HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

6 – Mahler, Sibelius en Skrjabin

 

Gustav Mahler (1860-1911)

Tot zijn dood in 1911 kreeg Mahler weinig aandacht als componist. Hij was in Europa en later in Amerika bekend als dirigent. Zijn symfonieën en andere composities waren hun tijd vooruit en werden eerder met verbijstering dan met gejuich ontvangen. Hij voorspelde: ‘Mijn tijd zal komen’; en dat is gebeurd. Hij wordt nu als een groot meester beschouwd.

In 1895 begon Mahler aan zijn derde symfonie. Hoewel zijn eerdere symfonieën tragisch van karakter zijn en een bittere ontgoocheling door het leven onthullen, had de derde als titel ‘de vreugdevolle kennis’ en wees volgens de bekende Mahler-autoriteit Deryck Cook op ‘een herondekt optimisme, of liever een soort mystieke openbaring van de waarde en het doel van het bestaan’.

Wat was deze vreugdevolle kennis? In een biografie van de componist noemt Mahlers goede vriend, Richard Specht, een gesprek met hem in Hamburg in 1895. Volgens Specht zei Mahler met grote overtuiging: ‘We komen allemaal terug; deze zekerheid geeft zin aan het leven en het maakt niet het geringste verschil of we ons in een latere incarnatie het voorgaande leven herinneren of niet. Wat telt is niet het individu en zijn gemak, maar het grote streven naar het volmaakte en het zuivere dat in elke incarnatie verdergaat.’136 Van de derde symfonie zou men kunnen zeggen dat deze een voorstelling geeft van de reïncarnatie van het leven door de rijken naar de mens en verder.

Cook citeert een brief waarin Mahler verklaart dat hij in het werk een evolutionaire ontwikkeling van de natuur wilde uitdrukken die ‘alles in zich bergt wat angstaanjagend, groots en ook mooi is’. Hij merkt op dat de componist eraan toevoegde:

Natuurlijk begrijpt niemand dit ooit. Het komt me altijd vreemd voor dat de meeste mensen, wanneer ze over ‘de natuur’ spreken, alleen aan bloemen, vogeltjes en bosgeuren denken. Niemand kent de god Dionysus, de grote Pan. Zo zie je! Je hebt een soort programma – dat wil zeggen, een voorbeeld van hoe ik muziek maak. Overal en altijd is het slechts de stem van de natuur!

Het uitgebreide eerste deel, zegt Cook, is een voorstelling van ‘de natuur als geheel . . . ontwaakt uit de peilloze stilte, opdat ze kan klinken en weerklinken’. De volgende delen stellen de stadia voor in een opklimmende reeks van reïncarnaties, van plant en dier via de mens terug naar de alwetende, almachtige goddelijke bron.137

Een andere aanhanger van de reïncarnatieleer, de eminente dirigent dr. Bruno Walter – een beschermeling en nauwe vriend van Mahler – heeft de schrijfster van dit boek verteld dat de componist in wedergeboorte geloofde. Hij vertelde me dat deze overtuiging ontstond door zijn omgang met enkele theosofische kennissen die hij in de jaren negentig ontmoette.138 Dr. Walter was zo vriendelijk me attent te maken op het boek Gustav Mahler, waarin het gesprek van Mahler met Richard Specht is opgenomen.

 

Jean Sibelius (1865-1957)

Ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Sibelius schreef de muziekcriticus van de New York Times (december 1955):

De onderlinge relatie tussen leven en kunst is een van de dingen waar Sibelius zich het meest mee bezighield. . . . Sibelius’ identificatie met de velden, de bossen, de zee en het firmament is zo diep dat zijn muziek altijd daarvan was doordrongen. . . . Als jongen zwierf Sibelius in de woeste gebieden van zijn geboorteprovincie Hame. Vogels boeiden hem altijd. ‘Miljoenen jaren geleden, in mijn vroegere incarnaties’, vertelde hij eens aan Jalas [zijn schoonzoon], ‘moet ik verwant zijn geweest aan zwanen en wilde ganzen, want ik kan die verwantschap nog steeds voelen.’

Een vriendin en buurvrouw van de familie Sibelius, Ida Sohlman, vertelde de schrijfster dat Sibelius met goede vrienden openlijk sprak over zijn geloof in reïncarnatie en ook over zijn voorgaande levens. Onafhankelijke bevestiging hiervan kwam in januari 1982 in een toevallige ontmoeting met Harri Kallio in Santa Barbara, Californië, waar Kallio lesgeeft. De schrijfster ontmoette hem in het Institute of World Culture, waaraan hij actief is verbonden. Hij vertelde dat hij enige tijd in Finland had doorgebracht en speciaal een bezoek had gebracht aan de familie Sibelius en aan Yryo Paloheimo, een archeoloog die naast de componist woonde. Kallio hoorde van laatstgenoemde dat Sibelius en de kring van kunstenaars om hem heen zich ernstig bezighielden met de studie van de theosofie en met de leringen van de rozenkruisers.

 

Alexander Skrjabin (1872-1915)

In zijn voorwoord tot The New Scriabin van Faubion Bowers, schreef de bekende Russische pianist Vladimir Ashkenazy:

Ik beschouw Skrjabin als een van de grootste componisten. . . . Zijn muziek heeft een uniek idealisme. . . . De basis van zijn denken was een onverwoestbaar geloof en vertrouwen in Kunst als een middel om de geest van de mens te verheffen en om licht, goedheid en waarheid te tonen. Hoewel men niet kan zeggen dat men zonder een begrip van zijn filosofie de muziek niet kan begrijpen, dringt men dieper in zijn muziek door als men bestudeert wat Skrjabin bezielde. Men kan de man als filosoof niet los zien van de componist van zulke mooie muziek.139

Wat was dan de filosofie van Skrjabin? Boris de Schloezer, de Russische biograaf van de componist, onthult dat de theosofie de enige sterke invloed van buitenaf was die hij ooit onderging.140 In Faubion Bowers’ tweedelige biografie van Skrjabin wordt hierover gedetailleerde informatie verstrekt.

Volgens het verhaal van Bowers las Skrjabin aan het begin van de eeuw een Franse vertaling van De Sleutel tot de Theosofie van Helena Blavatsky en schreef in die tijd (5 mei 1905): ‘La Clef de la Théosophie is een opmerkelijk boek. Je zult er verbaasd over zijn hoe dicht het bij mijn denken staat.’ Bowers schrijft dat ‘vanaf dat moment meer en meer van zijn vrienden en aanhangers uit de Theosophical Society kwamen’. Zijn collega’s zeggen dat ‘de gesprekken van Skrjabin vol waren van theosofie en van de persoonlijkheid van Blavatsky’. Een Franse vertaling van De Geheime Leer was een van zijn geliefde bezittingen.

In 1922 werd de flat van Skrjabin in Rusland tot staatsmuseum bestemd en precies teruggebracht in de staat waarin deze tijdens zijn leven was geweest. Zijn boeken, waaronder De Geheime Leer, werden opgespoord en opnieuw gekocht. Deze flat, zegt Bowers, had een enorme invloed op opkomende componisten en was een ‘ontmoetingspunt voor jongelui’.141

Na zijn contact met de theosofie doordrongen mystieke ondertonen het werk van Skrjabin. De musicoloog Gerald Abraham stelt het eerste orkestwerk van de componist, een pianoconcert dat in 1896-7 werd gecomponeerd, tegenover de belangrijkste compositie van de componist, zijn symfonisch gedicht, Prométhée, le poème du feu, geschreven in 1909-10, met de opmerking: ‘Het lijkt bijna niet te geloven dat een componist zich in slechts dertien jaar ontwikkelde van het gracieuze, elegante, nogal Chopinachtige concerto tot een werk dat in zijn tijd werd beschouwd als een van de radicaalste van de avant-garde.’142

Bowers merkt op:

Er zijn weinig specifiek mystieke componisten zoals Skrjabin. Men vindt de directe tegenhangers van Skrjabin niet in de muziek, maar in de dichtkunst bij William Blake, of in de schilderkunst bij Nikolaas Roerich. . . . De filosofie van Skrjabin vroeg boven alles om transsubstantiatie in de muziek.

De componist wilde de mens opnieuw bewustmaken van zijn essentiële zelf. Skrjabin schreef dat er ‘in de mysteriën van de oudheid een werkelijke transfiguratie was, werkelijke geheimen en heiligheden’, maar ‘al onze huidige kleine heiligen hebben hun krachten uit het verleden vergeten’.143 Toen deze ‘kleine heiligen’ probeerden Blavatsky als een bedriegster te ontmaskeren, verdedigde Skrjabin haar ‘door te zeggen dat alle werkelijk grote mensen onderhevig waren aan dat soort verzonnen ‘smaad’’.144

In 1987 werd De Schloezers biografie over Skrjabin voor het eerst in een Engelse vertaling uitgegeven. Een van de vele verwijzingen naar de theosofie en HPB die overal in het boek voorkomen, is de volgende:

[Skrjabin] voelde zich in zijn eigen ontwikkeling sterk aan Mw. Blavatsky’s Geheime Leer verplicht; hij voelde trouwens tot het einde van zijn leven een enorme bewondering voor Mw. Blavatsky. Hij werd vooral geboeid door haar moed om een grootse synthese op papier te zetten en door de reikwijdte en diepte van haar denkbeelden, die hij vergeleek met de grootsheid van de muzikale drama’s van Wagner. . . . Het theosofische wereldbeeld diende als een aansporing voor zijn eigen werk. ‘Ik zal met u niet de waarheid van de theosofie bespreken,’ verklaarde hij aan [De Schloezer] in Moskou, ‘maar ik weet dat de ideeën van Mw. Blavatsky me in mijn werk hebben geholpen en dat ze me de kracht hebben gegeven om mijn taak te volbrengen.’*

*Scriabin: Artist and Mystic (Berkeley en Los Angeles: University of California Press, 1987), 68, 69.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 482-5

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag