7 – Het boeddhisme komt naar het Westen
Tot het midden van de twintigste eeuw werd het boeddhisme in Europa
en Amerika beschouwd als een randverschijnsel. Daarin kwam verandering
toen in 1951 in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een Penguin-pocket
verscheen met de titel Buddhism. Sinds die tijd zijn er meer
dan een miljoen exemplaren verkocht.145
De schrijver, Christmas Humphreys (1901-1983), was voorzitter en stichter
van de bekende Buddhist Society in Londen en heeft daarin zestig jaar
een leidende rol gespeeld.
Humphreys onderscheidde zich ook als advocaat en rechter. Hij was hoofdofficier
van justitie en later rechter aan het hooggerechtshof. Zijn vader, eveneens
een bekend jurist, werd ‘de rechter van het doodvonnis’
genoemd. Humphreys werd ‘de zachtaardige rechter’ genoemd
en hielp het leven te veranderen van degenen die aan hem werden voorgeleid.146
De pocket Buddhism noemt theosofie vaak en citeert uit de
geschriften van HPB. Dit is niet vreemd omdat Humphreys zowel theosoof
als boeddhist was. Bij verschillende gelegenheden zei hij: ‘De
theosofen klagen omdat ik te boeddhistisch ben; de boeddhisten klagen
omdat ik te theosofisch ben. Ik ben altijd theosoof, maar als ik ooit
een religie vond die van meer nut was voor veel mensen, zou ik ogenblikkelijk
van geloof veranderen.’147
Humphreys maakte kennis met het boeddhisme en later met de theosofie
toen hij rechten studeerde in Cambridge. Hij verklaarde eens wat er
in deze periode van zijn leven gebeurde:
Toen ik zestien was, was ik een enthousiast christen.
. . . Ik had een broer die vier jaar ouder was en die in 1917 [tijdens
de Eerste Wereldoorlog] sneuvelde in Ieper; en mijn wereld stortte
in. Ik was vervuld van een woedend gevoel van onrechtvaardigheid,
dat verder ging dan mijn persoonlijk leed. . . . De wereld had geen
zin meer, omdat er geen geluk meer was. Ik begon uitgebreid te lezen
op het terrein van de vergelijkende religie.
Toen kreeg Humphreys in 1919 Coomaraswamy’s Buddha and the
Gospel of Buddhism in handen, en zei tegen zichzelf: ‘Hier
is waarheid; het schijnt dat ik een boeddhist ben!’ Hij zegt dat
zijn ‘werkelijke explosie van bewustzijn’ kwam toen hij
de denkbeelden karma en wedergeboorte begreep:
De eerste leer die me voor de hand liggend scheen,
was wedergeboorte. Ik was niet bezig dit ‘boeddhisme’
opnieuw te leren; ik was het me aan het herinneren. Ik kende het bijna
zonder de moeite te nemen het boek opnieuw te lezen, en na korte tijd
schreef ik en gaf ik lezingen over het boeddhisme.
Hoewel hij niet volledig tevreden was met de filosofie zoals deze gewoonlijk
in de wereld wordt onderwezen, had Humphreys een pad gevonden dat hij
kon gaan.
Ik zag de weg, maar waarom is die daar? Waar was
de landkaart of een deel ervan, waarop ik het begin kon zien en een
vooruitblik kreeg op het eind? Want zelfs de volgende stap kan saai
zijn als de richting van de weg zelf onbekend blijft. . . . Mw. Rhys
Davids zei: ‘Boeddhisme is de lange weg tussen onze huidige
onvolmaaktheden en de volmaaktheid die latent aanwezig is in iedere
menselijke geest.’ Maar ik wilde dat plan hebben. Ik herinner
me dat ik op straat in Cambridge stilhield en hardop riep: ‘Het
is niet genoeg, verdomme, het is niet genoeg! Wie ben ik en wat ben
ik, die op deze moddervlek in dit bepaalde heelal ronddraait?’
Ik vond mijn plan in een commentaar op wat de stanza’s
van Dzyan worden genoemd, een heel oud Tibetaans geschrift, in een
boek met de titel De Geheime Leer, door H.P. Blavatsky. Dit
gaf me voor de eerste keer – zo dacht ik toen en denk ik ook
nu nog – een duidelijke uiteenzetting van de hoofdlijnen van
het ontstaan van het heelal en hoe het ophoudt te bestaan, en in dit
kader het ontstaan en de betekenis van de mens. Hier was een landkaart
van het wordingsproces.148
Humphreys werd lid van de plaatselijke loge van theosofen aan de universiteit
en werd al snel voorzitter. Nadat hij in 1922 in Cambridge afstudeerde,
werd hij actief in de TS in Londen. Een paar jaar later vroeg hij toestemming
om een boeddhistische loge te vormen binnen de TS. Het verzoek werd
ingewilligd.
