4 – Van Yeats tot Thornton Wilder en verder
DE IERSE LITERAIRE RENAISSANCE
In zijn biografie van George Russell uit 1937, A Memoir of Æ,
merkt John Eglinton op:
Er is in een land waarschijnlijk nooit een periode
van literaire activiteit geweest die niet werd voorafgegaan door of
vergezeld van een stimulering van de religieuze belangstelling . .
. . Ieder die hiernaar in deze tijd in Ierland zoekt, zal die vinden
– tenzij hij het beneden zich acht in die richting te kijken
– in de gisting die door de eerste activiteiten van de theosofische
beweging in Dublin in de geest van een groep jongemannen werd veroorzaakt.
Het bewijs is niet alleen dat er op dat moment in Ierland geen andere
religieuze beweging was, maar dat Yeats en Russell, die de voornaamste
leiders van de literaire opleving zouden worden, nauw met deze beweging
waren verbonden.
In Irish Literature and Drama zegt Stephen Gwynn dat deze
twee mannen ‘een overheersende invloed op de hele literaire opleving
zouden hebben en heel het intellectuele leven van Ierland in hun tijd
zouden beïnvloeden’.65
In 1896 schreef Russell aan Yeats: ‘De goden vervullen Ierland
met vuur; mystici komen hier van overal, zoals H.P. Blavatsky en W.Q.
Judge hebben voorspeld. Wat Emerson voor Amerika deed, kunnen wij nu
doen met nog grotere gevolgen.’66
In zijn boek Ireland’s Literary Renaissance schrijft
Ernest Boyd:
De theosofische beweging verschafte een literair,
artistiek en intellectueel centrum van waaruit invloeden uitstraalden,
waarvan het resultaat zelfs werd gevoeld door degenen die niet ertoe
behoorden. Verder vormde ze een ontmoetingsplaats voor de meest enthousiaste
oudere en jongere intellecten, van John O’Leary en George Sigerson
tot W.B. Yeats en Æ. Ze bracht de meest uiteenlopende persoonlijkheden
met elkaar in contact en verbreedde zonder twijfel het terrein van
de nieuwe literatuur, waarbij ze de nadruk legde op haar opvallende
voorsprong op alle eerdere nationale bewegingen. . . . Ze vormde een
intellectuele smeltkroes waarin de ware en degelijke elementen van
het volkskarakter werden versterkt, terwijl het afval verloren ging.
Boyd vertelt hoe de theosofische beweging in Dublin op een middag in
1885 in het leven werd geroepen in het huis van Edward Dowden, de schrijver
van The Life of Shelley. Yeats was aanwezig:
Iemand noemde een vreemd boek dat onlangs was verschenen,
Esoteric Buddhism, door de theosoof A.P. Sinnett. Yeats kocht
een exemplaar en raadde het zijn jeugdvriend Charles Johnston aan,
die een christelijk zendeling wilde worden. Nadat Johnston het boek
had gelezen, bekeerde hij zich tot de opvattingen van de schrijver;
en daarna sloten hij en enkele anderen zich bij Yeats aan om geregeld
bijeen te komen en zulke onderwerpen te bespreken. De Dublin University
Review kondigde aan dat ‘in Dublin een Society was opgericht
om oosterse religies en theosofie in het algemeen te propageren. Deze
werd de Hermetic Society genoemd.’67
Het jaar daarop ging Johnston naar Londen om Blavatsky te spreken.
Samen met Claude Falls Wright68
hielpen ze om de Dublin Theosophical Lodge te vormen, die veel andere
Ierse schrijvers uit die periode binnen haar invloedssfeer trok.
‘Deze jonge enthousiastelingen’, zegt Boyd, ‘schiepen
na enige tijd een echt centrum van intellectuele activiteit, wat gedeeltelijk
zijn weerslag vond in enkele van de interessantste literaire werken
van de Ierse opleving. Hun tijdschriften The Irish Theosophist,
de Internationalist en The International Theosophist
bevatten een grote hoeveelheid materiaal dat sindsdien een belangrijke
plaats heeft ingenomen in de moderne Engels-Ierse literatuur.’69
De belangrijkste, The Irish Theosophist, beleefde vijf jaargangen
vanaf oktober 1892.
Toen HPB aan Lansdowne Road 17 woonde, schreef ze aan Mej. Georgie
Johnston (de zuster van Charles):
. . . ik ben blij om bij de Ierse leden zo’n
werkelijk oprechte dorst naar kennis te zien. Het zijn altijd
de Ieren die de beste leden van de TS waren en zijn, en die mijn dierbaarste
en meest vertrouwde vrienden zijn. Toen alle Engelsen in India tegen
me in opstand kwamen en verschillende Engelse leden me in 1884 in
de steek lieten, bleven kapitein Bannon, kapitein O’Grady en
vijf of zes anderen mijn trouwe aanhangers en verdedigden me door
dik en dun. Ik vertrouw de Ieren en ik houd van de Ieren,
al sinds 1851, toen Johnny O’Brien in Griekenland mijn leven
redde en bijna zelf het leven verloor.70
William Butler Yeats (1865-1939)
T.S. Eliot zag Yeats als ‘een van de weinigen van wie de geschiedenis
de geschiedenis van hun eigen tijd is, en die een deel zijn van het
bewustzijn van een eeuw die zonder hen niet kan worden begrepen’.71
Een van de eerste contacten van Yeats met de theosofie was in 1884
toen Mohini Chatterji met Olcott naar Ierland kwam in de periode waarin
HPB Europa bezocht. Eén jaar later toen hij naar de kunstacademie
ging, las hij The Occult World en Esoteric Buddhism
van Sinnett. Die ervaring was overweldigend en hij verzuimde lessen
om deze boeken verder te bestuderen. Hij werd actief lid van de TS van
Dublin en van de voorganger ervan, de Hermetic Society, waarvan hij
voorzitter was. In 1887 verhuisde het gezin Yeats naar Londen. Hij bezocht
HPB voor het eerst toen ze in Maycot was en later aan Lansdowne Road,
waar hij lid werd van de Blavatsky Lodge. Toen de esoterische sectie
in 1888 werd gevormd, werd hij een van de eerste leden.
Prof. William York Tindall nam in zijn essay uit 1942, ‘Transcendentalism
in Contemporary Literature’, de volgende analyse op over de belangstelling
van Yeats voor Blavatsky:
In haar hoedanigheid van tussenpersoon tussen het
Oosten en het Westen verlichtte deze buitengewone vrouw Yeats, die
gereed was te ontvangen wat zij had te bieden. Enkele jaren lang had
hij de biologen en natuurkundigen verantwoordelijk gesteld voor het
materialisme van het Westen en voor de spirituele beperking waarmee
dat gepaard ging. Aan het begin van de jaren tachtig van de 19de eeuw
klaagde hij dat Darwin, Huxley en Tyndall hem hadden beroofd van de
religie van zijn jeugd en dat ze hem niets hadden gegeven om deze
te vervangen. Omdat hij door zijn verstand en hun leringen werd gedwongen
het materialisme te aanvaarden, voelde hij zich daar ellendig onder
en verlangde naar iets dat de aanhoudende, irrationele verlangens
van zijn ziel zou bevredigen. De kerk van Ierland voldeed niet langer.
. . . Terwijl hij in dit dilemma verkeerde, ontdekte hij de theosofie
die . . . zijn ziel het bredere perspectief bood die deze wenste,
kennelijk zonder tegen zijn verstand in te gaan.
Tindall geloofde dat Yeats’ ervaring typerend was voor een aantal
schrijvers van zijn tijd: ‘Voor de literaire mens die in het wasteland
(het barre land) van T.S. Eliot rondzwierf of tussen de twee werelden
van [Matthew] Arnold, was de theosofie een geliefd toevluchtsoord.’
Dat de belangstelling van Yeats voor HPB vanaf het begin serieus was,
kan worden afgeleid uit enkele van zijn brieven uit die periode. Hij
schreef aan John O’Leary:
Kom haar opzoeken als je in Londen bent. Ze is de
meest menselijke persoon die er is, ze is als een oude boerenvrouw
en is volkomen toegewijd: haar hele leven bestaat alleen uit zitten
in een grote stoel met een pen in haar hand. Al jarenlang schrijft
ze twaalf uur per dag.72
In een van zijn Letters to the New Island bericht hij:
H.P. Blavatsky . . . is ongetwijfeld een heel geleerde
en moedige vrouw. Een Londense grapjas beschreef haar eens als de
kluchtspeler van de toekomstige wereld. Deze onvriendelijke opmerking,
een allesbehalve nauwkeurige beschrijving van deze vreemde vrouw,
was in zoverre waar dat ze altijd van een grap houdt, zelfs één
over haarzelf.73
En in zijn ‘Occult Notes and Diaries’ staat deze notitie:
Ik geloof dat Mw. Blavatsky’s leraren rechtschapen
geleerde leraren zijn en ik heb in hen alle vertrouwen dat hen van
leerling tot leraar toekomt.74
In deze ‘Occult Diaries’ geeft Yeats ook uiting aan zijn
teleurstelling over de esoterische sectie omdat er geen occulte experimenten
werden uitgevoerd, en daarom oefende hij druk uit op HPB om te experimenteren.
Omdat hij wist dat ze geloofde dat zulk onderzoek gevaarlijk kon zijn,
was hij verbaasd dat ze erin toestemde dat hij dit probeerde uit te
voeren. Hij bericht:
Ik verlangde altijd naar bewijs, maar schaamde me
om mijn verlangens te erkennen; ik had in Sibly’s Astrology
gelezen dat als je een bloem tot as verbrandt en de as dan onder een
glazen stolp in het maanlicht legt, de schim van de bloem voor je
zou verschijnen. Ik overtuigde leden van de sectie die meer afgezonderd
woonden dan ik en die dus ongestoord konden experimenteren en vele
bloemen zonder ophouden konden verbranden.75
Zo’n nutteloos misbruik van de natuur stoorde de leden; en omdat
Yeats kennelijk zijn activiteiten niet wilde opschorten, vroeg men hem
beleefd zijn lidmaatschap op te geven. Hij verliet de beweging in 1889.
In de beroemde autobiografie van Yeats beschrijft het deel ‘Four
Years 1887-1891’ zijn vriendschap met HPB. Er wordt ook in gesproken
over zijn band met de Golden Dawn en met een van de belangrijkste stichters
ervan, MacGregor Mathers, kabbalist en theosoof, schrijver van The
Kabbalah Unveiled. Toen de uitgave van 1922 van de autobiografie
van Yeats werd gepubliceerd onder de titel The Trembling of the
Veil, was Moira – de vrouw van Mathers en zuster van de bekende
Franse filosoof Henri Bergson – geïrriteerd over Yeats’
analyse van haar overleden echtgenoot; en ze schreef de dichter:
[Uw] onnauwkeurigheden kunnen misschien worden toegeschreven
aan het feit dat u verslag doet van gebeurtenissen en indrukken van
zo vele jaren geleden en u het contact met het origineel dat u schildert
volledig heeft verloren. . . . Ik heb ook nota genomen van uw studie
over HPB, een andere grote pionier die de weg voor u en mij gemakkelijker
heeft gemaakt. U kunt de ziel achter die ogen nooit hebben gezien,
hoewel u haar omhulsel op zo’n bewonderenswaardige wijze heeft
beschreven.76
Toch scheen hij soms een glimp van de echte HPB op te vangen, te oordelen
naar de passages die volgen:
Ze zat elke avond achter een met groen laken overtrokken
tafeltje en op dat groene laken zat ze aan één stuk
door met een wit krijtje te krabbelen. Ze krabbelde symbolen waaraan
soms een humoristische uitleg was te geven, en soms onbegrijpelijke
figuurtjes, maar het krijtje was bedoeld om haar score bij te houden
als ze patience speelde. In de kamer ernaast was een grote tafel zichtbaar
waar elke avond haar volgelingen en gasten, vaak een groot aantal,
aanschoven voor hun vegetarische maaltijd, terwijl door de schuifdeuren
haar bemoedigende of spottende opmerkingen klonken. Ze was een grote,
gepassioneerde figuur, een soort vrouwelijke dr. Johnson, en maakte,
denk ik, indruk op elke man of vrouw die zelf over enige innerlijke
rijkdom beschikte, en ze leek geen geduld te kunnen opbrengen voor
het formalisme en het schrille, abstracte idealisme van haar omgeving,
en dit ongeduld ontlaadde zich in beschimpingen en bijnamen: ‘O,
wat ben jij een kletskous, maar goed, je bent een theosoof en een
broeder.’ . . .
Naast de fanaten die kwamen om te luisteren en om
elke leerstelling zo om te zetten dat ze de puriteinse overtuigingen
uit hun Victoriaanse kindertijd bekrachtigde, kwamen er excentriekelingen
uit half Europa en heel Amerika, en ze kwamen in de hoop te kunnen
praten. Een Amerikaan zei tegen me: ‘Ze is de beroemdste vrouw
ter wereld geworden door in een grote stoel te zitten en ons te laten
praten.’ Zij praatten en Mw. Blavatsky speelde patience en hield
haar score bij op het groene laken en leek over het algemeen te luisteren,
maar soms weigerde ze nog verder te luisteren. Er was een vrouw die
maar niet uitgepraat raakte over ‘de goddelijke vonk’
in haar binnenste, totdat Mw. Blavatsky haar de mond snoerde met:
‘Ja, kind, je hebt een goddelijke vonk in je binnenste en als
je niet goed uitkijkt zul je hem nog horen snurken.’ . . .
Ze blaakte bijna altijd van een vrolijkheid die,
anders dan de incidentele grappenmakerij van de mensen om haar heen,
onlogisch en onberekenbaar was en toch altijd gemoedelijk en tolerant.
Op een avond kwam ik langs toen ze er niet was maar elk moment werd
verwacht. Ze was om gezondheidsredenen ergens aan de kust geweest
en arriveerde met een kleine stoet volgelingen. Ze ging dadelijk in
haar grote stoel zitten en begon onder het nieuwsgierige oog van alle
aanwezigen een bruin pakje open te maken. Het bevatte een grote huisbijbel.
‘Dit is een cadeautje voor mijn dienstmeisje,’ zei ze.
‘Wat, een bijbel, en niet eens een met aantekeningen!’
zei een geschokte stem. ‘Maar mijn beste kinderen,’ luidde
het antwoord, ‘wat heeft het voor zin citroenen te geven als
iemand sinaasappels wil?’
Over de meesters herinnert Yeats zich:
[Alle inwonende stafleden in het huis van HPB] leken
hun tegenwoordigheid te voelen, en iedereen sprak over hen alsof ze
belangrijker waren dan enige zichtbare bewoner van het huis. Als Mw.
Blavatsky zwijgzamer, minder sprankelend was dan anders, dan kwam
dat ‘doordat haar meesters boos waren’; ze was door hen
op de vingers getikt voor een gemaakte fout, en ze beleed voortdurend
haar fouten. Eén keer was het of ik me in hun tegenwoordigheid
bevond, of in die van een van hun afgezanten. Het was ’s avonds
om een uur of negen en we zaten met zijn vijven om haar grote tafelkleed,
toen de kamer zich vulde met de geur van wierook. Er kwam iemand van
boven, maar die rook niets – had zich kennelijk buiten de invloedssfeer
bevonden –– maar voor mij en de anderen was de geur heel
sterk. Mw. Blavatsky zei dat het een gewone indische wierook was,
en dat er een leerling van haar meester aanwezig was; ze leek erop
gebrand de zaak te bagatelliseren en bracht het gesprek op een ander
onderwerp. Het was ongetwijfeld een romantisch huis, en toen ik het
de rug toekeerde deed ik dat niet op eigen initiatief.77
In het voorafgaande en in zijn andere geschriften kan men geen erkenning
door Yeats ontdekken dat Blavatsky zijn dichtkunst of proza op enige
wijze heeft beïnvloed.* Maar recente schrijvers hebben veel aanwijzingen
gevonden dat dit wel het geval was. Een keus uit hun werken wordt gegeven
in een eindnoot.78
*Onder vier ogen erkende Yeats aan John Eglinton dat
de Theosophical Society globaal gezien ‘meer had gedaan voor de
Ierse literatuur dan Trinity College in drie eeuwen’ (Eglinton,
Irish Literary Portraits, 94).
Richard Ellmann, de beroemde biograaf van Joyce, geeft een globale
schets van wat Yeats aan HPB te danken had. We citeren uit zijn biografie,
Yeats: The Man and the Mask:
Over bepaalde leringen aanvaardde Yeats stilzwijgend
het meeste van wat de theosofen geloofden, hoewel hij er begrijpelijkerwijs
de voorkeur aan gaf de leringen toe te schrijven aan Boehme, Swedenborg
en andere achtenswaardige bronnen – hij was nu geïnspireerd
geraakt deze te lezen – in plaats van aan Blavatsky. . . . Of
haar ideeën nu rechtstreekse gevolgen hadden of latent bleven
in zijn geest, ze gaven zijn denken een basis; en het werk waarin
hij nadien zijn filosofie en theologie belichaamde, A Vision,
staat vol met verbanden met de theosofie. . . .
Nadat hij voorbeelden had gegeven van andere mogelijke ontleningen,
vervolgt Ellmann:
De occulte en religieuze tradities die door de theosofie
zijn samengebracht, bevatten veel dat zinnig en zelfs diepzinnig was.
. . . Wat Yeats nu hoopte te doen, was zijn kennis te systematiseren,
zijn intuïties en die van de grote dichters en mystici bijeen
te brengen, experimenten uit te voeren en het bestaan van een occulte
wereld aan te tonen, om die wereld nauwkeuriger en stilistischer te
beschrijven dan Mw. Blavatsky had gedaan. . . . Theosofie had hem
voorzien van een schild en een zwaard en hij ging erop uit als een
Don Quichot, hoewel met enige aarzeling, om te vechten tegen de windmolens
van het moderne leven. . . . Ondanks zijn uiteindelijke excommunicatie,
hadden vijf of zes jaar theosofie, waarvan drie als actief lid onder
de stichtster van de organisatie, hun stempel op Yeats gedrukt.79
Het werk van Yeats heeft hem succes en eer gebracht. In 1925 ontving
hij de Nobelprijs voor literatuur. In zijn toespraak tot de Zweedse
Koninklijke Academie zei hij: ‘Toen uw koning me de medaille en
het certificaat gaf, had er aan elke kant van mij een figuur moeten
staan: een oude vrouw die wegzakt in de zwakte van de oude dag en de
geest van een jonge man.’ In de symboliek van de kabbalistische
levensboom, zijn deze figuren Chocma [Hokhmah] en Binah, moederlijke
begrijpende liefde en scherp intellect.80
Maar aan het begin van zijn loopbaan was er wel een oude vrouw die aan
zijn zijde stond en hem beschermde als een geliefde zoon, zoals het
volgende voorbeeld onthult.
In het oorspronkelijke manuscript van wat zijn autobiografie werd,
schreef Yeats over HPB: ‘Ik herinner me hoe bezorgd ze was dat
de jongemannen om haar heen zich niet zouden overwerken’, en voegde
toen eraan toe: ‘Ik hoorde toevallig wat ze zei tegen een onbeleefde
vreemdeling die me had berispt dat ik teveel praatte: ‘Nee, nee,
hij is heel gevoelig.’’81
Een andere keer zei hij dat misschien één reden waarom
hij zich tot HPB voelde aangetrokken was, dat hij in haar aanwezigheid
ontsnapte ‘aan de rusteloosheid van zijn denken’. Ze was
‘humoristisch, niet fanatiek en vertoonde schijnbaar altijd een
geest die alle anderen in eerlijkheid overtrof’.
Meer dan eens beschermde HPB Yeats tegen betrokkenheid bij paranormale
praktijken. Yeats schreef aan de Ierse schrijver John O’Leary:
‘Je hoeft niet bang te zijn dat ik me zal bezighouden met mesmerisme.
Ik heb daarvoor maar weinig belangstelling. Er is geen gevaar dat Mw.
Blavatsky me bij zulke zaken zal betrekken – ze is er fel tegen
gekant en heeft een sterke afkeer van spiritisme – ze zegt dat
mediumschap en krankzinnigheid hetzelfde zijn.’82
Yeats schreef woorden van gelijke strekking in het oorspronkelijke
manuscript van zijn autobiografie:
Ze waarschuwde me vaak tegen onmatigheid in geloof
of praktijk. Op een avond zat ik stil te midden van een groep pratende
mensen; en ik merkte op dat er een eigenaardig rood licht viel op
een schilderij in een kamer die ik door de schuifdeuren kon zien.
Ik liep naar het schilderij toe en toen ik er dichtbij kwam, verdween
het. Toen ik weer ging zitten zei Mw. Blavatsky : ‘Wat zag je?’
‘Een schilderij,’ zei ik. ‘Zeg dat het weggaat.’
‘Het is al weg.’ ‘Maar goed ook,’ zei ze;
‘ik was al bang dat je mediamiek was. Maar het is alleen maar
helderziendheid.’ ‘Wat is het verschil?’ ‘Als
je mediamiek was geweest, zou het gebleven zijn, of je wou of niet.
Pas ervoor op. . . .’83
Yeats had een heel andere leerzame ervaring aan HPB te danken. Deze
is opgetekend op 3 november 1925, in Lady Gregory’s Journals:
Toen ik ’s avonds Trollope’s Phineas
Finn aan Yeats voorlas [herinnerde dit Lady Gregory aan Yeats’]
eerste poging om het parlement toe te spreken,* waarvan Birrell had
gezegd dat deze zo geweldig was. . . . Ik vroeg Yeats hoe hij was
begonnen toespraken te houden en hij zei dat hij eraan gewend was
geraakt in de kleine theosofische groeperingen waartoe hij had behoord.
Maar zijn beste les kwam van Mw. Blavatsky. Hij had (evenals Phineas)
met grote zorg een toespraak voorbereid, had deze uitgeschreven en
aan de vergadering voorgelezen. De toespraak werd in doodse stilte
ontvangen en hij kreeg het gevoel dat men er geen woord van had begrepen.
Mw. Blavatsky riep hem bij zich en zei, ‘Geef mij het manuscript.
Ga nu terug en zeg erover wat je te zeggen hebt.’ Dat deed hij
met heel veel succes.84
*Toen de Ierse Vrijstaat werd gevormd, werd Yeats tot
een van de eerste senatoren gekozen.
George W. Russell (Æ) (1867-1935)
De Britse geleerde Raynor Johnson schrijft over George Russell in The
Light and the Gate:
Als het grootsheid is om voor veel anderen de belichaming
van spiritualiteit te worden, dan kan men Æ waarschijnlijk rekenen
tot de grootste Ieren van zijn tijd. . . . Allen die hem ontmoetten,
voelden dat hij ‘anders’ was – op een of andere
manier buiten hen stond, alsof hij deze wereld was ingedwaald vanuit
een oudere en wijzere waarmee hij meer vertrouwd was. . . . Hij had
een intense sympathie voor de mens als verschoppeling. . . . Hij [schreef]:
‘Ik herinner me de diepe vrede die over me kwam toen ik besefte
dat Christus, Prometheus, in elk hart zijn, dat we allen de last van
de wereld op ons namen zoals Christus, en dat we, evenals Prometheus,
de foltering konden voorzien van het werk dat hij op zich nam, tot
de chaos is bedwongen en gesmeed tot een gelijkenis met het beeld
in de goddelijke verbeelding.’ Veel van zijn dichtwerk spreekt
over de mens in deze eeuwenlange taak – de verworpene uit het
‘voorouderlijke zelf’ – de ‘gevallen majesteit’
– die langzaam zijn weg terugvindt.85
Hoe Æ in contact kwam met de theosofie beschrijft zijn biograaf
Henry Summerfield:
Toen Russell kunst studeerde, begon hij poëzie
te schrijven en kort daarna werd hij gefascineerd door een nieuwe
student die in mei 1884 op de Metropolitan School kwam. Deze jongeman
was twee jaar ouder dan hij, slank met donker haar en slordig gekleed.
Hij zag eruit en sprak als een dichter, en algauw vertelde hij volop
verhalen over Mw. Blavatsky en haar eeuwenoude meesters uit de Himalaya.
De jongeman was Yeats. Enige tijd later, terwijl
‘hij in een logement op een vriend wachtte, raakte hij in gesprek
met een vreemdeling, Charles Johnston, een nieuwe medestudent van
Yeats’. Door dit contact werd hij opnieuw tot de theosofie aangetrokken.86
Een goede vriend van Æ schreef dat hij in deze tijd ‘een
bedeesde en onduidelijk sprekende jongeman was’, maar dat hij
‘de theosofie met bijna wonderbaarlijke snelheid opnam, alsof
het ‘een bekende les was die tijdelijk was vergeten, maar die
hij zich nu met meer begrip herinnerde’. Binnen een week nam hij
deel aan discussies met oudere onderzoekers en gaf hij lezingen over
zijn nieuwe-oude studie.’87
Hij vervolgt:
Hij ontleende zijn basiskennis van de theosofie aan
artikelen van W.Q. Judge in The Path en van HPB in Lucifer.
. . . Toen kwam de grote reeks van HPB: De Geheime Leer,
De Stem van de Stilte en De Sleutel tot de Theosofie.
(Om zijn eigen woorden aan te halen): ‘ik heb me hierin intens
verdiept en vroeg me af wat ik zou kunnen hebben gedaan om te verdienen
dat ik werd geboren in een eeuw waarin zulke wijsheid beschikbaar
was voor allen die een exemplaar van deze boeken konden kopen, lenen
of stelen’.88
In een brief (17 oktober 1922) aan B.P. Wadia, een bekende theosoof
in India, sprak Russell over theosofen die in andere bewegingen dan
een georganiseerde theosofische groep werkten ‘en de taak om hen
een spirituele impuls te geven’. ‘Ik heb geprobeerd dit
te doen’, schreef hij, ‘in de economische en culturele bewegingen
waarmee ik in Ierland te maken heb.’89
Russell werd een actief voorvechter van de Irish Agricultural Society
van Sir Horace Plunkett. Acht jaar lang reisde hij door elk graafschap
van Ierland en sprak met de boeren over het voordeel van coöperaties.
Twintig jaar lang was hij redacteur van de Irish Homesteader
en tien jaar van de Irish Statesman. Op grond van zijn uitgebreide
ervaring op dit gebied werd hij geraadpleegd door twee Britse minister-presidenten;
en tijdens de donkerste dagen van de depressie kreeg hij een uitnodiging
van de minister van landbouw Henry Wallace om naar de Verenigde Staten
te komen om een lezingentournee door het land te maken en het werk van
de New Deal te inspecteren en de boeren aan te moedigen in hun strijd
tegen de armoede.
Toen hij in New York was, gaf de Poetry Society een diner ter ere van
hem, waarbij elke spreker iedereen ervan verzekerde dat Æ de meest
geliefde man in Ierland was.90
Terwijl hij voor zowel zijn dichtkunst als zijn proza werd geëerd,
was hij ook een beroemd kunstenaar.
Men heeft gevraagd of Æ HPB ooit heeft ontmoet. Een getuige,
James Pryse, verklaarde dat dat zo was en berichtte dat hij voor het
eerst met Russell kennismaakte tijdens zijn geregelde bezoeken aan het
hoofdkwartier van de TS in Londen.91
P.G. Bowen voegt eraan toe dat deze bezoeken ‘tot stand kwamen
door de goede zorgen van Charles Johnston en Mw. Johnston, van wie HPB
een tante was’. Toen verschillende mensen in aanwezigheid van
Æ en Yeats de echtheid van Blavatsky’s verschijnselen in
twijfel trokken, wendde Russell zich, naar verluidt, op weg naar huis
tot zijn vriend en zei: ‘Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar
ik heb haar wonderbaarlijke dingen zien doen.’92
Yeats en Russell waren heel goede vrienden in de eerste periode van
hun aansluiting bij de theosofie, maar Colin Wilson zegt in zijn boek
Onbewust en bovenbewust:
Na 1890 gingen de wegen van Yeats en Russell uiteen.
Yeats was lid geworden van de Golden Dawn, en Russell wantrouwde rituele
magie. Hoewel hij alle basisbeginselen van de magie aanvaardde –
zoals uit zijn werk blijkt – bleef Russell in essentie een mysticus
die opging in zijn visie van de essentiële eenheid van het heelal
en in zijn vaste overtuiging dat het individuele bewustzijn slechts
bijdraagt aan het collectieve bewustzijn van de mensheid.
Maar het verschil tussen Yeats en Russell was essentiëler
dan dat. Russells mystieke en religieuze inzichten gingen dieper dan
wat Yeats ooit heeft ervaren. Yeats bleef nuchter, verteerd door intellectuele
nieuwsgierigheid en strevend naar het scheppen van een brug tussen
het heelal van de mysticus en dat van de gewone mens. Het gevolg is
dat Yeats een groot dichter is, terwijl Russell als dichter van ondergeschikt
belang is.93
Sommige schrijvers spreken over de verbinding van Æ met de theosofie
en de Dublin Theosophical Society als slechts een fase in de vroege
ontwikkeling van Æ. Zijn eigen daden en woorden vertellen een
ander verhaal, zoals wordt aangegeven door kapitein Bowen: ‘Van
1898 tot 1933, toen hij Ierland verliet, hield Æ in Ierland een
kern van echte onderzoekers in stand onder de naam Hermetic Society.’
In een vroege brief aan Bowen, zei Æ:
Soms had deze veel leden, soms weinig. Ze groeide
en kromp in en groeide weer, de mensen kwamen en gingen; en ik voelde
me innerlijk tevreden dat ze allen min of meer door een bad
van theosofische ideeën gingen. Ik had geen eigen leer, niets
dan HPB, W.Q. Judge, de Bhagavad Gita, de Upanishads,
Patañjali en een paar andere geschriften. . . . Ik
deed mijn best me aan de studie te houden die HPB en WQJ waren begonnen.94
Wat Russell bij zoveel mensen geliefd maakte, was dat hij zijn filosofie
in praktijk bracht. Toen hij in 1935 was gestorven, berichtte
de Irish Times dat een stoet rouwdragers van meer dan een mijl
de kist naar de begraafplaats volgde. Summerfield schrijft:
Een vrouw van kennelijk beperkte middelen plaatste
als huldeblijk een buitensporig bloemstuk op het graf. Ze was in dienst
geweest in zijn huishouding in de eerste dagen van zijn huwelijk en
was zwanger geworden; maar in plaats van haar weg te sturen, was er
voor haar gezorgd. Toen men haar vroeg naar de hoge kosten van haar
geschenk, verklaarde ze: ‘Ik zou voor hem zijn gestorven.’95
James Joyce (1882-1941)
Men zou moeilijk twee mensen kunnen vinden die meer in temperament
verschillen dan Æ en James Joyce. Maar toen laatstgenoemde in
1902 besloot zich bekend te maken in de literaire kringen in Dublin,
stelde hij zich eerst aan Russell voor. Richard Ellmann vertelt het
verhaal in zijn biografie, James Joyce.
Russell was niet thuis toen Joyce begin augustus op een avond om tien
uur aan zijn deur klopte. Ellmann vertelt:
Toen zijn kloppen niet werd beantwoord, liep hij
de straat op en neer tot Russell terugkwam. Het was toen middernacht,
maar omdat hij niet bereid was zijn idee op te geven, klopte Joyce
toch op de deur en vroeg of het te laat was om met hem te spreken.
‘Het is nooit te laat’, antwoordde Russell moedig en liet
hem binnen. Ze gingen zitten en Russell keek Joyce onderzoekend aan.
Omdat Joyce wat moeite scheen te hebben om uit te leggen waarom hij
was gekomen, sprak Russell enige tijd en vroeg toen: ‘Is het
u al duidelijk?’ Dat was het nog niet.
Het leven van Russell was verdeeld, vertelde hij
Joyce, in drie delen: economie, literatuur en mystiek. Was het de
economie* die Joyce interesseerde? Nee, dat was het niet. Tenslotte
zei Joyce verlegen wat hij eerder als deel van zijn stoutmoedige offensief
had voorbereid, dat hij dacht dat het mogelijk was dat er een avatara
in Ierland zou worden geboren. Hij bedoelde misschien zichzelf, maar
zijn implicatie, zoals Russell deze begreep, was dat de aanblik van
zijn gastheer, die op zijn gemak zijn pijp zat te roken in een leunstoel,
Joyce ertoe had gebracht te denken dat de avatara niet voor hem zat.
Hij bleef niettemin urenlang praten.
Het belangrijkste motief waarom Joyce Russell opzocht, zegt Ellmann,
was dat ‘hij vol zat met nuttige informatie over oosterse filosofie
en dat hij een toegangsdeur tot andere schrijvers was’. Ze begonnen
over theosofische onderwerpen te praten, ‘hoewel Joyce sceptisch
stond tegenover de theosofie omdat hij dacht dat deze een toevlucht
voor ontevreden protestanten was. . . . Niettemin was hij echt geïnteresseerd
in theosofische onderwerpen zoals cyclussen, reïncarnatie, de opeenvolging
van goden en het eeuwige moedergeloof dat ten grondslag ligt aan alle
vergankelijke religies.’
Toen ze over de schrijvers in Dublin kwamen te spreken, vervolgt Ellmann:
erkende [Joyce] dat Russell enkele lyrische gedichten
had geschreven, maar klaagde dat Yeats was overgelopen naar de massa.
Hij sprak ook geringschattend over alle anderen. Toen Russell erop
aandrong, las hij zijn eigen gedichten, maar niet zonder eerst duidelijk
te maken dat het hem niet kon schelen wat de mening van Russell erover
zou zijn. Russell dacht dat ze verdienstelijk waren, maar drong er
bij hem op aan traditionele en klassieke vormen te vermijden.
Dit advies volgde Joyce later dubbel en dwars bij het schrijven van
zijn romans!
Russell zei tenslotte (zoals hij zich later geamuseerd herinnerde),
‘je hebt niet genoeg chaos in je om een wereld te maken’.96
Maar tegen de tijd dat Ulysses werd geschreven, had Joyce genoeg
chaos in zich om de hele wereld van westerse schrijvers te veranderen;
en deze is sindsdien nooit meer dezelfde geweest! Zelfs mensen die een
hekel aan Joyce hebben, kunnen hem niet negeren. ‘Hij maakte het
onmogelijk om zich niet bewust te zijn van woordkeus’, merkt Ted
Mooney op.97
De opvatting van Æ was: ‘Ik denk met afgrijzen aan dat beroemde
boek, Ulysses, dat de uiterste grens van realisme
is, maar ik denk er ook met respect aan. Als Joyce voor
het Inferno dat zijn ‘Ulysses’ is, een Purgatorio en een
Paradiso zou schrijven, zou dat een van de grootste werken in de
literatuur zijn.’98
In James Joyce’s Ulysses van Stuart Gilbert, dat door
hem in Parijs werd voorbereid met voortdurende hulp van Joyce, vertelt
hij over het contact van Joyce met de theosofie en de Ierse theosofen,
en schrijft in het voorwoord:
Toen we eens . . . het onderhoudende Isis Ontsluierd
van Mw. Blavatsky bespraken, vroeg [Joyce] me of ik een van de boeken
van Sinnett had gelezen. (A.P. Sinnett, een beschaafde en intelligente
man, was lid van de kring van Mw. Blavatsky in India, en haar biograaf.)
Natuurlijk begreep ik de wenk en schafte ik zijn [boeken over theosofie]
Esoteric Buddhism en Growth of the Soul aan; goed
geschreven boeken waaraan Joyce zeker een deel van zijn materiaal
heeft ontleend.99
In de essays ‘Madame Blavatsky’ van Russell M. Goldfarb
in het Journal of Popular Cultures (winter 1971), stelt hij
de reactie van Joyce op het werk van HPB tegenover die van Ernest Rhys,
een vriend van Yeats:
Mw. Blavatsky bracht Ernest Rhys niet in de verleiding
om een bekeerling te worden; wat hij in haar boeken las versterkte
zijn geloof in haar niet. Zijn scepsis weerklinkt in Ulysses
van James Joyce, als J.J. O’Molloy tegen Stephen Dedalus zegt:
‘Wat denk je eigenlijk van die hermetische groep, de opalen
stille dichters: is Æ de meester-mysticus? Die vrouw Blavatsky
is ermee begonnen. Ze was een aardige oude goochelaarster.’
Maar, terwijl Rhys HPB ontmoette en afwees, heeft
James Joyce haar boeken gelezen en daar materiaal aan ontleend. In
James Joyce’s Ulysses, verwijst Stuart Gilbert in voetnoten
voortdurend naar Isis Ontsluierd ter verklaring van Joyceaanse
verwijzingen naar de astrale ziel, reïncarnatie, Koet Hoemi en
HPB’s elementaal.
Gilbert onthult dat Joyce het denkbeeld reïncarnatie gebruikte
als een van de leidende thema’s (zoals hij ze noemt) van Ulysses.
Gilbert heeft zijn lezers al attent gemaakt op het feit dat ‘het
onmogelijk is de betekenis van Ulysses, de symboliek en de
betekenis van de leidmotieven ervan te begrijpen zonder een inzicht
in de esoterische theorieën die aan het boek ten grondslag liggen.
. . . Verwijzingen naar de eeuwige terugkeer van persoonlijkheden en
dingen komen in Ulysses in overvloed voor en veel van de duistere
passages kunnen gemakkelijk worden begrepen als men dit feit in gedachten
houdt.’100
Ellmann, die andere leidende thema’s opnoemde, ontleend aan de
theosofie, merkt op dat Finnegans Wake deze alle verzamelt
tot een half-geheime leer; een van de denkbeelden was cyclussen. De
Amerikaanse dichter Eugene Jolas onthulde dat Joyce in de Wake
‘de omwentelingen van het wiel van het leven schilderde en van
de Tijd een held maakte: onophoudelijke schepping en terugkeer. Hij
herbouwde de stad door de eeuwen heen in de meervoudige metamorfosen
van Finn.’101
In zijn boek over Joyce beweert Leon Edel dat ‘alles wat Joyce
schreef, van de preken over de hel in Een portret van de kunstenaar
als jongeman tot de laatste woorden van Finnegans Wake,
een weergave is van leven, dood en wederopstanding; de cyclussen van
de geschiedenis, die vanaf het begin het leven van de mens meten, waren
altijd in zijn geest aanwezig’.102
Een portret van de kunstenaar als jongeman eindigt met deze
gedenkwaardige woorden van de held Stephen Dedalus wanneer hij zich
in de wereld waagt om zijn loopbaan aan te vangen: ‘Ik ga voor
de miljoenste keer om de werkelijkheid van de ervaring tegemoet te treden
en in de smidse van mijn ziel het ongeschapen gewetensbewustzijn van
mijn ras te smeden. . . . oude vader, oude handwerksman, sta me bij,
nu en altijd.’103
In M.J.C. Hodgerts studie van Ulysses en Finnegans Wake,
uitgegeven in het Cambridge Journal (oktober 1952), kwam hij
tot de conclusie dat ‘Joyce evenals Yeats het occultisme zag als
een passend kader voor zijn meest serieuze literaire opvattingen’.
BRITSE EN AMERIKAANSE SCHRIJVERS
Jack London (1876-1916)
London is beroemd om zijn avonturenromans, zoals zijn eerste boek,
De roep van de wildernis. Men zou nauwelijks verwachten dat
een van zijn helden uit de bibliotheek een exemplaar van De Geheime
Leer mee naar huis zou nemen, als reactie op een toevallige ontmoeting
met een theosoof. Dit gebeurde in Londons half-autobiografische verhaal
De droom van Martin Eden uit 1909. Een andere romanfiguur,
Stevens, is ook een theosoof. Een analyse van Martin Eden,
in verband met de loopbaan van London als schrijver, vindt men in hoofdstuk
9 van het proefschrift van William Linville, Helena Petrovna Blavatsky,
Theosophy and American Thought.
In het algemeen komen de personages van London naar voren als mensen
die worden beheerst door een verlichte zelfzucht, vergezeld van een
koppige wil om niets in de weg te laten staan bij het bereiken van hun
doelstellingen, terwijl ze tegelijkertijd de hoogste ethiek nastreven.
Dit standpunt wordt genoemd in het volgende fragment uit De Sleutel
tot de Theosofie van HPB: ‘Geen theosoof heeft recht op die
naam, tenzij hij geheel en al is doordrongen van de juistheid van deze
waarheid van Carlyle: ‘Het doel van de mens is een daad
en niet een gedachte, hoe edel ook’’ (blz. 214).
De ‘demonen van ‘witte logica’’ van London,
concludeert Linville, ‘zouden nooit worden opgenomen in zijn theosofische
opwellingen. Hij gaf in veel van zijn beste boeken de ideeën van
HPB weer, maar hij hield nooit op eraan te twijfelen of haar zachtaardig
optimisme niet te ‘onmannelijk’ was om volledig door Jack
London te worden aanvaard.’
Maar volgens Linville was reïncarnatie een idee in de filosofie
van HPB dat London vurig schijnt te hebben aanvaard, vooral in zijn
Before Adam en The Star Rover. In laatstgenoemd boek
vinden we:
Mijn hele leven was ik me bewust van andere tijden
en plaatsen. Ik ben me bewust van andere personen in mij. . . . Ik,
met lippen die nooit het woord ‘koning’ hebben gelispeld,
herinnerde me dat ik ooit de zoon van een koning was. Nog meer –
ik herinnerde me dat ik ooit een slaaf was en een zoon van een slaaf,
en dat ik een ijzeren halsband om mijn nek heb gedragen. . . . Al
mijn vroegere zelven hebben hun stemmen, echo’s, ingevingen
in mij. . . . Ik ben een man geweest, geboren uit een vrouw. Mijn
dagen zijn geteld, maar het materiaal waaruit ik besta, is onverwoestbaar.
Ik ben vrouw geweest, geboren uit een vrouw. Ik ben een vrouw geweest
en heb mijn kinderen gebaard. En ik zal opnieuw worden geboren. O,
ontelbare keren zal ik opnieuw worden geboren.
Deze nadruk op reïncarnatie inspireerde kennelijk een andere schrijver,
James Jones, om de volgende passage te schrijven in From Here to
Eternity:
[Prewitt] herinnerde zich op een dag zonder aanwijsbare
reden dat Jack Malloy altijd over Jack London sprak. . . . Daarom
begon hij serieus [Londons boeken te lezen]. Van alle vond hij Before
Adam en The Star Rover de beste, omdat ze hem voor het
eerst een duidelijk beeld gaven van wat Malloy bedoelde met de reïncarnatie
van zielen.104
E.M. Forster (1879-1970)
Prof. Russell Goldfarb merkt op:
Men kan speculeren over de vraag hoeveel Ezra Pound
te maken had met theosofen toen hij rond de eeuwwisseling in Kensington
woonde, en of Dylan Thomas iets over het occulte ‘derde oog’
te weten kwam uit enkele minuten met een boek van HPB of uit een grondige
studie van de esoterische leer. Maar men hoeft niet te speculeren
over de belangstelling van E.M. Forster voor Mw. Blavatsky, want het
is bekend dat de romanschrijver voortdurend aandacht besteedde zowel
aan haar als aan de theosofische beweging.
Goldfarb wijst erop dat in Forsters Howards End, ‘Margaret
Schlegel theosofische boeken leest, over aura’s en astrale gebieden
denkt en peinst over de ‘eindeloze niveaus voorbij het graf’’.
Hij vervolgt: ‘A Passage to India (Overtocht naar
India) speelt zich af in het spirituele thuis van de theosofie,
en Mw. Blavatsky heeft misschien model gestaan voor Mw. Moore’,
een hoofdfiguur in de roman, want ‘die stelling is ontwikkeld
door Paul Fussell, die verschillende parallellen trekt tussen Mw. Blavatsky
en Mw. Moore’. Goldfarb citeert het artikel van Fussell in de
Philosophical Quarterly (oktober 1953) ‘E.M. Forster’s
Mrs. Moore: Some Suggestions’. Hierin schrijft Fussell:
Het is in kritieken van de romans van E.M. Forster
al enige tijd een cliché dat elk van zijn vijf boeken een ‘sleutelfiguur’
bevat, zoals Peter Burra het noemt. Gino, Stephen, George, Mw. Wilcox
en Mw. Moore delen bepaalde ‘verlossende’ kenmerken, en
men heeft Mw. Moore in A Passage to India (1924) ‘de
diepste van alle verlossende figuren van Forster’ genoemd. Maar
de ietwat spookachtige diepte van Mw. Moore heeft, vermoed ik, veel
lezers in verwarring gebracht, die weinig moeite hadden om de wezenlijke
betekenis van Mw. Wilcox uit Howards End (1921) te begrijpen.
Mw. Moore is in één opzicht een voortzetting, in de
context van een nieuw verhaal, van de ziel van Mw. Wilcox, maar ik
geloof dat er tijdens de transmutatie iets zeldzaams en vreemds is
toegevoegd. Ik zou willen suggereren dat bepaalde elementen van het
karakter van Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891) zijn toegevoegd.
Door de aandacht te richten op essentiële kenmerken van beide
vrouwen kan het nodige licht worden geworpen op neigingen in het karakter
van Mw. Moore die anders onbegrijpelijk zijn. Het kan ook helpen de
roman van Forster nog steviger in het spirituele en intellectuele
klimaat van zijn eigen tijd te plaatsen dan tevoren.
Bepaalde overeenkomsten tussen de helderziende Blavatsky
en de grijsharige oude dame die op geheimzinnige manier piekert over
de gebeurtenissen van A Passage to India kan men dadelijk
aanwijzen: beiden waren bijzonder gesteld op het spelen van patience;
beiden blijken op vreemde wijze prikkelbaar te zijn tijdens die bezigheid;
beiden bezochten India onder omstandigheden die nogal op elkaar lijken,
hadden interessante ervaringen in grotten; en terwijl ze in India
waren, hielden ze zich bezig met een soort waarneming waarvan sommigen
denken dat die telepathisch is. De twee vrouwen namen dezelfde houding
aan tegenover de Britten in India en beiden verlieten India ziek en
onder gelijksoortige omstandigheden. Beide vrouwen voelden een drang
om een vereniging van het Oosten en het Westen tot stand te brengen
en zo het probleem van Brits India ‘op te lossen’; en
na hun vertrek werden beide vrouwen tenslotte door velen in India
als een halfgodin beschouwd, gedeeltelijk als gevolg van hun pogingen
om de kloof tussen het intuïtieve Oosten en het meer analytische
Westen te overbruggen.105
D.H. Lawrence (1885-1930)
Hedendaagse Aziatische critici behandelen Lawrence als een twintigste-eeuwse
sleutelfiguur bij het volwassen worden van het Westen, en zien hem als
een religieuze denker in een stijl die hindoeïstisch of boeddhistisch
is. Van enige theosofische invloed in zijn geschriften lijken zijn eerste
biografen totaal onwetend. De eerste westerling die een dergelijke invloed
documenteerde, was William York Tindall van Columbia University, in
zijn D.H. Lawrence and Susan His Cow, uitgegeven in 1939. Tindall
ondervroeg de vrouw van Lawrence, die hem vertelde ‘dat haar man
alle boeken van Mw. Blavatsky had gelezen en daarvan genoot; en dat
hij terwijl hij las, altijd lachte om het ‘wereld-ei’; en
te oordelen naar het aantal zinspelingen daarop in hun boeken, was dit
een occult onderwerp waarvan Mw. Blavatsky noch Lawrence ooit genoeg
kreeg’.
Hoewel Tindall ontdekte dat Lawrence overvloedig aan HPB ontleende,
‘was hij er snel bij voorgangers of rivalen, die afbreuk zouden
doen aan zijn eigen originaliteit, te verloochenen’; en daarom
relativeerde hij hun invloed. Tindall zegt dat Lawrence ‘volgens
zijn gewoonte de loftuitingen van wat hij nuttig vond, nader kwalificeerde’.
Toen hij in 1919 aan een vriend in geestelijke nood schreef en Blavatsky’s
Isis Ontsluierd en De Geheime Leer aanraadde, zei
hij bijvoorbeeld dat ‘Mw. Blavatsky’s boeken, hoewel goed,
‘niet erg goed’ waren’. Toch, voegt hij eraan toe,
‘werden symbolische sleutels tot het verleden’ die door
haar werden gegeven, ‘zelfs niet door de meest orthodoxe theosoof
met meer wijsheid toegepast’.106
Lawrence’s voorwoord van zijn Fantasia of the Unconscious
(1922), zegt Tindall, ‘is misschien de belangrijkste passage om
zijn latere werk te begrijpen’ en ‘had door Mw. Blavatsky
zelf geschreven kunnen zijn’. Hierin schrijft hij:
Ik denk oprecht dat de grote heidense wereld waarvan
Egypte en Griekenland de laatste levensfasen vormden, de grote heidense
wereld die aan ons eigen tijdperk voorafging, een uitgebreide en misschien
volmaakte eigen wetenschap had, een wetenschap over het leven. In
ons tijdperk is deze wetenschap afgebrokkeld tot magie en kwakzalverij.
Maar zelfs wijsheid brokkelt af.
Ik geloof dat deze grote wetenschap, die aan de onze
voorafging en in opbouw en aard veel verschilde van onze wetenschap,
ooit universeel was, gevestigd over de hele toen bestaande wereld.
Ik geloof dat deze esoterisch was, belichaamd in een groot priesterschap.
Evenals wiskunde en mechanica en natuurkunde tegenwoordig op dezelfde
manier worden omschreven en verklaard aan de universiteiten van China
of Bolivia of Londen of Moskou, zo komt het me voor dat er in de grote
wereld die aan de onze voorafging, een grote wetenschap en kosmologie
esoterisch werd onderwezen in alle landen van de wereld, Azië,
Polynesië, Amerika, Atlantis en Europa. . . .
Toen kwam het smelten van de gletsjers en de wereldoverstroming.
De vluchtelingen van de verdronken continenten* vluchtten naar de
hoge plaatsen in Amerika, Europa, Azië en de eilanden in de Grote
Oceaan. En sommigen degenereerden op natuurlijke wijze tot holbewoners,
neolithische en paleolithische wezens; en sommigen behielden hun wonderlijke
ingeboren schoonheid en levensperfectie, zoals de eilandbewoners van
de Stille Zuidzee. . . . en anderen – zoals de druïden
of Etrusken of Chaldeeën of Amerikaanse indianen of Chinezen
– weigerden te vergeten, maar onderwezen de oude wijsheid alleen
in haar halfvergeten symbolische vormen. Min of meer vergeten als
kennis: herinnerd als ritueel, gebaar en mytheverhaal. . . . En zo
komt het dat alle grote symbolen en mythen, die bij het begin van
onze geschiedenis de wereld beheersen, in alle landen voor een groot
deel dezelfde zijn.107
*[Lawrence voegt per vergissing het verzinken van het
Polynesische continent (of wat HPB Lemurië noemde) samen met
het verzinken van Atlantis. Lemurië, zei ze, behoorde tot een
eerdere periode, toen het derde ras zijn bloeitijd doormaakte. Het
verzonk niet, maar werd vernietigd door vuur of misschien door vulkanische
uitbarstingen. De Atlantiërs waren mensen van het vierde ras.]
Tindall beschouwt The Plumed Serpent, dat aandacht schenkt
aan de leringen van Quetzalcoatl, de profeet van de oude Mexicanen,
als de meest theosofische roman van Lawrence. ‘De grote adem van
de Quetzalcoatl van Lawrence’, schrijft zijn biograaf, ‘werd
uitgeademd door Mw. Blavatsky. De geheime zon achter de zon, die door
het hele boek The Plumed Serpent wordt opgeroepen, is de centrale
zon van Mw. Blavatsky, de ziel van alle dingen, waarvan de zichtbare
zon slechts het symbool is.’108
Tindall noemt ook de Apocalypse van Lawrence een theosofische
verhandeling: ‘Zijn zoektocht naar de oerwaarheid achter de symbolen
van het Boek Openbaring, waarvan de betekenis in de door christenen
verminkte versies verborgen ligt voor allen behalve voor het esoterische
oog, is een zoektocht die Mw. Blavatsky vóór hem had gemaakt
in De Geheime Leer.’109
HPB was natuurlijk niet de enige bron die Lawrence gebruikte. Zijn
boeken gingen vaak in de richting van primitief animisme en in zulke
gevallen ontleende hij aan geleerden zoals Frazer, Tylor en Harrison.110
T.S. Eliot (1888-1965)
Eliot deelde met Yeats de eer om als de grootste dichter van de twintigste
eeuw te worden beschouwd. Met Het barre land van Eliot begon
een nieuw tijdperk in de dichtkunst, en met Madame Sosostris in dat
gedicht zou niemand anders dan Blavatsky zijn bedoeld.111
Madame Sosostris, clairvoyante van naam,
Was erg verkouden, maar toch
Staat ze bekend als de wijste vrouw van Europa . . .112
Een paar jaar voordat hij Het barre land schreef (1922), leed
Eliot aan ernstige zenuwklachten, en men zegt dat hij de theosofie bestudeerde.
Veel van de symboliek in het gedicht schijnt die studie te weerspiegelen.
Eerder, in 1920, verscheen zijn gedicht ‘A Cooking Egg’,
dat deze regels bevat:
Ik heb Pipit in de hemel niet nodig:
Mw. Blavatsky zal me onderwijzen
In de zeven heilige trances* . . .
*HPB zou waarschijnlijk de voorkeur hebben gegeven
aan meditaties boven trances, omdat ze de laatstgenoemde
schadelijk vond voor de menselijke psyche in dit stadium van zijn
evolutie, waarin men bewuste gewaarwording nodig heeft om goddelijke
wijsheid te bereiken.
Uit Rooms in the Darwin Hotel van Tom Gibbons blijkt dat
de werken van Eliot ‘een occulte overeenkomst’ laten zien
‘tussen de structuur van het menselijk lichaam en die van het
heelal’. In de geschriften van HPB wordt de mens vaak voorgesteld
als de microkosmos van de macrokosmos. Gibbons gelooft dat ‘het
aantoonbaar is dat zowel Het barre land als Ulysses
[van Joyce] zijn gebaseerd op verschillende versies van de occulte leer
van overeenkomsten tussen de menselijke en goddelijke werelden; en dat
ze deze leer in een gelijksoortige geest van dramatische ironie gebruiken
om aan te geven dat de schijnbaar willekeurige en zinloze gebeurtenissen
van het twintigste-eeuwse leven in feite deel uitmaken van het kosmische
en spirituele patroon dat alle creatieve dingen verenigt’.113
Thornton Wilder (1897-1975)
Hoewel Wilder in Ons stadje de conventionele christelijke
leer van de dood weergeeft, was dit niet noodzakelijk zijn eigen opvatting.
Zijn eerste roman, uitgegeven in 1926, was getiteld The Cabala,
wat erop duidt dat hij op de hoogte was van het joodse mysticisme. In
zijn laatste roman, De achtste dag (1967), is er bewijs dat
hij ook de theosofie had onderzocht.
In een passage uit het laatstgenoemde boek voeren twee verplegers in
een groot ziekenhuis een gesprek. Een van hen merkt op dat ‘alle
mensen evenveel levens leiden als er zandkorrels in de Ganges zijn’.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vraagt de ander verbaasd. ‘We
worden steeds opnieuw geboren’ is het antwoord. ‘Kijk eens
naar deze drie mannen! . . . Ze zullen binnen een paar uur dood zijn.
. . . En ze zullen honderdduizenden keren worden wedergeboren. . . .’
‘Er is een machtige ladder’, vervolgt hij. ‘In elk
nieuw leven kan een mens verdienste verwerven die hem in staat stelt
een paar sporten omhoog te gaan, of hij kan fouten begaan en terugvallen.’
Gevorderde zielen, zegt hij, zullen uiteindelijk ‘aankomen op
de drempel van het hoogste geluk. Maar – let op mijn woorden –
als ze op die drempel aankomen, zullen deze individuen niet eroverheen
gaan. Ze zullen zich het hoogste geluk ontzeggen. Ze zullen voortgaan
wedergeboren te worden. Ze zullen verkiezen te wachten tot alle anderen
die drempel hebben bereikt.’
Het voorgaande wordt zowel in het mahayana-boeddhisme als in de theosofie
onderwezen. Dat Wilder een bewonderaar van de theosofie was, lijkt duidelijk
uit zijn verwijzing naar Mw. Besant hieronder.
Op de beschreven grote ladder van het zijn, die Wilder een machtige
trap noemt, kan men soms, zegt hij, een beetje verder zien. Hij zegt
dat sommigen niet slechts één trede omhoog zijn gegaan,
maar vier: ‘Socrates of Mw. Besant, of Tom Paine of Abraham
Lincoln.’114
KINDERVERHALEN
L. Frank Baum (1856-1919)
Baum is het meest bekend als de schrijver van het geliefde fantasieverhaal
The Wizard of Oz (Lonneke in het land van Oz). Het
boek is sinds het werd uitgegeven in 1900 bij kinderen altijd heel populair
geweest, lang voordat Judy Garland de hoofdrol speelde in de film van
1939. Dr. John Algeo, hoogleraar Engels aan de University of Georgia
en voormalig redacteur van American Speech, bericht in het
artikel ‘A Notable Theosophist L. Frank Baum’, dat Baum
in de theosofie geïnteresseerd raakte via zijn schoonmoeder, Matilda
Joslyn Gage, die in maart 1885 lid werd van de TS. Ze was een van de
leidende figuren in de beweging voor vrouwenrechten in de Verenigde
Staten; ze was al in de jaren vijftig van de vorige eeuw daarin actief.
Gage werd voorzitster van de National Woman Suffrage Association en
werkte samen met Elizabeth Cady Stanton en Susan B. Anthony bij het
schrijven van de History of Woman Suffrage.
Baum werd in 1892 lid van de Theosophical Society. Twee jaar daarvoor
had hij de theosofie bij zijn lezers ingeleid in het eerste nummer van
de Aberdeen Saturday Pioneer, waarvan hij redacteur was. HPB
leefde toen nog. Baum sprak eerst over de onzekerheid die veel christenen
voelden bij de uitdaging van andere religies en het verlangen van veel
mensen naar kennis buiten de kerk:
Onder de verschillende sekten die nu zo talrijk zijn
in Amerika en die hun basis in het occultisme vinden, vallen de theosofen
bijzonder op, zowel door intelligentie als door hun aantal. . . .
Theosofie is geen religie. De aanhangers ervan zijn eenvoudig ‘zoekers
naar waarheid’. De stellingen die ze aanhangen, zijn noch voor
de onwetenden, noch voor de wereldsgezinden. In hun gelederen bevinden
zich enkele van de grootste intellecten van de oosterse en westerse
wereld. . . . Ze aanvaarden de leringen van Christus, Boeddha en Mohammed
en erkennen hen als meesters of mahatma’s – elk een ware
profeet in zijn generatie, en goed op de hoogte van de geheimen van
de natuur. De theosofen zijn in feite de ontevredenen van de wereld,
de andersdenkenden uit alle geloofsopvattingen. . . .
We hebben hun hoge moraal genoemd. Ze zijn ook rustig
en niet opdringerig, ze zoeken geen bekendheid, toch neemt hun aantal
dagelijks dermate toe dat er alleen al in Amerika duizenden zijn.
Maar ondanks dit zal het christendom, als het de waarheid is zoals
onze opvoeding ons heeft geleerd te geloven, door de theosofie niet
worden bedreigd.115
Aan het eind van zijn artikel schrijft dr. Algeo: ‘Verder bewijs
voor de betrokkenheid van Baum bij de theosofie is te vinden in zijn
kinderboeken, vooral The Wizard of Oz. . . . Zijn schrijven
is doordrongen van theosofische ideeën en werd erdoor geïnspireerd.’
In feite kan The Wizard of Oz worden beschouwd als een theosofische
allegorie, van begin tot eind doordrongen met theosofische ideeën,
zoals Algeo aangeeft in een vervolgartikel, ‘The Wizard of Oz,
The Perilous Journey’.116
Het verhaal kwam op bij Baum als inspiratie en hij aanvaardde het met
een zeker ontzag als een geschenk van buitenaf, of misschien vanuit
diep in hemzelf.
Omdat dit boek na zijn publicatie in 1900 zo populair was, bewerkte
Baum ‘het voor toneel; en het werd een zeer succesvolle musical
op Broadway en inspireerde een aantal soortgelijke werken (zoals Babes
in Toyland van Victor Herbert)’. Hij schreef ook veel andere
kinderverhalen, waaronder nog dertien Oz-verhalen.117
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 452-71
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag