HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

9 – Mythen, dromen en het collectieve onbewuste

 

In De Geheime Leer worden symbolen en mythen belangrijk genoeg gevonden om een derde van elk van de twee delen te wijden aan de bespreking ervan. Deel Een bevat vijftien hoofdstukken over het onderwerp en HPB opent met deze woorden (1:329-30):

De schrijfster[*] heeft het grootste deel van haar leven besteed aan de studie van de verborgen betekenis van elke religieuze en niet-religieuze legende van alle volkeren, groot of klein – in het bijzonder van de tradities van het oosten. Ze behoort tot hen die ervan overtuigd zijn dat geen enkel mythologisch verhaal, geen enkele gebeurtenis in de overgeleverde sagen van een volk, ooit volledig is verzonnen, maar dat elk van die verhalen een ware historische achtergrond heeft. In dit opzicht verschilt de schrijfster van mening met die kenners van de symboliek, hoe groot hun reputatie ook is, die in iedere mythe niets anders zien dan nóg een bewijs voor de neiging tot bijgeloof van de Ouden . . . Gerald Massey, de dichter en egyptoloog, rekende op bewonderenswaardige manier met zulke oppervlakkige denkers af . . . Zijn rake kritiek verdient een plaats in dit gedeelte van dit boek, omdat deze zo goed onze eigen gevoelens weergeeft, die we al in 1875 openlijk hebben geuit, toen Isis Ontsluierd werd geschreven. [Massey zegt:]

*In zijn Autobiografie zegt Yeats over Blavatsky: ‘Ik wist dat haar geest alle folklore van de wereld bevatte’ (New York: Doubleday, 1958, 118).

‘De laatste dertig jaar heeft prof. Max Müller in zijn boeken en lezingen, in de Times en in verschillende tijdschriften, als spreker voor het Royal Institution, op de kansel van Westminster Abbey en vanuit zijn leerstoel in Oxford verkondigd dat mythologie een ziekte van de taal is en dat de oude symboliek het resultaat was van zoiets als een primitieve verstandelijke afwijking. ‘We weten’, zegt Renouf . . . ‘dat mythologie inderdaad de ziekte is die optreedt in een bijzonder stadium van de menselijke beschaving’. . . .

Mijn [Massey’s] antwoord is: ‘Het is maar een droom van de metafysische theoreticus dat mythologie een ziekte van de taal was of van iets anders behalve zijn eigen hersenen.’ Deze zonaanbidders en weerprofeten hebben voor wat betreft de oorsprong en betekenis van de mythologie de plank volkomen misgeslagen! De mythologie was een primitieve manier om de eerste gedachten te vormen. Ze was gebaseerd op feiten in de natuur en kan nog steeds aan verschijnselen worden getoetst. Ze bevat niets dwaas of irrationeels als men haar beschouwt in het licht van de evolutie en als men haar manier van uitdrukken door middel van tekens volledig begrijpt. De dwaasheid ontstaat als men haar ten onrechte opvat als de geschiedenis van de mens of als goddelijke openbaring. Mythologie is de schatkamer van de oudste wetenschap van de mens en voor ons is het belangrijkste dat, wanneer ze opnieuw op de juiste manier wordt geïnterpreteerd, ze de dood gaat betekenen voor al die onjuiste theologieën die ze onbewust in het leven heeft geroepen.’

Sir James Frazer, de beroemde schrijver van De gouden tak en de vele boekdelen ervan, hield opvattingen eropna die overeenkomen met die van Müller, zoals prof. Mircea Eliade bericht: ‘In ongeveer 20.000 bladzijden had [hij] ontdekt hoe alle gedachten, verbeelding en verlangens van de mens in de oudheid, al zijn mythen en rituelen, al zijn goden en religieuze ervaringen, slechts een monsterlijke hoeveelheid dierlijkheid, wreedheid en bijgeloof waren, die door de wetenschappelijke vooruitgang van de mens gelukkig is afgeschaft.’184

In de twintigste eeuw begon de houding tegenover mythen en legenden te veranderen met het verschijnen van de boeken van Carl Jung en zulke boeken als Dromen, sprookjes, mythen van Erich Fromm en De held met de duizend gezichten van Joseph Campbell. In Dromen, sprookjes, mythen schrijft Fromm:

De dromen van de mens uit de oudheid en van nu zijn in dezelfde taal geschreven als de mythen waarvan de schrijvers in de vroegste periode van de geschiedenis leefden. . . . Toch is deze taal door de moderne mens vergeten. Niet als hij slaapt, maar wanneer hij wakker is. Is het belangrijk om ook in onze waaktoestand deze taal te begrijpen? . . . Ik denk dat symbolische taal de enige vreemde taal is die ieder van ons moet leren. Het begrijpen ervan brengt ons in aanraking met een van de belangrijkste bronnen van wijsheid, die van de mythe; en het brengt ons in contact met de diepste lagen van onze eigen persoonlijkheid.

In zijn De held met de duizend gezichten heeft Joseph Campbell het begrip verruimd van wat een mythe kan zijn:

De mythe is de geheime opening waardoor de onuitputtelijke energieën van de kosmos uitstromen in de culturele uitingen van de mens. Religies, filosofieën, kunst, de maatschappelijke uitingen van de primitieve en historische mens, cruciale wetenschappelijke en technologische ontdekkingen, ja zelfs de dromen die de slaap verstoren borrelen op uit de oerbron van de mythe. . . . De symbolen van de mythologie zijn immers geen bedenksels; ze kunnen niet worden bedwongen, verzonnen of voorgoed geëlimineerd. Het zijn de spontane voortbrengselen van de psyche, en elk draagt, ongeschonden, de kiemkracht van zijn oorsprong in zich.185

Als men zulke ideeën hoort, vraagt men zich af of Campbell ooit geinteresseerd was in theosofie. We vernemen uit een biografie over Campbell, A Fire in the Mind door Stephen en Robin Larsen, uitgegeven in 1991, dat Campbell veel contacten met theosofen had. De biografen zeggen dat in 1928, toen Campbell van plan was op een wereldtournee te gaan, hij ‘geweldig opgewonden was over de natuurlijke manier waarop zijn theosofische en oosterse contacten pasten in zijn zich ontwikkelende reis- en studieplannen; zijn gevoel van een innerlijk centrum dat tevoren zo erg ontbrak, begon naar voren te komen’.186

In Mythen en bewustzijn herinnert Campbell ons eraan dat ‘Freud en Jung allebei dachten dat de mythe zijn oorsprong heeft in het onbewuste’.187 Jung is beroemd om deze theorie van het collectieve onbewuste. Hier is zijn uitleg van dit boeiende onderwerp:

Een in zekere zin oppervlakkige laag van het onbewuste is ongetwijfeld persoonlijk. . . . Dit rust echter op een diepere laag, die niet ontstaan is op grond van persoonlijke ervaringen . . . maar [die] aangeboren is. Deze diepere laag is het zogenaamde collectieve onbewuste. . . . het kent . . . inhouden en gedragswijzen die overal en in alle individuen min of meer dezelfde zijn . . . en vormt op die manier een algemene psychische basis van onpersoonlijke aard, die in iedereen aanwezig is.188

Eén bewijs van het bestaan ervan, zegt Jung, is het feit dat ‘de mythen en sprookjes uit de wereldliteratuur bepaalde, altijd en overal weer behandelde motieven bevatten’; hij voegt eraan toe dat die ‘tot de overgeërfde structuur van de psyche behoren en . . . zich daarom overal en op elk moment spontaan kunnen manifesteren’.189

In een paar regels in De Geheime Leer (2:331) vinden we tot onze verbazing dat hetzelfde idee zo’n veertig jaar eerder werd beschreven:

De verbeelding van de massa, hoe wanordelijk en slecht beheerst deze ook is, kon nooit zoveel monsterlijke figuren, zo’n rijkdom aan buitengewone verhalen uit het niets hebben verzonnen en voortgebracht, als ze niet als kern daarvan die zwevende, duistere en vage herinneringen had gehad, die de gebroken schakels van de keten van de tijd verenigen om daarmee de geheimzinnige droomachtige basis van ons collectieve bewustzijn te vormen. [Cursivering toegevoegd.]

Jung schreef eens dat toen de Indiase filosofie voor het eerst in het Westen werd ontdekt, deze aanvankelijk ‘het domein bleef van Sanskrietgeleerden en filosofen’. Hij voegde eraan toe: ‘Algauw echter maakte de theosofische beweging, die door Mw. Blavatsky op gang was gebracht, zich meester van de oosterse tradities, en verkondigde deze aan een breed publiek.’190

* * *

Al rond 1900 had Sigmund Freud zijn theorie naar voren gebracht dat er in elk individu een onbewust denkvermogen is waarin onderdrukte en vergeten ideeën worden opgeslagen. Deze onbewuste geest reageert vaak op een ongezonde manier op de bewuste geest zonder dat de persoon dit beseft.

Het gepubliceerde dagboek van Mircea Eliade bevat deze aantekening, gedateerd 6 juni 1964, die betrekking heeft op het beroemde boek van Freud over dromen:

Terwijl Freud bezig was zijn Traumdeutung voor te bereiden, spraken Engelse theosofen over ‘akasische geschiedenis’ en ‘het geheugen van de natuur’. Volgens laatstgenoemden wordt niets dat gebeurt ooit door de natuur vergeten. De herinnering aan deze gebeurtenissen – kosmische, historische, persoonlijke – wordt bewaard in verschillende natuurlijke voorwerpen. Bepaalde mensen – die een ‘geschikte paranormaal gerichte geest’ bezitten – slagen erin om, als ze bepaalde tastbare voorwerpen aanraken, de latente geschiedenis die daarin besloten ligt te leren kennen.

Het is interessant op te merken dat ook Freud denkt dat niets van wat er met de mens in zijn jeugd gebeurt, verloren gaat, d.w.z. werkelijk wordt vergeten. Men kan alles terughalen (met de hulp van een psychoanalist), niet vanuit een basis van ‘tastbare voorwerpen’, maar van een van beelden. . . . De theorie van de akasische geschiedenis waarvan de theosofen droomden . . . komt in structuur overeen met de Freudiaanse theorie. Freud was geboeid door het occultisme. Had hij misschien de ingewikkelde theosofische studies gelezen die na 1895 in de mode waren en die vooral in 1898 heel populair waren?191

De biograaf van Freud, Ernest Jones, bevestigt in het hoofdstuk ‘Occultisme’ in zijn driedelige werk Sigmund Freud: Life and Work, dat het een onderwerp was dat Freud ‘werkelijk folterde’ en ‘hem totaal verbijsterde’.192

Men kan ook zeggen dat HPB tien jaar eerder dan Freud schreef over onderdrukte of vergeten ideeën die waren opgeslagen in de onbewuste geest. Dit stond in haar artikel ‘Herinnering bij stervenden’,* dat in 1889 in Lucifer verscheen. HPB geeft met instemming een citaat van Edgard Quinet, schrijver van Creation:

*Zie de brochure van Jean-Louis Siémons, A Nineteenth Century Explanatory Scheme for the Interpretation of Near-Death Experience: The Transpersonal Model of Death as Presented in Madame Blavatsky’s Theosophy, Parijs, Institut National Agronomique.

‘De gedachten die we denken, maar die we niet scherp kunnen omlijnen en formuleren, zoeken als ze eenmaal zijn verworpen, hun toevlucht in de wortel van ons wezen.’ . . . Als ze worden nagejaagd door de hardnekkige pogingen van onze wil, ‘zullen ze zich daarvoor terugtrekken, nog verder, nog dieper in – wie weet welke – vezels, maar waarin ze blijven om ons ongevraagd, en onbekend aan onszelf, te regeren en ons te beïnvloeden’. Ja, ongezien en aan onze greep ontsnappend, werken ze toch en leggen ze de basis van onze toekomstige daden en gedachten en krijgen heerschappij over ons, hoewel we misschien nooit aan ze denken en vaak onwetend zijn over het bestaan en de aanwezigheid ervan. [Cursivering toegevoegd.]

Om deze onbewuste gevoelens op te sporen, raadde Freud psychiaters en psychoanalisten aan om het droomleven van de patiënt te bestuderen. Zulke artsen hebben door de jaren heen van bepaalde typen dromen gezegd dat ze duiden op seksuele onderdrukking, terwijl ze verschillende betekenissen aan andere toeschrijven. Droomboeken kennen ook vaak vaste betekenissen toe aan specifieke dromen.

Deze methode wordt niet aanbevolen door HPB. In haar studie van 20 bladzijden over dromen, die is opgenomen in Transactions of the Blavatsky Lodge,* geeft ze antwoord op de vraag ‘Zijn er middelen om dromen te interpreteren, bijvoorbeeld de interpretatie die in droomboeken wordt gegeven?’: ‘Geen andere dan het helderziende vermogen en de spirituele intuïtie van degene die ze ‘interpreteert’. Elk dromend ego verschilt van elk ander, evenals onze lichamen.’193 Met helderziend vermogen doelde ze waarschijnlijk niet op het raadplegen van helderzienden, omdat ze niet veel verwachtte van hun betrouwbaarheid.

*In 1995 is bij Theosophical University Press in Den Haag een vertaling hiervan verschenen onder de titel: Een Toelichting op De Geheime Leer, Stanza’s I - IV.

HPB geeft aan het eind van haar verhandeling over dromen als hulpmiddel de volgende classificatie.

We kunnen onze dromen ruwweg in zeven categorieën verdelen:

  1. Profetische dromen. Deze worden door het hogere zelf in ons geheugen gegrift en zijn in het algemeen eenvoudig en duidelijk; ofwel men hoort een stem of voorziet de toekomstige gebeurtenis.
  2. Allegorische dromen of vage flitsen van werkelijkheden die door de hersenen worden opgevangen en door onze fantasie worden verdraaid. Deze zijn gewoonlijk slechts half waar.
  3. Dromen die door adepten, goede of slechte, worden gezonden, door hypnotiseurs, of door de gedachten van mensen met een krachtige geest die eropuit zijn om ons hun wil op te leggen.
  4. Retrospectieve; dromen van gebeurtenissen die tot vorige incarnaties behoren.
  5. Waarschuwende dromen voor anderen die zelf niet in staat zijn zo’n indruk te ontvangen.
  6. Verwarde dromen, waarvan de oorzaken hierboven zijn besproken.
  7. Dromen die slechts fantasie en chaotische beelden zijn, als gevolg van de spijsvertering, een of ander mentaal probleem of een soortgelijke oorzaak van buitenaf.

Allegorische dromen schijnen die te zijn die als bron het collectieve onbewuste hebben, maar die een bijzondere betekenis kunnen hebben voor het individu dat ze ervaart. De Geheime Leer (2:23vn) zegt: ‘omdat er op elk symbool en elke allegorie zeven sleutels van interpretatie passen, zal dat wat misschien geen passende betekenis heeft, zeg vanuit psychologisch of sterrenkundig gezichtspunt, volkomen juist blijken te zijn vanuit fysisch of metafysisch gezichtspunt’.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 502-7

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag