9 – Mythen, dromen en het collectieve onbewuste
In De Geheime Leer worden symbolen en mythen belangrijk genoeg
gevonden om een derde van elk van de twee delen te wijden aan de bespreking
ervan. Deel Een bevat vijftien hoofdstukken over het onderwerp en HPB
opent met deze woorden (1:329-30):
De schrijfster[*] heeft het grootste deel van haar
leven besteed aan de studie van de verborgen betekenis van elke religieuze
en niet-religieuze legende van alle volkeren, groot of klein –
in het bijzonder van de tradities van het oosten. Ze behoort tot hen
die ervan overtuigd zijn dat geen enkel mythologisch verhaal, geen
enkele gebeurtenis in de overgeleverde sagen van een volk, ooit volledig
is verzonnen, maar dat elk van die verhalen een ware historische achtergrond
heeft. In dit opzicht verschilt de schrijfster van mening met die
kenners van de symboliek, hoe groot hun reputatie ook is, die in iedere
mythe niets anders zien dan nóg een bewijs voor de neiging
tot bijgeloof van de Ouden . . . Gerald Massey, de dichter en egyptoloog,
rekende op bewonderenswaardige manier met zulke oppervlakkige denkers
af . . . Zijn rake kritiek verdient een plaats in dit gedeelte van
dit boek, omdat deze zo goed onze eigen gevoelens weergeeft, die we
al in 1875 openlijk hebben geuit, toen Isis Ontsluierd werd
geschreven. [Massey zegt:]
*In zijn Autobiografie zegt Yeats over Blavatsky:
‘Ik wist dat haar geest alle folklore van de wereld bevatte’
(New York: Doubleday, 1958, 118).
‘De laatste dertig jaar heeft prof. Max Müller
in zijn boeken en lezingen, in de Times en in verschillende
tijdschriften, als spreker voor het Royal Institution, op de kansel
van Westminster Abbey en vanuit zijn leerstoel in Oxford verkondigd
dat mythologie een ziekte van de taal is en dat de oude symboliek
het resultaat was van zoiets als een primitieve verstandelijke afwijking.
‘We weten’, zegt Renouf . . . ‘dat mythologie
inderdaad de ziekte is die optreedt in een bijzonder stadium van
de menselijke beschaving’. . . .
Mijn [Massey’s] antwoord is: ‘Het is
maar een droom van de metafysische theoreticus dat mythologie een
ziekte van de taal was of van iets anders behalve zijn eigen hersenen.’
Deze zonaanbidders en weerprofeten hebben voor wat betreft de oorsprong
en betekenis van de mythologie de plank volkomen misgeslagen! De
mythologie was een primitieve manier om de eerste gedachten
te vormen. Ze was gebaseerd op feiten in de natuur en kan nog
steeds aan verschijnselen worden getoetst. Ze bevat niets dwaas
of irrationeels als men haar beschouwt in het licht van de evolutie
en als men haar manier van uitdrukken door middel van tekens volledig
begrijpt. De dwaasheid ontstaat als men haar ten onrechte opvat
als de geschiedenis van de mens of als goddelijke openbaring. Mythologie
is de schatkamer van de oudste wetenschap van de mens en voor ons
is het belangrijkste dat, wanneer ze opnieuw op de juiste manier
wordt geïnterpreteerd, ze de dood gaat betekenen voor al die
onjuiste theologieën die ze onbewust in het leven heeft geroepen.’
Sir James Frazer, de beroemde schrijver van De gouden tak
en de vele boekdelen ervan, hield opvattingen eropna die overeenkomen
met die van Müller, zoals prof. Mircea Eliade bericht: ‘In
ongeveer 20.000 bladzijden had [hij] ontdekt hoe alle gedachten, verbeelding
en verlangens van de mens in de oudheid, al zijn mythen en rituelen,
al zijn goden en religieuze ervaringen, slechts een monsterlijke hoeveelheid
dierlijkheid, wreedheid en bijgeloof waren, die door de wetenschappelijke
vooruitgang van de mens gelukkig is afgeschaft.’184
In de twintigste eeuw begon de houding tegenover mythen en legenden
te veranderen met het verschijnen van de boeken van Carl Jung en zulke
boeken als Dromen, sprookjes, mythen van Erich Fromm en De
held met de duizend gezichten van Joseph Campbell. In Dromen,
sprookjes, mythen schrijft Fromm:
De dromen van de mens uit de oudheid en van nu zijn
in dezelfde taal geschreven als de mythen waarvan de schrijvers in
de vroegste periode van de geschiedenis leefden. . . . Toch is deze
taal door de moderne mens vergeten. Niet als hij slaapt, maar wanneer
hij wakker is. Is het belangrijk om ook in onze waaktoestand deze
taal te begrijpen? . . . Ik denk dat symbolische taal de enige vreemde
taal is die ieder van ons moet leren. Het begrijpen ervan brengt ons
in aanraking met een van de belangrijkste bronnen van wijsheid, die
van de mythe; en het brengt ons in contact met de diepste lagen van
onze eigen persoonlijkheid.
In zijn De held met de duizend gezichten heeft Joseph Campbell
het begrip verruimd van wat een mythe kan zijn:
De mythe is de geheime opening waardoor de onuitputtelijke
energieën van de kosmos uitstromen in de culturele uitingen van
de mens. Religies, filosofieën, kunst, de maatschappelijke uitingen
van de primitieve en historische mens, cruciale wetenschappelijke
en technologische ontdekkingen, ja zelfs de dromen die de slaap verstoren
borrelen op uit de oerbron van de mythe. . . . De symbolen van de
mythologie zijn immers geen bedenksels; ze kunnen niet worden bedwongen,
verzonnen of voorgoed geëlimineerd. Het zijn de spontane voortbrengselen
van de psyche, en elk draagt, ongeschonden, de kiemkracht van zijn
oorsprong in zich.185
Als men zulke ideeën hoort, vraagt men zich af of Campbell ooit
geinteresseerd was in theosofie. We vernemen uit een biografie over
Campbell, A Fire in the Mind door Stephen en Robin Larsen,
uitgegeven in 1991, dat Campbell veel contacten met theosofen had. De
biografen zeggen dat in 1928, toen Campbell van plan was op een wereldtournee
te gaan, hij ‘geweldig opgewonden was over de natuurlijke manier
waarop zijn theosofische en oosterse contacten pasten in zijn zich ontwikkelende
reis- en studieplannen; zijn gevoel van een innerlijk centrum dat tevoren
zo erg ontbrak, begon naar voren te komen’.186
In Mythen en bewustzijn herinnert Campbell ons eraan dat ‘Freud
en Jung allebei dachten dat de mythe zijn oorsprong heeft in het onbewuste’.187
Jung is beroemd om deze theorie van het collectieve onbewuste. Hier
is zijn uitleg van dit boeiende onderwerp:
Een in zekere zin oppervlakkige laag van het onbewuste
is ongetwijfeld persoonlijk. . . . Dit rust echter op een diepere
laag, die niet ontstaan is op grond van persoonlijke ervaringen .
. . maar [die] aangeboren is. Deze diepere laag is het zogenaamde
collectieve onbewuste. . . . het kent . . . inhouden en gedragswijzen
die overal en in alle individuen min of meer dezelfde zijn . . . en
vormt op die manier een algemene psychische basis van onpersoonlijke
aard, die in iedereen aanwezig is.188
Eén bewijs van het bestaan ervan, zegt Jung, is het feit dat
‘de mythen en sprookjes uit de wereldliteratuur bepaalde, altijd
en overal weer behandelde motieven bevatten’; hij voegt eraan
toe dat die ‘tot de overgeërfde structuur van de psyche behoren
en . . . zich daarom overal en op elk moment spontaan kunnen manifesteren’.189
In een paar regels in De Geheime Leer (2:331) vinden we tot
onze verbazing dat hetzelfde idee zo’n veertig jaar eerder werd
beschreven:
De verbeelding van de massa, hoe wanordelijk en slecht
beheerst deze ook is, kon nooit zoveel monsterlijke figuren, zo’n
rijkdom aan buitengewone verhalen uit het niets hebben verzonnen
en voortgebracht, als ze niet als kern daarvan die zwevende, duistere
en vage herinneringen had gehad, die de gebroken schakels van de keten
van de tijd verenigen om daarmee de geheimzinnige droomachtige basis
van ons collectieve bewustzijn te vormen. [Cursivering toegevoegd.]
Jung schreef eens dat toen de Indiase filosofie voor het eerst in het
Westen werd ontdekt, deze aanvankelijk ‘het domein bleef van Sanskrietgeleerden
en filosofen’. Hij voegde eraan toe: ‘Algauw echter maakte
de theosofische beweging, die door Mw. Blavatsky op gang was gebracht,
zich meester van de oosterse tradities, en verkondigde deze aan een
breed publiek.’190
* * *
Al rond 1900 had Sigmund Freud zijn theorie naar voren gebracht dat
er in elk individu een onbewust denkvermogen is waarin onderdrukte en
vergeten ideeën worden opgeslagen. Deze onbewuste geest reageert
vaak op een ongezonde manier op de bewuste geest zonder dat de persoon
dit beseft.
Het gepubliceerde dagboek van Mircea Eliade bevat deze aantekening,
gedateerd 6 juni 1964, die betrekking heeft op het beroemde boek van
Freud over dromen:
Terwijl Freud bezig was zijn Traumdeutung
voor te bereiden, spraken Engelse theosofen over ‘akasische
geschiedenis’ en ‘het geheugen van de natuur’. Volgens
laatstgenoemden wordt niets dat gebeurt ooit door de natuur vergeten.
De herinnering aan deze gebeurtenissen – kosmische, historische,
persoonlijke – wordt bewaard in verschillende natuurlijke voorwerpen.
Bepaalde mensen – die een ‘geschikte paranormaal gerichte
geest’ bezitten – slagen erin om, als ze bepaalde tastbare
voorwerpen aanraken, de latente geschiedenis die daarin besloten ligt
te leren kennen.
Het is interessant op te merken dat ook Freud denkt
dat niets van wat er met de mens in zijn jeugd gebeurt, verloren gaat,
d.w.z. werkelijk wordt vergeten. Men kan alles terughalen (met de
hulp van een psychoanalist), niet vanuit een basis van ‘tastbare
voorwerpen’, maar van een van beelden. . . . De theorie van
de akasische geschiedenis waarvan de theosofen droomden . . . komt
in structuur overeen met de Freudiaanse theorie. Freud was geboeid
door het occultisme. Had hij misschien de ingewikkelde theosofische
studies gelezen die na 1895 in de mode waren en die vooral in 1898
heel populair waren?191
De biograaf van Freud, Ernest Jones, bevestigt in het hoofdstuk ‘Occultisme’
in zijn driedelige werk Sigmund Freud: Life and Work, dat het
een onderwerp was dat Freud ‘werkelijk folterde’ en ‘hem
totaal verbijsterde’.192
Men kan ook zeggen dat HPB tien jaar eerder dan Freud schreef over
onderdrukte of vergeten ideeën die waren opgeslagen in de onbewuste
geest. Dit stond in haar artikel ‘Herinnering bij stervenden’,*
dat in 1889 in Lucifer verscheen. HPB geeft met instemming
een citaat van Edgard Quinet, schrijver van Creation:
*Zie de brochure van Jean-Louis Siémons, A
Nineteenth Century Explanatory Scheme for the Interpretation of Near-Death
Experience: The Transpersonal Model of Death as Presented in Madame
Blavatsky’s Theosophy, Parijs, Institut National Agronomique.
‘De gedachten die we denken, maar die we niet
scherp kunnen omlijnen en formuleren, zoeken als ze eenmaal zijn verworpen,
hun toevlucht in de wortel van ons wezen.’ . . . Als ze worden
nagejaagd door de hardnekkige pogingen van onze wil, ‘zullen
ze zich daarvoor terugtrekken, nog verder, nog dieper in – wie
weet welke – vezels, maar waarin ze blijven om ons ongevraagd,
en onbekend aan onszelf, te regeren en ons te beïnvloeden’.
Ja, ongezien en aan onze greep ontsnappend, werken ze toch en
leggen ze de basis van onze toekomstige daden en gedachten en krijgen
heerschappij over ons, hoewel we misschien nooit aan ze denken
en vaak onwetend zijn over het bestaan en de aanwezigheid ervan. [Cursivering
toegevoegd.]
Om deze onbewuste gevoelens op te sporen, raadde Freud psychiaters
en psychoanalisten aan om het droomleven van de patiënt te bestuderen.
Zulke artsen hebben door de jaren heen van bepaalde typen dromen gezegd
dat ze duiden op seksuele onderdrukking, terwijl ze verschillende betekenissen
aan andere toeschrijven. Droomboeken kennen ook vaak vaste betekenissen
toe aan specifieke dromen.
Deze methode wordt niet aanbevolen door HPB. In haar studie van 20
bladzijden over dromen, die is opgenomen in Transactions of the
Blavatsky Lodge,* geeft ze antwoord op de vraag ‘Zijn er
middelen om dromen te interpreteren, bijvoorbeeld de interpretatie die
in droomboeken wordt gegeven?’: ‘Geen andere dan het helderziende
vermogen en de spirituele intuïtie van degene die ze ‘interpreteert’.
Elk dromend ego verschilt van elk ander, evenals onze lichamen.’193
Met helderziend vermogen doelde ze waarschijnlijk niet op het
raadplegen van helderzienden, omdat ze niet veel verwachtte van hun
betrouwbaarheid.
*In 1995 is bij Theosophical University Press in Den
Haag een vertaling hiervan verschenen onder de titel: Een Toelichting
op De Geheime Leer, Stanza’s I - IV.
HPB geeft aan het eind van haar verhandeling over dromen als hulpmiddel
de volgende classificatie.
We kunnen onze dromen ruwweg in zeven categorieën
verdelen:
- Profetische dromen. Deze worden door het hogere
zelf in ons geheugen gegrift en zijn in het algemeen eenvoudig en
duidelijk; ofwel men hoort een stem of voorziet de toekomstige gebeurtenis.
- Allegorische dromen of vage flitsen van werkelijkheden
die door de hersenen worden opgevangen en door onze fantasie worden
verdraaid. Deze zijn gewoonlijk slechts half waar.
- Dromen die door adepten, goede of slechte, worden
gezonden, door hypnotiseurs, of door de gedachten van mensen met
een krachtige geest die eropuit zijn om ons hun wil op te leggen.
- Retrospectieve; dromen van gebeurtenissen die
tot vorige incarnaties behoren.
- Waarschuwende dromen voor anderen die zelf niet
in staat zijn zo’n indruk te ontvangen.
- Verwarde dromen, waarvan de oorzaken hierboven
zijn besproken.
- Dromen die slechts fantasie en chaotische beelden
zijn, als gevolg van de spijsvertering, een of ander mentaal probleem
of een soortgelijke oorzaak van buitenaf.
Allegorische dromen schijnen die te zijn die als bron het collectieve
onbewuste hebben, maar die een bijzondere betekenis kunnen hebben voor
het individu dat ze ervaart. De Geheime Leer (2:23vn) zegt:
‘omdat er op elk symbool en elke allegorie zeven sleutels van
interpretatie passen, zal dat wat misschien geen passende betekenis
heeft, zeg vanuit psychologisch of sterrenkundig gezichtspunt, volkomen
juist blijken te zijn vanuit fysisch of metafysisch gezichtspunt’.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 502-7
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag