maar een ingewikkelde en ongelukkig geformuleerde vraag.
Vr. – Zijn we dan slechts levensatomen van die entiteit, maar met het vermogen ten slotte deel te hebben aan het volle bewustzijn van dat grote wezen?
GdeP – Heel goed gezegd. Het antwoord is: ja. Zelfs nu hebben we deel aan dat bewustzijn, en dat bewustzijn is het gevoel: ik-ben. Het is hetzelfde in u en in mij en in ieder van ons. Er is absoluut geen verschil. Wij allen hebben hetzelfde gevoel: ik-ben. U moet dit niet verwarren met het gevoel: ik-ben-ik; dat gevoel is in ieder van ons verschillend.
Dit laatste is slechts het ego, een lerend wezen, een lagerstaand wezen; en in de loop van de eonen zal ook dit ik-ben-ik zich ontplooien en groeien door naar buiten te brengen wat erin besloten ligt, met andere woorden door vollediger het ik-ben-gevoel te ontwikkelen en ten slotte zal het ik-ben-ik verdwijnen om het ik-ben-gevoel te worden. De persoonlijkheid zal eerst geleidelijk opgaan in de individualiteit, en deze zal op haar beurt ten slotte opgaan in universaliteit. Dan zullen we ons verheugen in het volle bewustzijn van deze godheid, waarvan ieder van ons een geestelijk levensatoom is.
Begrijp echter goed dat deze geestelijke godheid altijd boven ons zal staan. We zullen altijd ernaartoe groeien, omdat we ons altijd verder zullen ontplooien. En op haar beurt evolueert zij eveneens, op haar eigen geestelijk-goddelijke gebieden, en breidt zich uit. Wat een schitterend vooruitzicht!
Vrienden, naar deze leringen – die ik u nu vanavond meer in detail probeer te verklaren – verwijs ik elke zondagmiddag in onze Tempel, en ik herhaal ze om te proberen aan mijn toehoorders de essentiële gedachte duidelijk te maken, niet alleen omdat ze hen zullen helpen, maar ze zijn verhelderend en inspirerend.
Vr. – Ik begrijp dat de maanpitri’s hun chhaya’s uitscheidden, waaromheen de meer fysieke vorm werd verdicht, en op die manier de lagere entiteiten werden. Daarna werden ze de voertuigen, de lichamen, van de toekomstige mensen; en andere monaden van de maan, die nog lager stonden dan de maanpitri’s en in evolutie na hen kwamen, incarneerden in de vormen die de maanpitri’s hadden gemaakt. Klopt dat?
GdeP – Niet helemaal. De maanpitri’s zijn wat wij nu de menselijke persoonlijkheden noemen. Ze doen van zichzelf – en u heeft de juiste term gekozen – de chhaya’s uitgaan, een Sanskrietwoord met de betekenis van ‘schaduwen’, met andere woorden lichamen, want een lichaam is de schaduw van het innerlijke licht. En in deze chhaya’s waren de maanpitri’s zelf. En toen in de evolutie op deze aarde het moment daarvoor aanbrak, werden deze maanpitri’s de voertuigen van de hogere klasse van pitri’s, de zonnepitri’s of agnishvatta’s genoemd, die het lagere deel van onze tegenwoordige monadische essenties zijn.
Vaak heb ik de gedachte naar voren gebracht dat omhulsels of voertuigen worden uitgescheiden door het onmiddellijk hogere element in de mens. Ik heb geprobeerd u te laten zien dat het ego van zichzelf een voertuig of chhaya of schaduw doet uitgaan, die de ziel is. Deze op haar beurt doet van haarzelf uitgaan, of verdicht om haarzelf heen uit haar eigen substantie, iets dat nog materiëler of minder etherisch is, en dit is het vitaal-astrale lichaam, of modellichaam. En op zijn beurt doet dat van zichzelf zijn chhaya of schaduw uitgaan, en dit is het fysieke lichaam. Begrijpt u dat?
Vr. – Ja, dank u. Maar ik zou willen vragen wat de betekenis is van de uitdrukking dat deze maanpitri’s toen wezens schiepen die hoger werden dan zijzelf? Het konden beslist niet de agnishvatta’s zijn, want die hebben ze niet voortgebracht. Wat schiepen ze dat hoger kwam te staan dan zijzelf?
GdeP – Evolutie is de sleutel voor uw moeilijkheid, en uw vraag is heel natuurlijk. Wij uit het vijfde wortelras staan boven het derde. Het vierde wortelras was verder geëvolueerd dan het derde, en wij zijn verder geëvolueerd dan het vierde. Toch is elk wortelras een emanatie uit het voorafgaande. Daar heeft u de sleutel.
De maanpitri’s brachten hun chhaya’s voort – de lichamen die ze toen hadden en waarin ze leefden. Uit zichzelf zonden ze, scheidden ze uit, evolueerden ze hun lichamen die na verloop van tijd hun eigen soort projecteerden of voortbrachten, en door de werking van de evolutie kwamen deze hoger te staan dan de eerste exemplaren van hun soort. De maanpitri’s evolueerden zelf en gingen zelf vooruit.
Bedenk alstublieft dat alle stanza’s uit De geheime leer een oosterse vorm hebben, met oosterse beeldspraak, oosterse metaforen en oosterse stijlfiguren. Begrijpt u nu wat er wordt bedoeld?
Vr. – Dat geloof ik wel. Maar werden de maanpitri’s manasaputra’s, verhieven ze zich tot hun niveau?
GdeP – Dat hebben we nog niet gedaan.
Vr. – Maar de maanpitri’s zullen dat toch doen?
GdeP – De maanpitri’s zullen in de toekomst evolueren en agnishvatta’s – zonnepitri’s – worden. Ja, dat is juist.
Vr. – Dan zullen deze agnishvatta’s hun werk hebben voltooid en vrij zijn naar huis te gaan? Ik bedoel de hogere onder hen.
GdeP – Ik geloof niet dat ik uw vraag helemaal begrijp.
Vr. – Zullen de manasaputra’s die in het derde wortelras in die lagere vormen incarneerden dan hun taak hebben volbracht en vrij zijn naar huis te gaan, wanneer de maanpitri’s op hun beurt manasaputra’s zullen zijn geworden?
GdeP – In die toekomstige periode van de evolutie zullen ze hun taak hebben volbracht, en ze zullen ‘naar huis gaan’ om te rusten. Toch zullen ze voor altijd zijn verbonden met de lagere wezens die achter hen aankomen, en waarmee ze hebben samengewerkt.
Laat ik nu proberen dit te verduidelijken door in te gaan op de geschiedenis van de maan. Het tegenwoordige mensenras, waarvan het grootste deel nu volledig menselijk is, had, toen de maan haar planetaire pralaya inging, nauwelijks het stadium van het mens-zijn bereikt. Ze waren in feite wat we nu op aarde de hogere dieren zouden noemen; en ik verwijs hier naar wat nu de gemiddelde mensheid op deze aarde is. Maar iedere entiteit is zevenvoudig, en heeft een hoogste deel, een tussenliggend deel, en een laagste deel of lichaam. Zelfs de dieren hebben latent al de ‘vuren’ in zich – om een technische term te gebruiken – die de mens heeft, maar in de dieren zijn deze vuren nog niet tot uitdrukking gekomen.
Toen deze hogere vuren zich in deze ronde in de vroegste mensheid manifesteerden, incarneerden de zonne-lha’s in de nieuwe mensheid, zoals dat in het oosten wordt verwoord. Dat betekent dat toen de innerlijke vuren zich tot uitdrukking begonnen te brengen, zich gingen manifesteren, de evoluerende entiteiten hun zonnekrachten begonnen te tonen: zelfbewustzijn, intellect, enz. De maanpitri’s of maanvaderen waren die entiteiten die bestemd waren om op deze aarde mensen te worden, dat wil zeggen op de nieuwe keten van bollen, op de aardketen. Met deze maanpitri’s waren echter hun eigen hogere beginselen verbonden die zich op de maan nog niet hadden gemanifesteerd, maar die in de toekomstige mensheid van de nieuwe aardketen hun transcendente krachten zouden beginnen te manifesteren – en dit was de incarnatie van de agnishvatta’s, de zonnepitri’s, de zonne-lha’s.
Terwijl het menselijke ego evolueert, en zijn innerlijke krachten vanuit zichzelf ontvouwt of onthult en zich op die manier ontwikkelt tot een manasaputra, gaat de manasaputra die hem had overschaduwd op zijn beurt verder omhoog om een zuivere monadische essentie te worden, de innerlijke god. Als u deze reeks van gedachten kunt begrijpen, heeft u een schets van wat er gebeurde.
Vr. – Ik zou nog één vraag willen stellen. Wat leidt het lichaam of houdt het in stand, bijvoorbeeld door middel van het sympathisch zenuwstelsel? Ik heb altijd gedacht dat het de maanpitri was, maar de maanpitri is het menselijke ego, zoals u me nu vertelt.
GdeP – Dat is zo. De maanpitri’s zijn nu menselijke ego’s geworden.
Vr. – En is er een ander wezen verantwoordelijk voor wat de maanpitri’s in het begin deden?
GdeP – Wat bedoelt u?
Vr. – Iets moet de lichamen leiden.
GdeP – Dat gebeurt door wat men de ‘dierlijke ziel’ noemt; deze zullen de aardpitri’s zijn van het volgende grote planetaire manvantara – onze huidige dierlijke zielen. De dierlijke zielen die op de maan waren, zijn wat we nu maanpitri’s noemen. Als de aarde in haar pralaya gaat, zullen wat hier nu de dierlijke zielen zijn, in de volgende planeetketen – de wederbelichaming van onze aarde – de mensheid worden van die planeet, en wij zullen manasaputra’s zijn geworden.
Er is een doorlopende keten van hoogste, minder hoge, lagere en laagste monaden. In ieder mens zijn ze alle samen verbonden, en hun verschillende krachten en vermogens zijn wat we de zeven beginselen noemen. Er zijn er in feite echter tien. Eonen, eonen en nog eens eonen geleden in andere planetaire manvantara’s was de god binnenin u, de innerlijke god van ieder van u, een dierlijke monade – een monade die door dat stadium ging van haar lange evolutiereis. Door evolutie ontwikkelde ze zich tot een menselijke monade. Door evolutie ontwikkelde de menselijke monade zich tot een manasaputra of zonnemonade, en werd toen later door evolutie een godheid, een zuivere monadische essentie, een goddelijke energie, een goddelijke vlam, een goddelijk vuur.
En de basis van dit vreemde mysterie van bewustzijn is, wonderlijk genoeg, het feit dat deze hele keten van entiteiten één bewustzijn vormen, maar individueel zijn al deze entiteiten toch verschillende bewustzijnscentra. Het kan misschien worden geïllustreerd door te denken aan druppels water die één stroom vormen.
We zien dus dat een mens een microkosmos is, een kleine wereld, en dat zijn eigen bewustzijnsstroom uit druppels is samengesteld. Wat een prachtig mysterie! Het is het moeilijkst te doorgronden mysterie van de esoterische filosofie, en toch vormt het het meest verheven en boeiendste onderwerp van studie. De mens is in wezen een bewustzijnsstroom. Ik hoop dat u dit begrijpt, tenminste dat u enig idee heeft van wat ik probeer uit te leggen.
De supergoddelijke entiteit, waarover eerder vanavond een vraag werd gesteld, is een voorbeeld van precies hetzelfde. Die supergoddelijke entiteit was eonen, eonen en nog eens eonen geleden een mens of een wezen gelijkwaardig aan ons mensen – dat wil zeggen, een wezen met zelfbewustzijn en wilskracht. Ze had haar verschillende voertuigen, haar verschillende bewustzijnscentra. En zoals zijzelf in de loop van de eonen evolueerde, zo evolueerde ook de gehele lagere reeks van druppels van de bewustzijnsstroom die zij was – al deze lagere entiteiten waaruit die stroom bestond – tot ze supergoddelijk werd. Ze is een volmaakte macrokosmos.
Zo zullen wij, ieder van u, in de toekomst een zon worden, een centrum van een zonnebewustzijnsstroom. En alle atomen die nu uw lichaam samenstellen zullen dan de monaden zijn van de satellieten van die zon, verbonden met en behorend tot die zon, want ze zijn allemaal emanaties, de producten van zijn eigen bewustzijnsstroom. Dit kan als volgt worden geïllustreerd: de atomen van mijn fysieke lichaam horen bij mij. Ze zijn uit mij voortgekomen, voortgevloeid uit de bron van bewustzijn die ik ben. En terwijl ik evolueer, evolueren zij ook, maar ze komen achter mij aan. Ik ben hun inspirerende, bezielende en kracht gevende god, zoals ik mijn eigen innerlijke god ben – en toch zijn we verschillend. Evenzo ben ik bezig me te ontwikkelen om een god te worden. Na verloop van tijd zal mijn ego een zuivere monadische vlam worden en daar achteraan zullen al die menigten entiteiten komen die uit haar eigen bewustzijn zijn voortgevloeid, en ieder van die entiteiten is op haar beurt een evoluerende entiteit: ze leert, groeit, is in wording, en onthult haar eigen innerlijke krachten. Elk wiskundig punt in de ruimte, ieder wiskundig punt in het menselijke bewustzijn, is een monade.
Vr. – Ik geloof dat De geheime leer zegt dat het hogere ego incarneerde of kwam van de planeet Venus, nietwaar? Evolueerden wij dat hogere ego toen we op Venus waren?
GdeP – U vraagt iets wat ik tot mijn grote spijt niet volledig kan beantwoorden. Maar omdat het mijn plicht is een antwoord te geven op elke vraag, zal ik u dit zeggen: de hoogste ego’s van mensen van nu horen thuis op wat wij de planeet Venus noemen. Meer kan ik daarover niet zeggen. U die oren heeft om te horen, begrijpt het misschien.
Iedere planeet van ons zonnestelsel heeft haar eigen individuele aandeel gehad in het vormen van een mens, en evenzo van onze aarde. We zijn allen onderling verbonden en met elkaar verweven door banden van leven en bewustzijn. We zijn op een heel wonderlijke en mysterieuze manier gevormd. In het heelal is nergens afgescheidenheid. Die gedachte is ‘de grote ketterij’. We zijn het wat deze leringen betreft volkomen eens met de boeddhisten.
Vr. – Ik zou twee vragen willen stellen. Ten eerste: Kunt u ons zeggen hoe de meesters staan tegenover het publiceren van De mahatma brieven aan A.P. Sinnett? We lezen in de inleiding dat de meesters zeiden dat ze nooit akkoord zouden gaan met het openbaar maken van deze brieven.
GdeP – Dat is waar, en ongetwijfeld zouden ze, als men ze erover had kunnen raadplegen, nee hebben gezegd. Maar in deze tijd, nu de Society zover is gevorderd ten opzichte van wat ze was toen die brieven voor het eerst aan Alan Hume en A.P. Sinnett werden geschreven, heb ik niet het gevoel dat daardoor veel schade aan onze zaak zal worden toegebracht. Dat komt omdat het begrip van theosofen is gegroeid en verruimd. De theosofen hebben tegenwoordig een veel scherpere intuïtie, een veel dieper begrip van wat theosofie betekent dan Hume en Sinnett en de mensen van de wereld van die tijd, die vooral met hun hersenverstand werkten.
Ikzelf denk dat De mahatma brieven, afgezien van mogelijke drukfouten, in deze tijd een waardevolle bijdrage vormt aan onze literatuur.
Tijden veranderen. Ik ben er zeker van dat de leraren nooit toestemming zouden hebben gegeven voor het publiceren van die Brieven op het ogenblik dat ze werden geschreven. Laat eens kijken, wanneer werden ze geschreven? Ik geloof veertig of vijftig jaar geleden.
Vele stemmen – 1881, of 1882. 1884.
GdeP – Dus veertig à vijftig jaar geleden. Maar de tijden zijn veranderd. De wetenschap is enorm vooruitgegaan en heeft een meer mystieke opvatting van het heelal ontwikkeld. Het inzicht van theosofen heeft zich verruimd en verdiept.
U wilde nog een vraag stellen?
Vr. – Ja. Ons wordt gezegd dat alles op dit gebied illusie is. Wordt daarmee dit gebied bedoeld, of onze aarde?
GdeP – Beide.
Vr. – Geldt dit ook voor alle andere bestaansgebieden? Ik bedoel: op de andere planeten?
GdeP – Zeer juist. Toch is het maar illusie in technische zin, of maya. Illusie betekent niet dat de dingen niet bestaan. Het betekent dat het bewustzijn op grond van haar waarnemingen niet goed de waarheid over en van de dingen begrijpt. Overal in het heelal is illusie of maya. Ook op geestelijke gebieden is er illusie of maya, hoewel het voor ons, onvolmaakte mensen, stralende en volmaakte waarheid is. Toch is er een geestelijke illusie voor wezens die op geestelijke gebieden leven, omdat er altijd hogere stadia van begrip zijn dan die welke men op een of ander moment op welk gebied dan ook heeft bereikt. Omdat vooruitgang en evolutie eindeloos zijn, en omdat er altijd verdieping van inzicht en groei van bewustzijn zijn, wordt direct duidelijk dat, hoe hoog we ook stijgen, er altijd een hogere waarheid te leren valt, er een ruimer en verhevener bewustzijnsgebied is te omvatten; en vanzelfsprekend ziet elke entiteit die lager staat dan deze hoge bewustzijnstoestanden de dingen op een onvolkomen manier.
Begrijpt u wat ik duidelijk wil maken?
Vr. – Tot op zekere hoogte, maar is er dan iets dat werkelijk is? Hebben de dingen die we doen, of die we leren, of waar we aan werken, dan enige betekenis? Bestaat er niets anders dan geestelijke kennis en ontwikkeling?
GdeP – Ja, en dat is werkelijkheid. En die werkelijkheid is de schatkamer in het hart van de god binnenin u. U ziet hoe belangrijk deze eerste grondwaarheid is. Er is werkelijkheid in het hart van de dingen en het is onze plicht ons bewustzijn uit te breiden en op die manier een bredere kijk op deze werkelijkheid te krijgen. Het heelal is in hiërarchieën verdeeld, met een verheven goddelijke top en een stoffelijke basis. Hoe dichter u bij de goddelijke top komt, hoe meer u de werkelijkheid nadert – waarheid. Wanneer u heeft bereikt wat voor u waarheid is, dan gaat u een hogere hiërarchie binnen en nadert een nog verhevener begrip van oneindige werkelijkheid.
Kunt u daarom inzien dat oneindige werkelijkheid nooit kan worden doorgrond, dat oneindige volmaking nooit kan worden begrepen? Als u de werkelijkheid ooit volledig zou kunnen bereiken, dan zou er niets meer te leren zijn. Er zouden geen grootser en verhevener evolutiestadia zijn die we kunnen bereiken en doorlopen. Evolutie is daarom eindeloos, er is altijd een hogere waarheid te bereiken, voor het bewustzijn is altijd een verdere uitbreiding mogelijk, er zijn altijd schitterender hoogten te beklimmen. Er is dus eindeloze groei, eindeloze uitbreiding.
Ik hoop dat duidelijk is wat ik bedoel? Is dat het geval? [Stilte.] Vrienden, u hoeft niet allemaal tegelijk te antwoorden, maar begrijpt u wat ik probeer te zeggen?
Vele stemmen – Ja.
GdeP – Ik wil dit eraan toevoegen. Pas op voor één ding: als u toelaat dat u innerlijk ontmoedigd raakt, verkeert u in een gevaarlijke en hachelijke gemoedstoestand. Het bewijst dat u dan meer dan ooit wordt beïnvloed door maya. De ware hoeksteen van de esoterische wijsheid is dat de werkelijkheid zich openbaart als een voortdurende uitbreiding van bewustzijn die eeuwig verdergaat.
Vr. – Is het juist te zeggen dat we, toen we voorafgaande aan dit manvantara in nirvana waren en toen we uit die toestand kwamen, uit onszelf de atomen afwierpen op ongeveer dezelfde manier als de zon de krachten uitzendt die de planeten vormen voor zijn volgende zonnemanvantara?
GdeP – Ik geloof dat ik begrijp wat u bedoelt, en het antwoord is: ja. Uit de toestand van het inter-manvantarische nirvana komen betekent een nieuwe cyclus van manifestatie beginnen. Hiermee wordt begonnen door vanuit uzelf verschillende voertuigen af te werpen, uit te scheiden, waarin u daarna gedurende die manvantarische cyclus van manifestatie zult leven en werken. Telkens weer op al de verschillende gebieden zult u dit doen, precies zoals u dat in uw tegenwoordige incarnatie als mens heeft gedaan.
Vr. – Volgen deze atomen die we hebben afgeworpen en gebruikt om onze voertuigen op te bouwen, een eigen afzonderlijke evolutieweg? Moeten de monaden achter deze atomen de verschillende evolutiestadia doorlopen: als mineraal, als plant en als dier om ten slotte mensen te worden zoals wij?
GdeP – Ja. Maar als ik ja zeg, vrees ik dat u me verkeerd zult begrijpen. De gedachte is juist, maar u zegt het onhandig, en ik durf niet alleen maar ja te zeggen, omdat ik bang ben dat u zich dan een verkeerde voorstelling ervan zult maken; en nee zeggen kan ik niet omdat het niet juist zou zijn. Het is niet de monade die een mens wordt. Het is de monadische projectie, of het monadische voortbrengsel, die een mens wordt. De monade is in feite een god. Ze heeft de monadische goddelijkheid bereikt. Toch was iedere monade in een vroeger manvantara een mens. Begrijpt u dat?
Vr. – Niet helemaal.
GdeP – Dat neem ik u niet kwalijk.
Vr. – Ik zal er eens over nadenken.
GdeP – Nee, ik ben daarmee niet tevreden. Stel uw vraag nog eens, en misschien kan ik mijn antwoord afstemmen op de manier waarop u de vraag stelt.
Vr. – Wat ik niet goed begrijp is uw bewering dat, wanneer wij zonnen zullen zijn geworden, onze atomen satellieten zullen zijn geworden.
GdeP – Ja, en ook andere dingen.
Vr. – Moeten ze vóór ze hun hoge staat van planeten en andere zaken hebben bereikt, door alle stadia zijn gegaan die wij nu doorlopen?
GdeP – Zeer zeker. Ze zullen de lange evolutieweg volgen, zoals ook wij mensen – die na verloop van tijd zonnen zullen worden – die weg zijn gegaan. Ieder mathematisch punt in de oneindige ruimte is werkelijk een monade, die in haar hart een supergodheid is, en daaromheen is haar lichaam of voertuig. Dat lichaam of voertuig of de reeks omhulsels is uit atomen samengesteld, en in het hart van elk ervan is weer een monade. Verschillende groepen monaden gaan tegelijkertijd door verschillende stadia van hun ervaringen. Maar denk niet dat een monade neerdaalt in de stof. Ze bekleedt zich de ene keer met stof, en dan in een later evolutiestadium met meer etherische stof, en dan in een nog later stadium met nog geestelijker stof, en in een nog later stadium met monadische stof.
Intussen is de monade zelf geëvolueerd en is ze verdergegaan. Alles evolueert. Nooit en nergens is er stilstand. U wordt geen monade en blijft dan voor altijd in die toestand. Uzelf gaat door met evolueren terwijl u een monade wordt. Maar terwijl u bezig bent een monade te worden, bent u voortdurend bezig uit uzelf wat ik voor het gemak kind-monaden zou kunnen noemen uit te werpen, die uit uw bewustzijn uitvloeien, en ieder van die kind-monaden moet, wanneer ze voor het eerst uitvloeit, zichzelf bekleden in het laagste deel van de substantie van die hiërarchie en zich dan opwaarts ontwikkelen. Zelf is ze een geestelijke essentie, maar is tijdelijk met deze lagere gebieden verbonden totdat ze deze door eigen inspanning verlaat en zelfbewust een god wordt.
U heeft vanavond heel diepzinnige vragen opgeworpen over bewustzijn en ik heb u al gezegd dat deze vragen heel moeilijk zijn te beantwoorden.
Maar probeer het nog eens. Houd vol tot uw vragen zo helder zijn dat u ze helder kunt formuleren, en dan kan ik u een duidelijk antwoord geven.
Vr. – Ja, dank u.
GdeP – Maar u bent nog niet helemaal tevreden?
Vr. – Ik zal erover nadenken, zodat ik beter onder woorden kan brengen wat ik bedoel. Ik zal de vraag later stellen.
Vr. – Is een monade niets anders dan een bewust punt van energie?
GdeP – Precies. En dat bewuste energiecentrum, of punt van energie, is in de kern van zijn wezen goddelijk, want het bestaat uit de substantie van goddelijkheid, van de kosmische goddelijkheid, van de kosmische oceaan van het leven. Het is als het ware een druppeltje van het kosmische bewustzijn-leven.
En dat geldt zelfs voor de stof. Stof en geest zijn niet verschillend. Stof en geest zijn in essentie hetzelfde, ieder in zijn eigen evolutiestadium. De grote moeilijkheid voor u, westerlingen, om deze dingen te begrijpen is dat u allen wordt beïnvloed door de wetenschappelijke leer over de dode stof, zodat u denkt dat het iets anders is dan energie of bewustzijn; of door de oude christelijke lering dat geest één ding is en stof er volkomen van verschilt, en is geschapen zodat de geest erin kan wonen. Dat is onjuist. Geest en substantie, kracht en stof, zijn in essentie één: twee aspecten van dezelfde eraan ten grondslag liggende werkelijkheid.
Ik blijf deze dingen telkens opnieuw zeggen. Ik probeer ze te laten doordringen door ze steeds weer te herhalen, want u moet inzien dat het begrijpen van deze fundamentele stellingen absoluut noodzakelijk is.
Vr. – Ik zou graag over iets heel anders een vraag willen stellen. Hoe snel na een crematie worden de levensbanden van het individu verbroken?
GdeP – Wat bedoelt u met het ‘individu’?
Vr. – Van de mens die is gestorven.
GdeP – De levensbanden worden verbroken . . .
Vr. – Met de aarde en met de omgeving die hij heeft verlaten.
GdeP – De levensbanden worden op het moment van de dood verbroken. Crematie betekent alleen dat de atomen van de achtergelaten fysieke schil worden verstrooid. Het gehele hogere en innerlijke deel van de mens is al van de fysieke schil gescheiden.
Vr. – Ik had misschien de verkeerde indruk dat het hogere deel, het geestelijke deel, van een wezen een bepaalde tijd na de dood op aarde bleef, maar ik wist niet of de crematie zelf al die banden hielp verbreken, zodat het hogere deel zijn verdiende rust kon ingaan.
GdeP – Nee, dat is niet helemaal juist. De ontbinding van de innerlijke constitutie begint op het moment van de dood. Precies op het ogenblik van de dood keert uw hoogste deel terug naar zijn ouder-ster. Het hogere deel van de tussennatuur, het hogere ego, het reïncarnerende ego, wordt in de schoot van de monade teruggetrokken en gaat nu op zijn zwerftochten naar de onzichtbare gebieden. Het lagere deel van de tussennatuur, of de lagere menselijke ziel, blijft een poos in het samenstel van het kamarupa of het begeertelichaam hangen – de Ouden noemden het de ‘schim’ – tot ze daarvan loskomt. Dan wordt ze als het ware daaruit weggerukt om zich te herenigen met het reïncarnerende ego in de schoot van de monade en ze laat dan wat u verfrommelde rozenbladeren zou kunnen noemen achter – het stoffelijke deel van het vroegere menselijke ego in een staat van verrotting en verval. Dit is het kamarupa, verlaten door het laatste sprankje van het goddelijke, en valt langzaam uiteen.
Het voordeel van crematie is dat het kamarupa niet langer zo sterk wordt aangetrokken tot het fysieke lichaam of de fysieke wereld. Er is niet langer zo’n sterke magnetische aantrekking, want het lichaam is dan verstrooid.
Vr. – Ik heb twee vragen die enigszins met elkaar samenhangen.
GdeP – U gaat ze toch elk afzonderlijk stellen, nietwaar?
Vr. – Ja zeker. Het is natuurlijk duidelijk dat sommige mensen op een moment en op een plaats sterven wanneer en waar de aarde onder de volle invloed van de zon staat; anderen sterven ’s nachts. Is er een verschil tussen de postmortale toestanden van de mens die overdag sterft en hij die ’s nachts sterft? Is er wat ik een zonnedood of maandood zou kunnen noemen? Ik voel intuïtief dat er meer achter zit, maar ik kom niet veel verder.
GdeP – Voor de gemiddelde mens maakt het praktisch geen verschil op welk uur van de dag of de nacht de fysieke dood intreedt. Wat is uw tweede vraag? Ik kan zeggen dat u een intuïtie heeft van iets waarover ik, zoals gewoonlijk in die gevallen, verplicht ben u te zeggen dat ik er niet over kan spreken. Maar als ik uw vraag, zo goed ik kan, beantwoord, luidt het antwoord zoals ik u al heb gezegd: er is praktisch geen verschil voor de gemiddelde mens op welk moment de fysieke dood intreedt. Wat is uw volgende vraag?
Vr. – Ik heb heel veel nagedacht over de door u gegeven leringen over eclipsen. Als een mens sterft op die bijzondere tijd en plaats dat een totale zonne-eclips wordt waargenomen – en ik spreek natuurlijk niet over een ingewijde, maar over de gemiddelde mens – heeft dit dan op een of andere manier invloed op zijn postmortale toestanden?
GdeP – Zeer grote invloed. Maar mag ik u vragen naar welke leringen u verwijst als u spreekt over leringen die ik over eclipsen gaf?
Vr. – De werking of de invloed van, of beter gezegd de rol die door totale zonne-eclipsen en inwijdingen wordt gespeeld. Maar ik heb het over de dood van de gemiddelde mens, iets dat elk ogenblik kan gebeuren, en ik verwijs naar de bijzondere plaats waar en het tijdstip waarop een zonne-eclips voorkomt, en dat de mens dan sterft.
GdeP – Mijn antwoord luidt: er is een heel groot verschil. Heeft u nog een andere vraag?
Vr. – Ik ben benieuwd of u kunt verklaren waarin dat verschil bestaat?
GdeP – Ja, dat kan ik, maar het zou heel wat tijd vergen, en ik weet niet of ik zonder een nogal lange voorbereidende studie, of ten minste een vrij lange voorbereidende lezing, mijn bedoeling duidelijk kan maken.
U heeft het recht een andere vraag te stellen, als u wilt. Ik zal u precies zeggen wat ik bedoel. Als een intuïtieve vraag wordt gesteld, ook als het mij niet is toegestaan die te beantwoorden, dan is er een beroep op mij gedaan en is het mijn plicht daar antwoord op te geven: het licht, het gevoel van buddhische luister waar de intuïtie uit voortkwam, te doen groeien. U heeft geroepen en het is mijn plicht u te antwoorden voor zover ik dat kan doen. Stel uw vraag opnieuw.
Vr. – Ik heb een beroep op u gedaan, en als u meer kunt zeggen, waarom doet u het dan niet?
GdeP – Ik kan niet meer zeggen.
Vr. – Als ik dan op de eerste vraag mag terugkomen: ik dacht dat u enige tijd geleden heeft gesproken over het feit dat de mens bij de dood door de maan gaat, of beter gezegd, door de maan wordt aangetrokken. Kan er over dit onderwerp meer worden gezegd? Het hangt direct samen met mijn vraag. Stel dat iemand ’s nachts bij volle maan sterft, wat gebeurt er dan met hem?
GdeP – Hij sterft. De normale processen van het verbreken van het levenskoord vinden plaats. Dood is dood, ongeacht wanneer dat gebeurt, hoewel bepaalde tijden en omstandigheden het proces ingrijpend wijzigen.
Ik wil u zeggen dat uw gedachten diep esoterische waarheden aanraken, en het spijt me bijzonder niet meer te kunnen zeggen. Ik heb daartoe het recht niet. Probeer het nog eens. Om u zo mogelijk licht te geven, daarvoor ben ik hier, voor zover ik dat kan. Wilt u het nog eens proberen en een andere vraag stellen over hetzelfde onderwerp?
Vr. – Nee. Waarvoor zou ik? Ik wil geen vraag stellen die me niet interesseert. Ik stel een vraag, en als u die niet kunt beantwoorden, heb ik geen recht u te dwingen.
GdeP – Dat zou u niet kunnen. Heeft iemand anders een vraag?
Vr. – Mag ik twee vragen over de dood stellen? Ik las vandaag in Brieven die me hebben geholpen (blz. 52), waar Judge zegt ‘de dood stelt het Zelf teleur’. Wilt u alstublieft de betekenis hiervan verklaren?
GdeP – Ja. De ideale toestand voor het hogere deel van een mens is voortdurend leren. In devachan is er een onderbreking van het levensschoolwerk, een heel noodzakelijke onderbreking, want daar vindt de verwerking plaats van wat er is geleerd. De ervaringen uit het voorbije leven worden verwerkt en in het karakter gebrand. Toch is deze onderbreking van de scholing in het leven een ‘teleurstelling’ voor het reïncarnerende ego. Het is een nogal merkwaardige manier van zeggen van Judge, maar heel waar.
Vr. – De uitdrukking ‘stelt teleur’ interesseerde me omdat ik me afvroeg hoe iets dat zo natuurlijk is een teleurstelling kan zijn.
GdeP – Ja, die woorden zijn ongelukkig gekozen, maar het betreft niet een teleurstelling zoals we dat woord gewoonlijk opvatten.
Vr. – Even verder staat er (blz. 53): ‘De levenden spelen een grotere rol voor de doden dan de doden voor de levenden.’
GdeP – Dat is waar.
Vr. – Ik vraag me af of dit betekent dat we degenen die we liefhebben, heel dicht bij ons voelen. We kunnen hen niet storen; we zouden dat ook niet willen. Ik vraag me af of onze liefde naar hen uitgaat en wij, door ons uiterste best te doen, opstijgen naar hun gebied zonder hen te storen en of we hen op die manier werkelijk helpen.
GdeP – Ja. Een zuivere en onpersoonlijke, reine liefde reikt zelfs tot in devachan, en vergroot, stil en kalm, de vrede en het geluk van de rustende ziel.
Vr. – En stroomt hun liefde niet in feite ook naar ons toe?
GdeP – Ja, dat gebeurt inderdaad!
Vr. – Mag ik in verband hiermee een vraag stellen? Dan kan dus iets van de gestorvene naar een levende komen?
GdeP – Ja.
Vr. – Eens zat ik in het bos bij een beek en las Oceaan van theosofie, en toen ik opstond om naar het hotel terug te gaan – ik was helemaal alleen – zei ik als in een flits, ‘Hé, Kate, ben jij hier?’ Kan zij – het was mijn zuster Kate – daar zijn geweest? Het gebeurde zomaar, en ik heb nog nooit in mijn leven zo’n vreugde gevoeld! En het bleef vijf of misschien tien minuten bij me. En ik voelde hetzelfde nog een keer: ik geloof toen de Leader [KT] net was gestorven; ik werd wakker en had hetzelfde gevoel betreffende mijn broer. Kunt u me zeggen wat dit alles moet zijn geweest?
GdeP – Op basis van uw beschrijving denk ik dat het een geval was dat we, wetenschappelijk gesproken, het synchroon trillen van twee zielen kunnen noemen. Met andere woorden, uw liefde bereikte op die verschillende tijden respectievelijk uw zuster en uw broer, en veroorzaakte een ogenblikkelijke reactie van een soortgelijke stroom van liefde naar u toe, wat het gevoel van nauw persoonlijk contact heel intens maakte. De liefde van u beiden verenigde zich in elk van die twee gevallen.
Vr. – Maar ze bereikte mijn persoonlijkheid; ze moest via mijn persoonlijkheid gaan om mij te bereiken.
GdeP – Inderdaad. De hersenen werden zich bewust van het feit dat de stromen van liefde van twee zielen, die zo nauw waren verbonden, zich verenigden.
Vr. – Was de andere ziel, van respectievelijk mijn broer en mijn zuster, toen ook bewust?
GdeP – Niet ‘bewust’. Uw zuster was gestorven, zegt u? Dus niet bewust zoals u bent, want ze was in een volkomen, gelukzalige, diepe slaap. Het zou iets verschrikkelijks zijn als mensen die zouden kunnen verstoren, hoezeer ook ons eigen menselijk hart misschien ernaar verlangt met hen te communiceren. Het zou vreselijk zijn als de liefde die uit ons menselijk hart vloeit, hen die zijn gestorven zou kunnen bereiken en hun periode van rust en vrede zou verstoren. Daar is de natuur te zachtaardig voor.
Vr. – Ja, dat dacht ik ook. Ik voelde vooral mijn eigen vreugde. Ik had niet het gevoel dat de ander – ik bedoel dat het niet alleen mijn eigen vreugde was.
GdeP – Ik denk dat de liefde die u op die momenten voor uw zuster en voor uw broer voelde, en die voortkwam uit de toewijding in uw hart en uw denken, toen u dit boek las, zelfs reikte tot in devachan – de toestand waarin de personen die u liefhad zich bevonden – en een contact van liefde tot stand bracht.
En vergeet niet dat liefde werkelijk het cement van het heelal is. Ze houdt alles bij elkaar. Ze is een manifestatie van kosmische harmonie, en is de levensessentie van het heelal.
Vr. – U zegt dat het geen verschil maakt op welk uur van de dag of nacht iemand sterft. Maakt het enig verschil wanneer men wordt geboren – het uur waarop de ziel binnenkomt?
GdeP – Ieder ogenblik van de dag en de nacht heeft zijn eigen verschillende zonne- en planetaire invloeden, dus in dat opzicht maakt het natuurlijk enig verschil. Maar ik geloof niet dat in enig ander opzicht terecht kan worden gezegd dat een kind dat in de ochtend, op het middaguur, in de avond of om middernacht wordt geboren, onderworpen is aan gunstige of ongunstige invloeden, alleen omdat het op een bepaald uur wordt geboren.
Vr. – Hetzelfde onderwerp dat een vorige vraagsteller bezighield, houdt ook mij bezig. Ik weet niet of hij liever wil opstaan en hierop wil doorgaan, of dat ik de vraag kan stellen waar hij volgens mij nog steeds over nadenkt.
GdeP – Stel uw vraag.
Vr. – Toen u zei dat een mens een zon wordt, lag daarin besloten dat ieder deel van hem in een of andere vorm deel van de zon wordt. Ik heb vooral moeite met het feit dat al de verschillende energieën die bij iemand horen ongetwijfeld moeten zijn gemaakt zoals wij zijn gemaakt, en door alles zijn heengegaan waar wij doorheen zijn gegaan, voor ze een zon kunnen worden. Ik weet niet of ik me duidelijk uitdruk. Wat moeten al die kleine delen, die samen ons fysieke wezen opbouwen, doen voordat ze een mens zijn?
GdeP – Ik geloof niet dat ik u goed begrijp.
Vr. – Helaas had ik dezelfde moeilijkheid om dat in te zien. Maar ik dacht dat ze alle gelijktijdig vooruitgaan: de entiteit en de atomen die deze afwerpt en waarmee ze haar voertuig maakt, en dat deze atomen in essentie niet lager staan dan de entiteit zelf. Daarom hebben ze het recht het voertuig van de zon te maken, zoals ze nu het recht hebben het lichaam te vormen.
GdeP – Ja, dat is volkomen waar, maar ook de atomen die uw lichaam samenstellen, verschillen in graden en stadia van evolutie. Bedenk verder dat toen ik over de atomen van de mens sprak, ik niet alleen op de atomen van het fysieke lichaam doelde, maar ook op de atomen van de verschillende toestanden of graden van zijn gehele innerlijke constitutie, van het geestelijke afdalend tot en met het fysieke.
De zon is een verbazingwekkend conglomeraat – ik zal het u ronduit zeggen – van entiteiten, levensentiteiten, die worden bestuurd en in de hand gehouden door de overheersende hoogste entiteit, de god van de zon. Het is een grote menigte, een ontzaglijke hoeveelheid geestelijke wezens. Vergeet alstublieft niet dat er zeven zonnen zijn en dat wij alleen de fysieke zon zien, het lichaam ervan.
Vr. – Hoe staat het met de drie hogere gebieden boven de zeven? Is er op die gebieden iets dat overeenkomt met de zeven zonnen?
GdeP – Ja.
Vr. – Is het in verband met een van de eerder gestelde vragen juist te zeggen dat de aarde nu eens onder de invloed van de zon en dan weer van de maan staat, omdat de zon en de maan tegelijkertijd de aarde beïnvloeden? Terwijl we onder de invloed van de zon staan op de ene plaats, is het op een andere plaats nacht, en men kan dus niet de gedachte koesteren dat de hele aarde op dat moment de invloed van de zonnestralen ondergaat.
GdeP – U heeft volkomen gelijk. Ik geloof dat de bedoeling van de vraagsteller was dat op bepaalde tijden de invloeden van de zon op aarde sterker worden gevoeld dan die van de maan, hoewel er tegelijkertijd voortdurend invloeden van de maan uitgaan. Als hij bedoelde dat de invloeden van de zon op bepaalde tijden de aarde geheel beheersen en dat de maaninvloeden dan niet worden gevoeld, zou hij ongelijk hebben, maar zo heb ik zijn vraag niet begrepen.
Vr. – Is er één grote zon, of zijn ze alle gelijk?
GdeP – Bedoelt u één hoofdzon?
Vr. – Ja.
GdeP – In ieder heelal is er één zon die in dat heelal overheerst. Maar er zijn grote aantallen zonnen, menigten ervan, en de wetenschappers beginnen een vaag vermoeden van deze waarheid te krijgen als ze spreken over ‘eilandheelallen’. Ons eigen thuisheelal bijvoorbeeld omvat min of meer alles wat zich binnen de ons omringende melkweg bevindt, waarvan onze zon een deel is. En er is één overheersend zonnecentrum in de melkweg – maar ik zeg niet dat deze overheersende zon zich op het fysieke gebied bevindt.
We hebben in onze filosofie wat we raja-zonnen, koning-zonnen, noemen, en ik kan terloops eraan toevoegen dat er ook keizer-zonnen of maharaja-zonnen zijn, zoals ze worden genoemd. Maar het is niet nodig hierover te spreken, want naar ik aanneem is deze gedachte u volkomen vreemd, en zeer weinige van deze raja- of maharaja-zonnen bevinden zich op het fysieke gebied.
Vr. – Op een van deze bijeenkomsten hebben we vernomen dat als we reïncarneren de atomen van het lichaam ons bereiken na hun doortocht via de maan. Is het toegestaan te vragen of de hogere beginselen van de mens op hun tocht vanuit verschillende windstreken van het heelal, via de zon gaan?
GdeP – Ik zou niet zeggen dat de atomen van alleen het fysieke lichaam op hun doortocht van de maan komen, omdat dit niet juist zou zijn. Maar al onze beginselen zijn steeds op doortocht, en gaan van de zon naar de maan, van de maan naar de zon, van planeet naar planeet, maar onder omstandigheden die voor elk van de reeks beginselen verschillend zijn.
Dat klinkt misschien nogal vaag, en ik erken dat dit zo is, maar veel meer kan ik daarover niet zeggen.
Ik begrijp niet waarom u, beste mensen, niet besluit een grote stap vooruit te doen: neem de plichten van het chelaschap op u, leg de eed af en ontvang de kennis waarop u dan recht zult hebben.
Vr. – Is het niet heel belangrijk dat we onze gedachten gebruiken en ze richten op onderwerpen die begrijpelijk zijn en voor ons een betekenis hebben en die de kracht hebben om ons leven zo te beïnvloeden dat het zowel de wereld als onszelf ten goede zal komen? We kunnen bijvoorbeeld ontelbare vragen stellen, maar zijn we daardoor meer geschikt om te leven zoals we werkelijk zouden moeten leven? En kunnen we niet op andere manieren veel licht krijgen door ons innerlijke licht te ontwikkelen en onze eigen gedachten te verhelderen, zodat we geen vragen stellen die we, zelfs als ze worden beantwoord, toch niet begrijpen?
GdeP – In het algemeen is wat u zegt volkomen juist. Het belangrijkste is het innerlijke licht te volgen; dat is de eerste vereiste. Het is een koninklijke weg, een krachtige sleutel. Het is het eerste en laatste wachtwoord, het belangrijke sesam open u naar succes.
Maar u moet niet vergeten dat sommige mensen het stellen van vragen onbelangrijk kunnen vinden, maar voor anderen en voor degene die de vragen stelt, kan het heel belangrijk zijn. Indien het denken, het intellect, het hart door een probleem worden gekweld en verontrust en niet worden bevredigd, wordt de evolutie gehinderd, want het intellect van de mens moet naar behoren worden gevoed, zoals elk ander deel van zijn constitutie. Nu zou dat alles kunnen worden gedaan zoals u aangeeft, en zoals ik eerder vanavond heb aangegeven, door zich te wenden tot het licht binnenin ons. Maar heldere, welomlijnde leringen over de problemen die zich aan het denken voordoen, kunnen helpen om zich tot dat innerlijke licht te wenden.
Vr. – Ja, dat begrijp ik. Maar ik vraag het alleen hierom: er werden heel wat vragen over de dood gesteld. Hoe meer we ingaan op toestanden die voor ons niet rechtstreeks van toepassing zijn, des te minder is er sprake van een relatie tot onszelf waarbij ons eigen licht kan schijnen op onze eigen problemen. Leiden we onze gedachten in verkeerde richtingen, dan kunnen we de weldadige invloed van dat innerlijke licht niet ondergaan zoals dat gebeurt wanneer we het verdienen.
GdeP – Die laatste opmerking is waar, heel waar. Maar laat ik u een praktisch voorbeeld geven hoe esoterische leringen u kunnen helpen. Als u begrijpt wat u na de dood overkomt, zal die kennis op het moment van heengaan in uw bewustzijn latent blijven, en een instinctieve gids vormen waardoor u tot een snellere bevrijding en een gelukkiger vereniging met de innerlijke god zult komen. Ze zal automatisch werken.
Verder zal uw leven door die lering veranderen. Ze zal uw gedachtestromen veranderen, ze zal een nieuwe richting geven aan uw denken, een nieuwe en betere stimulans betekenen voor uw hersenverstand. Ze zal uw hevige hartstochten temperen en u op vele manieren helpen.
Dit alles zal invloed hebben op uw postmortale staat, en daarom steunen de meesters niet alleen het geven van esoterische leringen aan hen die hevig daarnaar verlangen, maar ze passen die zelf voortdurend toe.
Toch heeft u in zekere zin gelijk. De werkelijke sleutel tot alles is het innerlijke licht. Versterk het, zoek het, jaag het na. Probeer uzelf te verlichten met en door uw hogere natuur, met en door de innerlijke god, en alle andere goede zaken zullen u worden gegeven. Kennis zal dan instinctief, intuïtief, tot u komen. U zult dan alles hebben. Bedenk dat de hoogste meester uw eigen innerlijke god is.
Vr. – Is het niet een feit dat onze hoogste ziel of ons Zelf, nadat we vanuit deze fysieke toestand door de vallei van de dood gaan, naar de verschillende andere planeten reist, zoals naar lokalen van een school, zodat we kennis kunnen verwerven waardoor we beter voorbereid zullen zijn voor de volgende incarnatie?
GdeP – Ja, dat is zo. Maar niet uw hele constitutie doet dat.
Dit doet me aan iets denken: ik heb de laatste tijd er heel ernstig over nagedacht of ik met dit onderricht niet wat te snel ben gegaan. Ik heb me afgevraagd of ik u voldoende tijd heb gegeven om wat we hier samen hebben bestudeerd mentaal en geestelijk te verwerken. Dus heb ik me evenzeer afgevraagd of het niet beter zou zijn onze bijeenkomsten een paar weken of zelfs maanden op te schorten. Heeft iemand een mening hierover? Ik stel nu zelf deze vraag, nu het bijna tijd is om af te sluiten. Ik zou graag de mening van enkelen van u horen.
Vr. – Wat mij betreft, ik vind het moeilijk alle leringen die u ons heeft gegeven te onthouden. Sinds vele jaren is het mijn gewoonte geweest te streven naar onafgebroken meditatie, de onderstroom die Judge zo krachtig aanbeveelt, en ik heb ervaren dat brokjes van wat u in deze bijeenkomsten en ook in de Tempel heeft gezegd mij in gedachte kwamen. Zoals wij allen heb ik plichten gehad die noodzakelijk moesten worden vervuld en die we ook willen vervullen, en de meditatie en dus het daaruit voortvloeiende diepere inzicht in de leringen bleven noodgedwongen liggen en werden als het ware teruggedrongen.
Ik geloof zelf dat het is aan te bevelen deze bijeenkomsten wat minder vaak te houden. Ik weet niet of het werkelijk van veel nut zou zijn om deze bijeenkomsten een maand of zes weken uit te stellen, maar als we een langere tijd tussen de bijeenkomsten zouden hebben, bijvoorbeeld een maand, met andere woorden een verdubbeling van de tijd tussen de esoterische bijeenkomsten, dan zou dat heel goed zijn.
GdeP – Daar zit heel veel waars in. Ik heb u deze zaak niet voorgelegd, vrienden, omdat ik het zo wenste. Integendeel, ik heb een boodschap over te brengen, en ik verlang vurig die aan u en de wereld te brengen. Als die boodschap is overgebracht, zal ik mijn plicht hebben gedaan en dan zal ik u verlaten. Maar aan de andere kant weet ik uit eigen ervaring, omdat ikzelf onderricht heb gehad, dat er zoiets is als een te snelle vooruitgang – nee, dat is niet goed geformuleerd. Er bestaat zoiets als de leringen een klein beetje opdringen, en door dit forceren wordt het denken misschien vermoeid.
Als iemand een andere mening heeft, laat hij dat dan zeggen, alstublieft.
Vr. – Ik heb dat gevoel helemaal niet. Deze bijeenkomsten vind ik heel stimulerend. Er is meer inspiratie om elke plicht te doen, en iedere week worden dingen mij steeds duidelijker. Ik kijk met heel mijn hart uit naar de weken waarin we deze esoterische leringen krijgen, en het zou me zeer spijten als ze werden afgebroken. Ik weet niet of de anderen er ook zo over denken.
Vr. – Ik ben het daarmee eens.
Vr. – Ik denk dat deze kansen nooit zullen terugkomen, en als we u zouden moeten ontzien – dan is dat ons eerste punt van overweging, want we weten uit wat u heeft gezegd dat het veel van u vergt. Maar deze bijeenkomsten zijn voor ons een kans om ons denken te verruimen, om ons hart de gelegenheid te geven te zeggen wat er in ons omgaat, om ons persoonlijke leven en onze persoonlijkheid los te laten en een ruimere wereld te betreden waarvan u ons een glimp heeft laten opvangen; en daarom zeg ik, laat ze voortgaan. We zijn meer bevoorrecht dan ieder van ons beseft.
Vr. – Natuurlijk heb ik precies hetzelfde gevoel als de vorige spreekster. Maar ik heb ook de volgende gedachte: ik denk dat de visie die we hier hebben gekregen op de grootsere ruimten, op de dingen die juist buiten ons bevattingsvermogen liggen, ons niettemin het menselijke leven heeft laten zien in zijn ware verhoudingen in het hele evolutieplan, zoals ons nooit tevoren is getoond. Ik heb het gevoel dat deze openbaringen het leven op aarde en het leven in een fysiek lichaam, in hun ware relatie tot het geheel hebben geplaatst zoals geen van de leringen die we ooit eerder hebben ontvangen, heeft gedaan. Hoe kunnen we het leven dat we in één incarnatie leiden in zijn juiste verhoudingen zien als we daarvan niet zulke verheven flitsen opvangen?
Ik kan me niet iets indenken dat een mens die naar het hogere streeft meer zal helpen dan deze flitsen van het geheel, ook al kan hij het niet allemaal begrijpen en vasthouden en formuleren of herhalen. Ik zou willen vragen of we ten minste periodiek dit soort flitsen kunnen krijgen, opdat we onze betrekkingen met de grote ruimten kunnen verbeteren, en nooit zo lang zonder deze flitsen zijn dat we het besef van het grote ‘geheel’ vergeten dat deze leringen ons hebben gegeven.
Zij die zulke flitsen van inzicht niet hebben gekregen zijn volgens mij ongelukkig. Wat weten ze van een leven in het verleden of in de toekomst? Wat weten ze van de dood? Wat kunnen ze anders doen dan lijden en rondtasten op de weg die ze volgen? Ik zou op hete ploegscharen willen zitten om dit soort leringen te ontvangen, zodat ze konden worden verkondigd en de lucht ervan zou trillen en die mensen zouden kunnen bereiken die ernaar hunkeren en verlangen.
GdeP – Dat is de ware chela-geest. Vrienden, ik bracht dit onderwerp niet ter sprake, begrijp dat alstublieft, omdat mijn kracht vermindert of omdat ik uitgeput raak. Daar gaat het helemaal niet om. Maar ik heb de laatste maand of zes weken ernstig het verlangen gehad om erachter te komen wat uw eigen mentale reactie is. Heeft iemand hier het gevoel dat hij of zij te veel ontvangt, dat het hem of haar duizelt, dat hij of zij in verwarring is geraakt?
Vele stemmen – Nee! Nee!
Vr. – Ja, soms krijg ik dat gevoel. Zou u ons iets kunnen zeggen over de gevaren die zouden kunnen voortvloeien uit het te snel ontvangen van de leringen?
GdeP – Vermoeidheid, verbijstering, en – bij enkele zwakke karakters – een gevoel van verzadiging. Dit ontstaat door zwakte van onze lagere menselijke natuur. Nu zeg ik niet dat dit bij u het geval is. Integendeel, u heeft zo gesproken omdat u oprecht bent. Niettemin is dat gevaar aanwezig en ik moet het in aanmerking nemen.
Het is mijn plicht u mijn boodschap te brengen en ik verlang er vurig naar dat te doen, maar ik kan u die niet goed brengen wanneer een van u daardoor gevaar loopt om terug te vallen. Als iemand hier een zwakke plek in zijn karakter heeft, dan bestaat dat gevaar, en het is mijn plicht u dat te vertellen – dat u eenvoudig door verbijstering of door vermoeidheid zou kunnen terugvallen.
Vr. – Ik zou willen zeggen dat deze bijeenkomsten me altijd erg hebben gestimuleerd. Ik ben daardoor altijd vol enthousiasme, geluk en inspiratie, en ik heb ook de indruk dat het voordeel om te kunnen lezen wat er op de bijeenkomsten is gezegd, zeer meehelpt om dit alles mentaal te verwerken.
GdeP – Dat is waar. Het helpt inderdaad veel.
Vr. – Ik ontdek altijd dat er enig nieuw licht wordt geworpen op enkele van de leringen die in eerdere bijeenkomsten zijn gegeven, en met dit extra nieuwe licht komt ook meer hulp. De beslissing over het al of niet voortzetten van het geven van de leringen berust volgens mij bij de leraar. Ik geloof dat hij weet in hoeverre ze werkelijk weerklank bij ons vinden en wij erop kunnen reageren, maar ik denk dat ons hart vurig verlangt alles te ontvangen waartoe we in staat zijn. Ik geloof beslist dat hij dit weet.
Vr. – Ik zou willen zeggen dat ik er niet aan heb gedacht om voorwaarden te verbinden aan het ontvangen van deze leringen. Het lijkt mij het grootst mogelijke voorrecht, waarvoor we niet dankbaar genoeg kunnen zijn. En de gedachte om daaraan voorwaarden te verbinden is te veel in tegenstelling met mijn gevoelens hierover. Ik denk dat we de gelegenheid moeten aangrijpen zolang die er is. We weten niet hoelang deze blijft bestaan. Deze zou, zover wij weten, morgen voorgoed kunnen ophouden, en als wij nu tijd willen hebben om stil te zitten en te mediteren, zouden we later wel eens heel wat meer tijd daarvoor kunnen krijgen dan ons lief is. Mijn opvatting van de chela-geest is dankbaar dat te aanvaarden waarvan u het geluk heeft het te ontvangen zolang u het kunt krijgen.
GdeP – Dat is volkomen juist.
Vr. – Ik zou u willen vragen door te gaan, maar de beslissing ligt natuurlijk bij u. Ik ben echter een nieuweling in deze bijeenkomsten, en ik kan niet beschrijven wat er met mij gebeurt – het gevoel van groei en ontwikkeling. Het zou me bijzonder veel spijten als de bijeenkomsten niet werden voortgezet of zelfs als de tijd ertussen tot een maand werd verlengd. Ik heb het gevoel dat ik op dit moment er niet genoeg van kan krijgen.
GdeP – Vrienden, de situatie is als volgt. Als uw oproep ernstig genoeg is, zullen de bijeenkomsten doorgaan. Ik vraag of ieder van u die misschien het gevoel heeft dat hij of zij verbijsterd of vermoeid raakt – dit gevoel is geen misdaad, het is slechts een natuurlijke reactie – zo vriendelijk wil zijn mij de waarheid te zeggen.
Vr. – Het komt mij voor dat juist in de atmosfeer die bij deze gelegenheden wordt geschapen, wanneer de vragen worden gesteld en de antwoorden worden gegeven, iets in mijn eigen natuur wordt opgewekt en wakker wordt, en dat ik deze dingen vroeger heb geweten. Ik denk dat er bij sommigen van ons een neiging is te traag vooruit te gaan, want we hebben elke aansporing nodig die we kunnen krijgen.
GdeP – Dat is volkomen waar.
Vr. – Geachte leraar, ik kan helemaal niet onder woorden brengen wat ik zou willen zeggen. Het leven bestaat voor mij voor een groot deel uit de ES-bijeenkomsten. Wat ik daarmee wil zeggen is dat het enige waarmee mijn denken zich bezighoudt, het verlangen is naar de volgende bijeenkomst. Deze bijeenkomsten zijn voor mij zonder meer fantastisch geweest, want ze openen innerlijke deuren en wekken een spiritueel begrip op dat tevoren absoluut in slaap was, hoewel ik maar een klein deel ervan kan begrijpen; en ik denk dat dit voor ieder van ons geldt. Maar elk van ons neemt iets mee dat ons helpt in onze groei, en de dingen die we niet kunnen onthouden komen heel onverwachts in ons op wanneer we ze nodig hebben.
Deze bijeenkomsten zijn absoluut onschatbaar. Ik ben altijd bang dat ze zullen ophouden; we komen graag naar deze bijeenkomsten.
Vr. – Enkele ogenblikken geleden zei u: ‘Uw vragen verbazen me. Waarom doet u niet een stap vooruit en legt de gelofte van het chelaschap af en’ – ik herinner me het einde van de zin niet. U bent hier gekomen om te geven, en terwijl we graag elk vooruitzicht om te ontvangen zouden willen opgeven om u te sparen, bent u toch ook gekomen om uw boodschap te geven. Als we niet gereed zijn om die te ontvangen, dan geloof ik dat we onszelf zouden moeten onderzoeken om te zien of er iets is dat we kunnen doen om onszelf gereed te maken zolang u hier bent. Als dat betekent dat we een gedurfde stap vooruit moeten doen, zouden we die stap moeten doen. Als het iets anders betekent, dan zouden we dat moeten doen. Onze taak is om te doen wat we kunnen doen. U kunt alleen geven, maar u moet de kanalen hebben om te ontvangen.
GdeP – Dank u.
Vr. – Omdat ik iemand ben die steeds in de uiterlijke wereld verkeert, en niet in deze volmaakte atmosfeer, geven deze esoterische bijeenkomsten mij inspiratie die me in staat stelt op bescheiden wijze vele waarheden aan de mensen te brengen die ik niet aan mijn medemensen zou kunnen doorgeven als ik niet het voorrecht had gehad deze bijeenkomsten bij te wonen en mijn ogen niet waren geopend voor het zich bewust worden van deze waarheden.
Ik geloof dat u kracht zult ontvangen. We willen niet te veel van u vergen. We zijn bereid op te houden als u dat wilt. Ik geloof dat ik dat naar waarheid kan zeggen voor iedere ziel die hier aanwezig is. U bent gezonden om de boodschap door te geven, en wij moeten ons erop voorbereiden die te ontvangen en zoveel mogelijk ervan te bewaren. Als u het gevoel heeft dat u kunt doorgaan, en dat het juist is dat u het zou doen, ben ik er zeker van dat wij allen de woorden van waarheid die van uw lippen zullen komen zullen verwelkomen.
GdeP – Dank u.
Vrienden, ik geloof dat de algemeen heersende opinie is dat deze bijeenkomsten ongewijzigd zouden moeten worden voortgezet. Ik zou echter willen vragen dat, indien iemand voelt dat hij of zij verbijsterd of vermoeid begint te worden – ik bedoel in mentaal opzicht – hij of zij het me zal laten weten, en ik zal dan een of andere afspraak met hen maken, hetzij door te suggereren om zich tijdelijk terug te trekken tot de belangstelling en kracht zijn teruggekeerd, of door een andere oplossing te kiezen.
Ik geloof dat we de bijeenkomst nu moeten sluiten. Enkele ogenblikken stilte alstublieft.
[Luiden van de gong. Stilte.]