Een van de leerlingen van Humphreys, Muriel Daw, bericht dat toen haar
leraar De Geheime Leer bestudeerde en geïnspireerd werd
door De Stem van de Stilte, hij een diepe en liefdevolle devotie
begon te voelen voor Helena Blavatsky. Zijn eerbied voor de geest die
door haar straalde en zijn dankbaarheid voor haar leven kenden geen
grenzen. Haar inspiratie verliet hem nooit en haar foto hing tot zijn
dood aan het hoofdeinde van zijn bed.149
Humphreys’ activiteiten in de Buddhist Lodge binnen de TS duurden
twee jaar. Toen, zegt hij, ‘hebben we in 1926 met algemene instemming
van de leden de Theosophical Society verlaten, omdat volgens ons de
activiteiten ervan toen werden overwoekerd door nevenactiviteiten ten
koste van de grootse leringen die aan Mw. Blavatsky waren gegeven door
haar meesters in Tibet’.150
Wat later The Buddhist Society werd genoemd, werd toen gevormd met
de vurige steun van onder anderen Aileen Faulkner, een theosofe met
wie Humphreys het volgende jaar trouwde. Hun vruchtbare samenwerking
duurde meer dan vijftig jaar. Een andere actieve medewerker in de nieuwe
vereniging was Edward Conze, die door Humphreys de toonaangevende autoriteit
op het gebied van het mahayana-boeddhisme wordt genoemd. In een dagboekaantekening
van 15 januari 1964 schreef Mircea Eliade:
Gisteren en vandaag bijna de hele tijd met Ed Conze
doorgebracht. Hij gaf twee lezingen over het boeddhisme – ze
waren onderhoudend en er was een buitengewoon grote opkomst. Lange
gesprekken tussen ons. Ik hoorde dat hij theosoof was en nog steeds
is: hij bewondert De Geheime Leer en gelooft dat Mw. Blavatsky
de reïncarnatie was van Tsonkapa151
[de grote hervormer van het Tibetaanse boeddhisme in de veertiende
eeuw en de stichter van de Gelugpa-school, waartoe de dalai en panchen
lama’s behoren].
Na de oprichting van de Buddhist Society zette Humphreys zijn lezingen
en het schrijven ten behoeve van de theosofie voort. In Exploring
Buddhism merkt hij op dat De Geheime Leer ‘misschien
zal worden erkend als een van de grootste religieuze werken waarover
de mens beschikt’.152
In de inleiding tot Karma and Rebirth vertelt hij de lezers
dat het boek ‘een nederige poging is om het onderwerp opnieuw
te bezien in het licht van de beschikbare ‘autoriteiten’’,
voornamelijk de geschriften van de hindoes en boeddhisten. Hij vervolgt:
‘Als men aan deze, bij wijze van toelichting, de geschriften van
H.P. Blavatsky toevoegt, die zelf was opgeleid in Tibetaanse kloosters,
is er een drievoudige ‘autoriteit’ beschikbaar die, wanneer
men deze als een geheel beschouwt, de basis verschaft voor een allesomvattende
Wet, die de evolutie van de mensheid leidt en beheerst’.153
In de strijd om te overleven, kreeg de Buddhist Society veel hulp van
een leerling van HPB, Dharmapala uit Sri Lanka. Hij was voor twee jaar
naar Engeland gekomen om de Buddhist Society boeddhisme te onderwijzen;
en hij stelde zich in een brief uit Zwitserland aan Humphreys voor door
te verwijzen naar ‘dat zuiver boeddhistische boek’ De
Stem van de Stilte. ‘Het is onnodig te zeggen dat we hem
met vreugde ontvingen; en we hebben hem geholpen om na lang zoeken een
huis te vinden ten noorden van Regent’s Park waar hij de Britse
Maha Bodhi Society stichtte, die nu is gehuisvest in prachtige gebouwen
in Chiswick.’
In 1927 publiceerde de Japanse geleerde dr. D.T. Suzuki zijn eerste
reeks Essays in Zen Buddhism. Humphreys merkt op dat ‘het
boek ons veel meer vertelde dan zenboeddhisme; het gaf ons een gloedvolle
visie op de onmetelijkheid van het mahayana-boeddhisme op een moment
dat onze kennis uitsluitend het theravada betrof,154
afgezien van De Stem van de Stilte van HPB. In 1910 had Suzuki
over de Stem geschreven aan zijn verloofde Beatrice Lane aan
Columbia University: ‘Dit is het echte mahayana-boeddhisme.’
Humphreys ontmoette dr. Suzuki in 1936 op het wereldcongres van religies
in Londen. ‘Na een toespraak die niemand van de toehoorders ooit
zal vergeten,’ zegt Humphreys, ‘kwam hij naar de loge .
. . en hier werd contact gelegd . . . met de meester in levenden lijve’;
en dit duurde voort tot Suzuki’s dood in 1966.
De explosieve groei van zen kwam pas in het midden van de jaren vijftig
van de 20ste eeuw, toen Suzuki in de Verenigde Staten was. Dit was de
tijd waarin vijftig psychologen en psychiaters uit de V.S. met hem in
Mexico bijeenkwamen om over zijn ideeën te horen. Veel andere contacten
werden gelegd met belangrijke denkers in het Westen.
Naast Suzuki was Alan Watts de man die het meeste deed om zen in Amerika
populair te maken. Hij schreef dertig boeken over dit en andere onderwerpen.
In In My Own Way schrijft hij over Humphreys en zijn vrouw
(en gebruikt hun bijnamen):
Toby en Puck gaven me een opleiding die men met geld
nooit zou kunnen kopen; en de diepte van mijn dank aan hen is onmetelijk.
Al protesteer ik nu zachtjes tegen enkele van Toby’s interpretaties
van het boeddhisme, ik zal altijd van hem houden als de man die mijn
verbeelding echt op gang bracht en de basis legde voor mijn manier
van leven. Men moet begrijpen dat Toby en Puck boven alles theosofen
waren. . . . Door het werk van Blavatsky werden deze tradities doorgegeven
aan Toby toen hij student was in Cambridge, in gezelschap van de psychiater
Henry Dicks, en Ronald Nicholson, die later sadhu Sri Krishna
Prem werd.155
(Prem is tegenwoordig vooral bekend door zijn boek over De Geheime
Leer, met de titel Man the Measure of All Things.)156
Tijdens Watts’ vriendschap met Humphreys in Londen was hij twee
jaar redacteur van het tijdschrift van de Buddhist Society en kreeg
zo een basisopleiding in het werk voor het boeddhisme. Hij ontmoette
Suzuki via Humphreys.
De bijdrage van Humphreys aan de zen-explosie was aanzienlijk. Naast
de boeken die hij schreef en de lessen die hij gaf over zen, was hij
in hoge mate verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van de geschriften
van dr. Suzuki voor lezers in het Westen en hij was zijn vertegenwoordiger
in Europa.
Humphreys was echter niet in slechts één school van het
boeddhisme geïnteresseerd. Zijn belangstelling ging in de eerste
plaats uit naar het wereld-boeddhisme en hij geloofde dat men alleen
in een combinatie van alle scholen de grootsheid van het boeddhisme
kan ontdekken. In 1945 formuleerde hij die leringen waarover overeenstemming
heerste in zijn beroemde ‘twaalf beginselen van het boeddhisme’,
dat door alle boeddhistische sekten werd aanvaard en dat in veertien
talen is vertaald.
De schrijver Colin Wilson vroeg Humphreys eens een artikel over HPB
te schrijven voor een nieuw boek dat hij aan het samenstellen was. Daarin
schreef Humphreys:
Wat een vrouw! . . . verkeerd begrepen, belasterd
en beschimpt en toch met een briljante, ontwikkelde en heel geleerde
geest, de edelmoedigheid zelve; een vrouw die openhartig sprak en
handelde, die weigerde in de vrome gemeenplaatsen te spreken en onzin
uit te kramen zoals wij dat doen onder het mom van goede manieren;
maar ze bood de waarheid aan ieder die deze wilde. . . . Ze was nooit
neutraal, en was nooit dezelfde tegen iedereen. Ze kreeg een groot
aantal vrienden die voor haar zouden sterven, en vijanden die haar
zouden doden als ze konden. . . . Die sterke blauwe ogen konden in
het karakter zien van elke man en vrouw die bij haar kwam; en konden
zelfs zien door wie ze later zou worden verraden. . . . Uit haar beperkte
middelen (en ze was altijd arm), hielp ze alle hulpbehoevenden, al
wist ze toen dat ze van plan waren de zaak te vernietigen die ze haar
hele leven had gediend. . . .
Als spreekster was ze magnetisch; ze preekte nooit
maar ze sprak gewoon met de mensen; en degenen die haar hoorden, konden
aan niets anders denken. In 1920, toen ik lid van de beweging werd,
kende ik een aantal mensen die haar goed hadden gekend; en hierover
waren ze het eens: nadat men haar had ontmoet, was niets meer geheel
hetzelfde.157
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 486-90
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag