6 – Mahler, Sibelius en Skrjabin
Gustav Mahler (1860-1911)
Tot zijn dood in 1911 kreeg Mahler weinig aandacht als componist. Hij
was in Europa en later in Amerika bekend als dirigent. Zijn symfonieën
en andere composities waren hun tijd vooruit en werden eerder met verbijstering
dan met gejuich ontvangen. Hij voorspelde: ‘Mijn tijd zal komen’;
en dat is gebeurd. Hij wordt nu als een groot meester beschouwd.
In 1895 begon Mahler aan zijn derde symfonie. Hoewel zijn eerdere symfonieën
tragisch van karakter zijn en een bittere ontgoocheling door het leven
onthullen, had de derde als titel ‘de vreugdevolle kennis’
en wees volgens de bekende Mahler-autoriteit Deryck Cook op ‘een
herondekt optimisme, of liever een soort mystieke openbaring van de
waarde en het doel van het bestaan’.
Wat was deze vreugdevolle kennis? In een biografie van de componist
noemt Mahlers goede vriend, Richard Specht, een gesprek met hem in Hamburg
in 1895. Volgens Specht zei Mahler met grote overtuiging: ‘We
komen allemaal terug; deze zekerheid geeft zin aan het leven en het
maakt niet het geringste verschil of we ons in een latere incarnatie
het voorgaande leven herinneren of niet. Wat telt is niet het individu
en zijn gemak, maar het grote streven naar het volmaakte en het zuivere
dat in elke incarnatie verdergaat.’136
Van de derde symfonie zou men kunnen zeggen dat deze een voorstelling
geeft van de reïncarnatie van het leven door de rijken naar de
mens en verder.
Cook citeert een brief waarin Mahler verklaart dat hij in het werk
een evolutionaire ontwikkeling van de natuur wilde uitdrukken die ‘alles
in zich bergt wat angstaanjagend, groots en ook mooi is’. Hij
merkt op dat de componist eraan toevoegde:
Natuurlijk begrijpt niemand dit ooit. Het komt me
altijd vreemd voor dat de meeste mensen, wanneer ze over ‘de
natuur’ spreken, alleen aan bloemen, vogeltjes en bosgeuren
denken. Niemand kent de god Dionysus, de grote Pan. Zo zie je! Je
hebt een soort programma – dat wil zeggen, een voorbeeld van
hoe ik muziek maak. Overal en altijd is het slechts de stem van de
natuur!
Het uitgebreide eerste deel, zegt Cook, is een voorstelling van ‘de
natuur als geheel . . . ontwaakt uit de peilloze stilte, opdat ze kan
klinken en weerklinken’. De volgende delen stellen de stadia voor
in een opklimmende reeks van reïncarnaties, van plant en dier via
de mens terug naar de alwetende, almachtige goddelijke bron.137
Een andere aanhanger van de reïncarnatieleer, de eminente dirigent
dr. Bruno Walter – een beschermeling en nauwe vriend van Mahler
– heeft de schrijfster van dit boek verteld dat de componist in
wedergeboorte geloofde. Hij vertelde me dat deze overtuiging ontstond
door zijn omgang met enkele theosofische kennissen die hij in de jaren
negentig ontmoette.138
Dr. Walter was zo vriendelijk me attent te maken op het boek Gustav
Mahler, waarin het gesprek van Mahler met Richard Specht is opgenomen.
Jean Sibelius (1865-1957)
Ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Sibelius schreef
de muziekcriticus van de New York Times (december 1955):
De onderlinge relatie tussen leven en kunst is een
van de dingen waar Sibelius zich het meest mee bezighield. . . . Sibelius’
identificatie met de velden, de bossen, de zee en het firmament is
zo diep dat zijn muziek altijd daarvan was doordrongen. . . . Als
jongen zwierf Sibelius in de woeste gebieden van zijn geboorteprovincie
Hame. Vogels boeiden hem altijd. ‘Miljoenen jaren geleden, in
mijn vroegere incarnaties’, vertelde hij eens aan Jalas [zijn
schoonzoon], ‘moet ik verwant zijn geweest aan zwanen en wilde
ganzen, want ik kan die verwantschap nog steeds voelen.’
Een vriendin en buurvrouw van de familie Sibelius, Ida Sohlman, vertelde
de schrijfster dat Sibelius met goede vrienden openlijk sprak over zijn
geloof in reïncarnatie en ook over zijn voorgaande levens. Onafhankelijke
bevestiging hiervan kwam in januari 1982 in een toevallige ontmoeting
met Harri Kallio in Santa Barbara, Californië, waar Kallio lesgeeft.
De schrijfster ontmoette hem in het Institute of World Culture, waaraan
hij actief is verbonden. Hij vertelde dat hij enige tijd in Finland
had doorgebracht en speciaal een bezoek had gebracht aan de familie
Sibelius en aan Yryo Paloheimo, een archeoloog die naast de componist
woonde. Kallio hoorde van laatstgenoemde dat Sibelius en de kring van
kunstenaars om hem heen zich ernstig bezighielden met de studie van
de theosofie en met de leringen van de rozenkruisers.
Alexander Skrjabin (1872-1915)
In zijn voorwoord tot The New Scriabin van Faubion Bowers,
schreef de bekende Russische pianist Vladimir Ashkenazy:
Ik beschouw Skrjabin als een van de grootste componisten.
. . . Zijn muziek heeft een uniek idealisme. . . . De basis van zijn
denken was een onverwoestbaar geloof en vertrouwen in Kunst als een
middel om de geest van de mens te verheffen en om licht, goedheid
en waarheid te tonen. Hoewel men niet kan zeggen dat men zonder een
begrip van zijn filosofie de muziek niet kan begrijpen, dringt men
dieper in zijn muziek door als men bestudeert wat Skrjabin bezielde.
Men kan de man als filosoof niet los zien van de componist van zulke
mooie muziek.139
Wat was dan de filosofie van Skrjabin? Boris de Schloezer, de Russische
biograaf van de componist, onthult dat de theosofie de enige sterke
invloed van buitenaf was die hij ooit onderging.140
In Faubion Bowers’ tweedelige biografie van Skrjabin wordt hierover
gedetailleerde informatie verstrekt.
Volgens het verhaal van Bowers las Skrjabin aan het begin van de eeuw
een Franse vertaling van De Sleutel tot de Theosofie van Helena
Blavatsky en schreef in die tijd (5 mei 1905): ‘La Clef de
la Théosophie is een opmerkelijk boek. Je zult er verbaasd
over zijn hoe dicht het bij mijn denken staat.’ Bowers schrijft
dat ‘vanaf dat moment meer en meer van zijn vrienden en aanhangers
uit de Theosophical Society kwamen’. Zijn collega’s zeggen
dat ‘de gesprekken van Skrjabin vol waren van theosofie en van
de persoonlijkheid van Blavatsky’. Een Franse vertaling van De
Geheime Leer was een van zijn geliefde bezittingen.
In 1922 werd de flat van Skrjabin in Rusland tot staatsmuseum bestemd
en precies teruggebracht in de staat waarin deze tijdens zijn leven
was geweest. Zijn boeken, waaronder De Geheime Leer, werden
opgespoord en opnieuw gekocht. Deze flat, zegt Bowers, had een enorme
invloed op opkomende componisten en was een ‘ontmoetingspunt voor
jongelui’.141
Na zijn contact met de theosofie doordrongen mystieke ondertonen het
werk van Skrjabin. De musicoloog Gerald Abraham stelt het eerste orkestwerk
van de componist, een pianoconcert dat in 1896-7 werd gecomponeerd,
tegenover de belangrijkste compositie van de componist, zijn symfonisch
gedicht, Prométhée, le poème du feu, geschreven
in 1909-10, met de opmerking: ‘Het lijkt bijna niet te geloven
dat een componist zich in slechts dertien jaar ontwikkelde van het gracieuze,
elegante, nogal Chopinachtige concerto tot een werk dat in zijn tijd
werd beschouwd als een van de radicaalste van de avant-garde.’142
Bowers merkt op:
Er zijn weinig specifiek mystieke componisten zoals
Skrjabin. Men vindt de directe tegenhangers van Skrjabin niet in de
muziek, maar in de dichtkunst bij William Blake, of in de schilderkunst
bij Nikolaas Roerich. . . . De filosofie van Skrjabin vroeg boven
alles om transsubstantiatie in de muziek.
De componist wilde de mens opnieuw bewustmaken van zijn essentiële
zelf. Skrjabin schreef dat er ‘in de mysteriën van de oudheid
een werkelijke transfiguratie was, werkelijke geheimen en heiligheden’,
maar ‘al onze huidige kleine heiligen hebben hun krachten
uit het verleden vergeten’.143
Toen deze ‘kleine heiligen’ probeerden Blavatsky als een
bedriegster te ontmaskeren, verdedigde Skrjabin haar ‘door te
zeggen dat alle werkelijk grote mensen onderhevig waren aan dat soort
verzonnen ‘smaad’’.144
In 1987 werd De Schloezers biografie over Skrjabin voor het eerst in
een Engelse vertaling uitgegeven. Een van de vele verwijzingen naar
de theosofie en HPB die overal in het boek voorkomen, is de volgende:
[Skrjabin] voelde zich in zijn eigen ontwikkeling
sterk aan Mw. Blavatsky’s Geheime Leer verplicht; hij
voelde trouwens tot het einde van zijn leven een enorme bewondering
voor Mw. Blavatsky. Hij werd vooral geboeid door haar moed om een
grootse synthese op papier te zetten en door de reikwijdte en diepte
van haar denkbeelden, die hij vergeleek met de grootsheid van de muzikale
drama’s van Wagner. . . . Het theosofische wereldbeeld diende
als een aansporing voor zijn eigen werk. ‘Ik zal met u niet
de waarheid van de theosofie bespreken,’ verklaarde hij aan
[De Schloezer] in Moskou, ‘maar ik weet dat de ideeën van
Mw. Blavatsky me in mijn werk hebben geholpen en dat ze me de kracht
hebben gegeven om mijn taak te volbrengen.’*
*Scriabin: Artist and Mystic (Berkeley en
Los Angeles: University of California Press, 1987), 68, 69.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 482-5
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag