11 – Bijna-dood-ervaringen en kosmisch bewustzijn
Het omslagartikel van maart 1992 van het tijdschrift Life
is getiteld ‘Aan de rand van de eeuwigheid’ door Verlyn
Klinkenborg, met de ondertitel ‘Terwijl men in de wetenschap de
betekenis van bijna-dood-ervaringen bestudeert, kunnen we misschien
iets dichter komen tot het begrijpen van het leven’. Life
bericht:
Door de geschiedenis heen zijn er mensen die de grens
van het dodenrijk zijn genaderd, en zijn teruggekeerd met griezelig
overeenkomende visioenen. Maar pas in 1975 werd kennis over bijna-dood-ervaringen
een massaverschijnsel, een onderwerp van zowel wetenschappelijke studie
als openbare discussie. In [november* van] dat jaar [publiceerde]
de psychiater Raymond Moody Leven na dit leven [Life
After Life], [met een voorwoord van Elisabeth Kübler-Ross,†
arts. Dit was] de eerste handelsuitgave die beschrijvingen van bijna-dood-ervaringen
(BDE) bijeenbracht. In de jaren daarna zijn zeven miljoen exemplaren
van Life After Life verkocht; en het heeft een bedrijfstak
doen ontstaan. Nu is door de toenemende open discussie van deze visioenen
de gedachtesfeer rond het sterven in Amerika gaan veranderen.
*Life After Life werd in november 1975 uitgegeven.
Het is misschien van betekenis dat november 1975 de honderdste verjaardag
van het stichten van de Theosophical Society was.
†Elisabeth Kübler-Ross is een baanbrekende pionier op het
gebied van BDE; zie haar biografie met de titel Quest door
Derek Gill.
Terwijl eens maar een paar onderzoekers aan het onderwerp
werkten, zijn er nu over de hele wereld tientallen: artsen, psychologen,
sociologen, antropologen, biologen, filosofen, theologen, parapsychologen,
mediums, sjamanen, yogi’s, lama’s en veel journalisten.
Er is een Journal of Near-Death Studies en een International
Association for Near-Death-Studies. In 1975 kon Moody met maar ongeveer
50 personen die een BDE hadden gehad een diepgaand vraaggesprek voeren,
maar sindsdien hebben volgens schatting van opinieonderzoekers rond
acht miljoen Amerikanen bijna-dood-ervaringen gehad. Er zijn nu meer
dan duizend bijna-dood-verhalen verzameld, gesorteerd en verwerkt
tot statistieken.
Life presenteerde twee boeiende gevallen:
Toen ze 22 was, zakte Kimberley Clark Sharp bij een
bureau voor rijvaardigheid in Kansas in elkaar en lag op de stoep,
bijna dood. ‘Ik zag om me heen een dichte, warme, mistige grijze
stof. In de mist kon ik afzonderlijke druppeltjes doordringend licht
en druppeltjes onpeilbare duisternis zien. Plotseling was er een explosie
onder me en tot de verste grenzen van mijn gezichtsveld reikte dit
licht. Het was werkelijk levend, in een ruimere betekenis dan we het
leven ervaren. Het was zo helder, de zon is niet zo helder, toch deed
het geen pijn aan mijn ogen. Het vulde alles op en ik was in het centrum
ervan. Dit licht was een en al liefde, er was niets dan liefde van
de grootste intensiteit. Er werd me informatie gegeven, in een gesprek
tussen mezelf en het licht; en ik begreep alles wat me werd verteld.
Wat leven is, waarom we worden geboren, een universeel soort kennis.
Diepzinnig, maar het had ook een eenvoud. Het leek op iets dat ik
had gekend maar was vergeten. Het was hemels, meer dan extase. Het
was een hereniging van de hoogste orde.’
Het tweede geval is als volgt:
Ik was doodziek en rilde van de koorts toen ik in
het ziekenhuis aankwam. Mijn temperatuur was bijna 41° en ik had
een onregelmatige hartslag. Ik voelde ongelooflijke pijn. De wand
van mijn baarmoeder scheurde uiteen. Ik bevond me in een shocktoestand
tengevolge van een infectie, terwijl ik ging bevallen. Ik verloor
het bewustzijn, en hoorde een stem schreeuwen: ‘Ik meet geen
bloeddruk meer!’
En toen, binnen de kleinste fractie van een seconde,
was ik uit mijn lichaam en uit de pijn. Ik bevond me tegen het plafond
in een hoek van de kamer en keek naar beneden en sloeg de artsen en
verpleegsters gade, die als gekken rondrenden om mijn leven te redden
. . . Ik bevond me in een soort tunnel, een wolkachtige omsloten ruimte,
een grijsachtige opalen weerschijn waar ik gedeeltelijk doorheen kon
kijken. Ik voelde wind langs mijn oren strijken, maar ik had geen
oren. Ik was er, maar mijn lichaam was er niet.
Ik begon het meest ongelooflijke, warme, gouden,
liefdevolle gevoel te krijgen; en het gevoel was ook een prachtig,
warm, gouden licht. Ik was in dit licht, ik maakte deel uit van dit
licht. Er was een tegenwoordigheid in het licht, een wijsheid; en
die wijsheid was het laatste woord. Deze wijsheid hield van me, en
tegelijk wist deze alles over me. Alles wat ik ooit had gedaan en
gevoeld, kon ik daar zien. Ik wilde voortgaan in het licht en daar
voor altijd blijven, maar er werd me duidelijk gemaakt dat ik terug
moest gaan om voor mijn twee kinderen te zorgen.
In diezelfde fractie van een seconde was ik terug
in mijn lichaam, terug in alle pijn. Mijn zoon werd ter wereld gebracht
en ik hoorde iedereen schreeuwen, ‘Ze is er weer!’ Ik
was zo overstuur, zo boos dat ik werd losgerukt van de prachtigste
vrede in het hele heelal. En toen vertelden ze me dat mijn zoon doodgeboren
was.
Ik heb niemand over deze ervaring verteld, maar elke
nacht denk ik erover na, en dat heeft me drie dingen geleerd. Ten
eerste weet ik dat de dood niet pijnlijk is. Ik zal nooit bang zijn
om te sterven. Ten tweede weet ik dat het belangrijk is mezelf en
anderen trouw te zijn, omdat ik verantwoording voor mijn leven zal
moeten afleggen als het voorbij is. . . . En het derde dat ik weet,
is dat als je sterft, je niet wordt uitgedoofd. Ik weet dat ik meer
ben dan mijn lichaam. Er is een ziel en die ben ik. En ik weet dat
ik, mijn ziel, er altijd zal zijn. Ik weet zeker dat er leven na de
dood is.
Onder het huidige onderzoek naar BDE bevindt zich een studie van de
opvattingen van HPB met deze dubbele titel: ‘Een negentiende-eeuws
schema voor de interpretatie van bijna-dood-ervaringen: het transpersoonlijke
model van de dood zoals weergegeven in Mw. Blavatsky’s theosofie’.
De schrijver, Jean Louis Siémons, een lid van IANDS (International
Association for Near-Death Studies) is hoogleraar biofysica aan het
Institut National Agronomique in Parijs. In zijn verhandeling van 27
bladzijden vraagt dr. Siémons: Wat wist de wetenschap een eeuw
geleden over BDE? Hij antwoordt: ‘Inderdaad heel weinig feiten,
afgezien van verhalen van mensen die van de verdrinkingsdood (en andere
ongelukken) waren gered; dit noemde Mw. Blavatsky terecht in haar eerste
boek in 1877. Ook van het panoramisch overzicht van het leven was bekend
dat dit optrad onder bepaalde pathologische omstandigheden (epileptische
aura).’210
Een van dr. Siémons’ bronnen is het artikel van HPB in
Lucifer (oktober 1889), ‘Herinnering bij stervenden’;
hij citeert daaruit:
We vinden in een heel oude brief van een meester
die jaren geleden aan een lid van de Theosophical Society werd geschreven,
de volgende veelbetekenende regels over de mentale toestand van een
stervend mens:
‘Op het laatste ogenblik wordt het hele leven
in ons geheugen weerspiegeld en komt het uit alle vergeten hoeken
en gaten tevoorschijn, beeld na beeld, het ene voorval na het andere.
De stervende hersenen maken met een uiterste krachtsinspanning het
geheugen vrij met een sterke, laatste impuls; het geheugen herstelt
getrouw iedere indruk, die in de periode van activiteit van de hersenen
daaraan werd toevertrouwd . . . Niemand sterft krankzinnig of onbewust
zoals sommige psychologen beweren. Zelfs een waanzinnige, of iemand
in een aanval van delirium tremens zal op het tijdstip van
zijn dood dit ogenblik van volmaakte helderheid hebben, hoewel hij
niet in staat is dit tegen de aanwezigen te zeggen. De man mag vaak
dood lijken. Maar vanaf de laatste polsslag, vanaf en tussen de laatste
hartenklop en het moment waarop de laatste vonk van dierlijke warmte
het lichaam verlaat – denkt het brein en doorleeft
het ego in die luttele korte seconden opnieuw zijn hele leven.’
Bovenstaande verklaring is meer dan eens krachtig
bestreden door materialisten. De biologie en de (wetenschappelijke)
psychologie, zo voerde men aan, waren beide tegen het idee; en terwijl
laatstgenoemde geen goede gegevens had om zo’n hypothese
te toetsen, wees de eerstgenoemde het idee af als een leeg ‘bijgeloof’.
(Intussen boekt zelfs de biologie vooruitgang; en we vernemen het
volgende over de laatste resultaten ervan. Dr. Ferré heeft
onlangs aan de Biologische Vereniging van Parijs een merkwaardige
mededeling gedaan over de mentale toestand tijdens het stervensproces,
die bovenstaande regels op een prachtige manier ondersteunt.)
Want dr. Ferré vestigt de aandacht van de biologen op het bijzondere
verschijnsel van levensherinneringen, en het op de blanco muren van
het geheugen plotseling weer tevoorschijn komen van ‘beeld na
beeld’ uit al zijn lang verwaarloosde en vergeten ‘hoeken
en gaten’. [Cursivering toegevoegd.]*
*Vgl. Hughlings Jackson, ‘On a particular variety
of epilepsy’ (Brain, deel XLII, blz. 179), geciteerd
door dr. Ch. Ferré in een artikel (gedateerd 16 februari 1989):
‘Note pour servir à l’histoire de l’état
mental des mourants’ (Mémoires de la Société
de Biologie de Paris, tome 1er, 9e série, 1989).
In De Sleutel tot de Theosofie schrijft HPB:
Op het plechtige ogenblik van de dood ziet ieder
mens, zelfs als de dood plotseling intreedt, zijn hele afgelopen leven
tot in de kleinste details aan zich voorbijgaan. . . . Maar dat ogenblik
is voldoende om hem de hele keten van oorzaken te laten zien die tijdens
zijn leven hebben gewerkt. Hij ziet en begrijpt zichzelf nu zoals
hij is, niet geflatteerd, en vrij van zelfbedrog. Hij leest zijn leven
en blijft als een toeschouwer omlaag zien in de arena die hij verlaat;
hij voelt en kent de rechtvaardigheid van al het lijden dat hij heeft
doorgemaakt.211
Het bovenstaande vormt een sterke aanwijzing dat HPB een grondige kennis
had van de details van de BDE, die pas in de twintigste eeuw algemeen
bekend werden. Dr. Siémons vergelijkt haar verklaringen met recente
gevallen.
[HPB] ‘Hij leest zijn leven . . . als een toeschouwer’.212
‘Er was een zekere onthechting terwijl ik dit alles gadesloeg.
Ik had het gevoel dat ik van buitenaf naar binnen keek en het scheen
dat deze herhaling [sic] van mijn leven vóór mij plaatsvond
en ik ernaar keek.
‘. . . Ik zag mijn hele leven voorbijtrekken in een groot aantal
beelden als op een podium op enige afstand van mij.’213
[HPB] ‘Als een toeschouwer omlaag zien in de arena die hij
verlaat’.
‘Ik beeldde mijn leven uit alsof ik een acteur op een toneel
was, waarop ik neerkeek vanaf bijna het hoogste balkon in het theater.
Ik was zowel held als toeschouwer en leek wel verdubbeld.’214
[HPB] ‘Hij ziet en begrijpt zichzelf nu zoals hij is, niet
geflatteerd, en vrij van zelfbedrog.’
‘Het was alsof ik goede dingen die ik had gedaan te zien kreeg,
en fouten die ik had gemaakt, weet u; en ik probeerde die te begrijpen.’215
‘Sommige mensen kenschetsen deze terugblik als een opvoedkundige
poging van het wezen van licht.’216
‘Het wezen vroeg me iets in de geest van: ‘Wat heb je met
je leven gedaan dat je me kunt laten zien?’ De reactie die werd
verwacht, was . . . een algemeen kritisch zelfonderzoek, waarbij je
vraagtekens zet bij je hele leven.’217
[HPB] ‘Maar dat ogenblik is voldoende om hem de hele keten
van oorzaken te laten zien die tijdens zijn leven hebben gewerkt.’
‘Het lijkt op: ‘Oké, hier zie je waarom je het ongeluk
kreeg. Hier zie je waarom dit gebeurde. Omdat dit en dit en dit . .
. het had allemaal betekenis.’ Zeker.’218
* * *
Het grote probleem bij het BDE-onderzoek is het identificeren van het
‘wezen van licht’. Volgens de theosofie is dat wezen iemands
eigen hogere zelf. HPB zegt dat het bijna alwetend is. Dr. Siémons
merkt op:
Mensen die deze ervaringen hadden, gebruiken vaak
in hun pogingen die te beschrijven, verschillende aanduidingen om
deze ‘tegenwoordigheid’ te identificeren – God,
Christus, engel, gids . . . Kennelijk konden ze in hun volledige onbekendheid
met diepe (spirituele) psychologie, nauwelijks betere woorden vinden
om deze onverwachte ontmoeting met hun eigen individuele ego-zelf
op een begrijpelijke manier aan te duiden. Het schijnt ‘alles
over hen te weten’; hen ‘volledig lief te hebben en te
aanvaarden’ en met hen een soort intieme ‘persoonlijke’
gedachtewisseling te hebben. Inderdaad om goede redenen –
in het licht van de theosofie – als we bedenken dat dit ego
geen vreemde is voor zijn aardse persoonlijkheid, maar nauw ‘geïnteresseerd’
blijft in haar lot: van geboorte tot dood ‘hangt’ de transpersoonlijke
individualiteit boven .’.’. haar aardse vertegenwoordiger
(of emanatie) en registreert het gedrag van laatstgenoemde en inspireert
deze met haar eigen kennis en energie door de ongesproken taal van
intuïtie, dromen, enz.219
De theosofische interpretatie wordt gesteund door Kenneth Ring, hoogleraar
psychologie aan de University of Connecticut (Storrs). We citeren uit
zijn boek Life at Death:
Moody sprak over een ‘wezen van licht’
en hoewel geen van de mensen die aan ons onderzoek deelnamen deze
omschrijving gebruikte, schenen sommigen zich bewust te zijn van een
‘tegenwoordigheid’ (of ‘stem’) in verband
met het licht . . . Hier moeten we, denk ik, een speculatieve sprong
maken. Volgens mij is deze tegenwoordigheid [of] stem in feite –
de mens zelf! Deze is echter niet slechts een projectie van iemands
persoonlijkheid, maar zijn totale zelf, of wat in sommige
tradities het hogere zelf wordt genoemd. Volgens deze opvatting
is de individuele persoonlijkheid slechts een afgesplitst fragment
van het totale zelf, waarmee het op het moment van overlijden wordt
herenigd. Tijdens het gewone leven functioneert de individuele persoonlijkheid
schijnbaar autonoom, alsof deze een afzonderlijk wezen is. Maar in
feite is het onzichtbaar verbonden met de grotere zelfstructuur waarvan
het deel uitmaakt.220
Dr. Ring voegt eraan toe: ‘Wat heeft dit te maken met het licht?
Het antwoord is – of zo zou ik het zeggen – dat dit hogere
zelf zo ontzagwekkend is, zo overweldigend, zo liefdevol en onvoorwaardelijk
verdraagzaam (als een allesvergevende moeder) en zo vreemd
aan ons geïndividualiseerde bewustzijn dat men het als afgescheiden
van zichzelf ervaart, onmiskenbaar als een ander. Het manifesteert
zich als een schitterend gouden licht, maar men ziet in feite zichzelf,
in een hogere vorm.’221
HPB’s vertaling van De Stem van de Stilte bevat deze
toepasselijke verzen:
Alles is vergankelijk in de mens behalve de zuivere,
stralende essentie van alaya [de universele ziel]. De mens is de kristalheldere
straal ervan; een bundel smetteloos licht vanbinnen, op het
lagere gebied een vorm gemaakt van klei. Die bundel is uw levensgids
en uw ware zelf, de wachter en de stille denker. [Cursivering toegevoegd.]222
Artsen spreken over twee soorten dood: de klinische dood, als alle
levenstekenen verdwijnen; en de onherroepelijke biologische dood, als
de organen zo zijn beschadigd dat ze niet meer functioneren. Weer tot
leven komen is dan onmogelijk.
Uit een occult gezichtspunt kunnen er echter andere criteria zijn voor
het vaststellen van de werkelijke dood, en dit schijnt te worden aangetoond
in het geval dat kort hierna zal worden bekeken. Welke zijn die criteria?
Helena Blavatsky schrijft (Isis Ontsluierd 1:481, Eng. uitg.)
dat ‘een wederopwekking, nadat ziel en geest geheel van het lichaam
zijn gescheiden en de laatste elektrische draad is verbroken, onmogelijk
is’. In De Geheime Leer (1:612) voegt ze eraan toe dat
een persoon nog steeds opnieuw tot leven kan worden gebracht ‘als
het astrale ‘vitale lichaam’ niet onherroepelijk is gescheiden
van het fysieke lichaam door het breken van het magnetische of odische
koord’. Het is interessant dat in het Oude Testament wordt beweerd
dat wanneer de dood intreedt, ‘het zilveren koord wordt losgemaakt’
(Prediker 12:6).
Er zijn een aantal verslagen van sterfbed-visioenen die werden ervaren
door toeschouwers die beweren dat ze dit losmaken of breken van het
zilveren, magnetische koord echt hebben gezien. Dr. Kenneth Ring noemt
er verschillende in zijn eerder genoemde Life at Death en citeert
de volgende opmerkelijke beschrijving die werd gegeven door een arts,
dr. R.B. Hout, die getuige was van het overlijden van zijn tante. Tijdens
deze ervaring zag hij niet alleen het zilveren koord, maar ook wat Blavatsky
het verbreken van ‘de laatste elektrische draad’ noemde.
De arts beschrijft in zijn visioen eerst:
[Mijn aandacht] werd getrokken door iets dat zich
onmiddellijk boven het fysieke lichaam bevond en dat in de lucht hing,
ongeveer zestig centimeter boven het bed. Eerst kon ik niet méér
onderscheiden dan een vage omtrek van een nevelige, mistige substantie.
Er scheen slechts een nevel te zijn die daar bewegingloos hing. Maar
terwijl ik keek, vormde zich heel geleidelijk voor mijn ogen een dichtere,
vastere condensatie van deze onverklaarbare damp. Toen zag ik tot
mijn verbazing dat er zich duidelijke contouren vormden en kort daarop
zag ik dat deze nevelige substantie een menselijke vorm aannam.
Al snel wist ik dat het lichaam dat ik zag, leek
op het fysieke lichaam van mijn tante; het astrale lichaam hing horizontaal
ongeveer een meter boven de fysieke tegenhanger; ik bleef kijken en
nu scheen ik het geestlichaam volledig te zien. Ik zag duidelijk de
gelaatstrekken. Ze leken erg veel op het fysieke gezicht behalve dat
ze een gloed van vrede en kracht uitdrukten in plaats van ouderdom
en pijn. De ogen waren gesloten alsof ze rustig sliep en vanuit het
geestlichaam scheen een lichtende glans te stralen.
Terwijl ik naar het zwevende geestlichaam keek, werd
mijn aandacht getrokken door een zilverachtige substantie die vanuit
het hoofd van het fysieke lichaam naar het hoofd van het geest-‘dubbel’
stroomde. Toen zag ik het verbindingskoord tussen de twee lichamen.
Terwijl ik toekeek, speelde aldoor de gedachte ‘het zilveren
koord’ door mijn hoofd. Ik wist voor het eerst de betekenis
ervan. Dit ‘zilveren koord’ was de verbinding tussen het
fysieke lichaam en het geestlichaam, zoals de navelstreng het kind
met zijn moeder verenigt.
Het koord was bevestigd aan de achterhoofdsknobbel
direct aan de basis van de schedel. Precies waar het het fysieke lichaam
raakte, spreidde het zich uit als een waaier en gingen talrijke strengeltjes
uiteen en waren afzonderlijk aan de basis van de schedel bevestigd.
Maar behalve bij de bevestigingen was het koord rond en misschien
tweeënhalve centimeter in doorsnee. De kleur was een doorschijnende,
lichtgevende zilveren straling.
Het koord scheen te vibreren van levensenergie. Ik
kon de trillingen van de lichtstroom erlangs zien, uit de richting
van het fysieke lichaam naar het geest-‘dubbel’. Met elke
trilling werd het geestlichaam meer levend en dichter, terwijl het
fysieke lichaam rustiger en bijna levenloos werd. Nu waren de gelaatstrekken
heel duidelijk. Het leven was geheel in het astrale lichaam; de trillingen
van het koord waren opgehouden.
Ik keek naar de verschillende draden van het koord
zoals ze zich als een waaier uitspreidden aan de basis van de schedel.
Elke strengel brak, het uiteindelijke verbreken was nabij. Een tweelingproces
van dood en geboorte stond op het punt te volgen. De laatste verbindingsdraad
van het zilveren koord brak en het geestlichaam was vrij.
Toen kwam het dramatische ogenblik waarop het lichtgevende lichaam
oprees uit zijn liggende positie. ‘De gesloten ogen gingen open
en een glimlach verscheen op het stralende gelaat. Als afscheid glimlachte
ze naar me en verdween toen uit mijn gezicht.’
Als men zou vermoeden dat zich zulke ontzagwekkende gebeurtenissen
voordoen als mensen sterven, wat zou men het proces dan anders gaan
zien en hoe anders zou men reageren. De mensen zouden zich al snel realiseren
dat emotioneel verdriet het vertrek van een dierbare vriend of een familielid
zou kunnen verstoren.
De plechtigheid en de bovenzinnelijke aard van de dood worden beschreven
in de roman Shosha van Isaac Bashevis Singer. Een van zijn
personages vertelt over een mystieke ervaring van ‘universele
eenheid’ die zijn wezen jaren geleden doordrong. ‘Ik was
opgegaan in de eeuwigheid. Soms denk ik dat het leek op de overgangstoestand
van leven naar wat we dood noemen. We ervaren het op de laatste ogenblikken
of misschien onmiddellijk erna. Ik zeg dit omdat dode mensen –
hoeveel ik er in mijn leven ook heb gezien – allen dezelfde uitdrukking
op hun gezicht hadden: Aha, dus dat is het! Had ik dat maar geweten!
Wat jammer dat ik het de anderen niet kan vertellen.’223
* * *
In het archief van IANDS bericht Ring:
Meer dan honderd brieven van mensen die ons als volgt
hebben geschreven: ‘Wel, ik was in feite nooit dicht bij de
dood, maar ook ik schijn iets te hebben gehad dat u een bijna-dood-ervaring
noemt . . .’ Dan is het typerend dat deze briefschrijvers een
gebeurtenis uit hun leven vertellen – tijdens meditatie, geboorte
van een kind, een persoonlijke crisis, een kerkdienst of, in veel
gevallen, schijnbaar spontaan – waarin ook zij schijnen te zijn
geraakt door hetzelfde dat mensen met een BDE te weten kwamen tijdens
een bijna-dood-crisis . . .
. . . Een onlangs uitgevoerde informele studie die
werd verricht door Pamela Rivard, een doctoraalstudente aan de University
of Connecticut, kan deze stelling illustreren. In het kort: Rivard
was geïnteresseerd in het ondervragen van mensen die beweerden
een belangrijk religieus ontwaken te hebben ondergaan in het recente
verleden. Haar bevindingen tonen ondubbelzinnig aan dat er veel punten
van duidelijke overlapping zijn tussen de religieuze ervaringen van
de ondervraagden en BDEen, zowel wat betreft de verschijnselen als
de veranderingen die deze tot gevolg hadden.
Zulke overeenkomsten dienen als ondersteuning van
een punt dat vaak over het hoofd wordt gezien bij besprekingen van
BDEen, maar dat van groot belang is voor elke poging om ze te verklaren:
Wat er gebeurt tijdens een BDE heeft in essentie niets te maken
met de dood of met de overgang naar de dood. Volgens mij kan
dit punt niet sterk genoeg worden benadrukt; en het feit dat dit niet
wordt gedaan, heeft geleid tot een ernstige vervorming van ons inzicht
in de BDE. Wat iemand overkomt tijdens een BDE is niet uniek voor
het ogenblik van een schijnbaar op handen zijnde dood. Het dichtbij
de dood komen is slechts een van de heel betrouwbare aanleidingen
tot dit soort ervaringen.
Dit dringt niet door tot veel vakmensen en ook niet
tot het publiek, omdat de huidige golf van onderzoek zich heeft vastgebeten
in de BDE als een voorbeeld van deze soort bovenzinnelijke ervaring.
Door onze collectieve fascinatie met het drama van de dood, zijn we
wat we de BDE hebben genoemd, bijna gaan gelijkstellen aan het ogenblik
van de dood zelf; en we hebben niet ingezien dat sterven slechts één
van de omstandigheden is, zij het een algemeen voorkomende, die de
aanleiding vormen voor dit soort ervaring.
Dr. Ring vervolgt:
Men moet de BDE eerder beschouwen als één
van een familie van verwante mystieke ervaringen die we altijd hebben
gehad, dan als een recente ontdekking van tegenwoordige onderzoekers
die zijn begonnen de verschijnselen rond het sterven te onderzoeken.
Om de bewering dat (wat ik voorlopig blijf bestempelen
als) de BDE algemeen voorkomt verder te ondersteunen, geven we ter
overweging de samenvatting die door psychiater Stanley Dean werd opgesteld
van de kenmerken van ‘ultrabewustzijn’, zoals hij het
noemt, en de gevolgen ervan. ‘Ultrabewustzijn’ is een
term die is bedacht door Dean, maar is bijna synoniem met een oudere,
meer bekende term, kosmisch bewustzijn. Tussen haakjes, Deans samenvatting
werd voor het eerst gepubliceerd in 1974, vóór de explosie
van belangstelling in bijna-dood-verschijnselen. Hier is de lijst
van Dean:
- Het begint met een zich bewust worden van een
verblindend licht dat de hersenen overspoelt en de geest vult. In
het Oosten wordt het de ‘pracht van Brahma’ genoemd.
Walt Whitman noemt het een onuitsprekelijk licht – ‘licht
zeldzaam, onbeschrijfelijk, dat het licht zelf verlicht –
alle tekens, beschrijvingen en talen te boven gaand’. Dante
schrijft dat het ‘een mens in een god kan doen veranderen
. . .’
- Het individu baadt in emoties van energieke vreugde,
vervoering, overwinning, grootsheid, eerbiedig ontzag en verwondering.
- Er vindt een intellectuele verlichting plaats
die onmogelijk is te beschrijven. In een intuïtieve flits is
men zich bewust van de betekenis en de bedoeling van het heelal,
een identificatie en versmelting met de schepping, de oneindigheid
en onsterfelijkheid, een diepte voorbij de diepte van geopenbaarde
betekenis – kortom, een begrip van het Overzelf dat zo almachtig
is dat religie het heeft geïnterpreteerd als God . . .
- Er is een gevoel van bovenzinnelijke liefde en
mededogen voor alle levende wezens.
- De angst voor de dood valt weg als een oude jas;
fysiek en mentaal lijden verdwijnen. Er is een verhoging van mentale
en fysieke kracht en activiteit, een verjonging en verlenging van
het leven . . .
- Er is een herwaardering van de materiële
dingen in het leven, een versterkte waardering voor schoonheid,
een besef van de relatieve onbelangrijkheid van rijkdom en overvloed,
vergeleken met de schatten van het ultrabewuste.
- Er is een buitengewone bezieling van het verstand,
een onthulling van latent genie. Het is echter allesbehalve een
passieve, droomachtige toestand; het kan een individu vermogens
schenken die zo verreikend zijn dat ze de loop van de geschiedenis
beïnvloeden.
- Er is een gevoel van missie. De openbaring is
zo roerend en diepzinnig dat het individu deze niet voor zichzelf
kan houden, maar ertoe wordt bewogen haar met alle medemensen te
delen.
- Er vindt een charismatische verandering plaats
in de persoonlijkheid – een innerlijke en uiterlijke straling,
alsof men is geladen met een goddelijk geïnspireerde kracht,
een magnetische kracht die anderen aantrekt en inspireert met onwankelbare
trouw en geloof.
- Er is een plotselinge of geleidelijke ontwikkeling
van buitengewone paranormale gaven zoals herderziendheid, buitenzintuiglijke
waarneming, telepathie, voorkennis, paranormale genezing, enz.224
Dr. Ring deelt mee:
Volgens de cijfers van George Gallup zijn er misschien
wel acht miljoen volwassen Amerikanen die een BDE hebben gehad. Natuurlijk
hebben we er geen idee van hoeveel mensen in de wereld dit soort ervaring
al hebben gehad; het lijkt echter niet onredelijk aan te nemen dat
ook miljoenen individuen buiten de Verenigde Staten een BDE hebben
gehad. Hoe dan ook, nu de technologie om stervenden in het leven terug
te roepen waarschijnlijk zal verbeteren en het gebruik ervan zich
over de wereld zal verspreiden, is het heel aannemelijk dat ook miljoenen
anderen zelf te weten zullen komen wat de mensen, die in
dit boek staan beschreven, al weten.
Maar waar het om gaat is niet alleen dat miljoenen
de BDE zelf zullen ervaren, maar ook hoe de BDE hen daarna zal
transformeren. We hebben al diepgaand onderzocht hoe het leven
en bewustzijn van mensen worden beïnvloed door een BDE, en door
welke waarden hun gedrag dan wordt geleid. Om de planetaire invloed
van deze veranderingen te kunnen waarderen, moeten we ons voorstellen
dat deze zelfde gevolgen plaatsvinden in miljoenen levens over de
hele wereld, ongeacht ras, religie, nationaliteit of cultuur.
Vanuit dit gezichtspunt kunnen we nu tenslotte de
ruimere betekenis van de BDE onderscheiden. Zou het kunnen zijn dat
mensen met een BDE – en anderen bij wie een soortgelijk ontwaken
heeft plaatsgevonden – collectief een evolutionaire stoot
vertegenwoordigen naar een hoger bewustzijn voor de mensheid als geheel?
Zou het kunnen zijn dat de BDE een evolutionair mechanisme is waardoor
individuen een zet krijgen naar het volgende stadium van menselijke
ontwikkeling door het spirituele potentieel dat tevoren latent was
te ontsluiten? Wanneer ze van de persoonlijkheid die ze voor hun BDE
waren, veranderen in een meer liefhebbend en meedogend individu –
zien we dan in feite in zulke mensen het prototype van een nieuwe
verder gevorderde tak van de menselijke soort die tot manifestatie
probeert te komen? Misschien niet langer homo sapiens, maar
met een tendens tot wat John White homo noeticus heeft genoemd?225
Zegt De Geheime Leer iets over een nieuw mensenras? Hier zijn
een aantal regels uit Deel 2, blz. 502-04:
. . . De occulte filosofie leert dat zelfs nu en
onder onze ogen het vormen van het nieuwe ras en de nieuwe rassen
wordt voorbereid, en dat de vormverandering in Amerika zal plaatsvinden
en al in stilte is begonnen. Hoewel de Amerikanen van de Verenigde
Staten nauwelijks driehonderd jaar geleden nog zuivere Angelsaksen
waren, zijn ze al een afzonderlijk volk geworden en, tengevolge van
een sterke vermenging van verschillende nationaliteiten en gemengde
huwelijken, bijna een ras met een eigen aard, niet alleen mentaal,
maar ook fysiek. . . . kortom de kiemen van het zesde onderras,
en zullen over nog enkele honderden jaren ongetwijfeld de pioniers
worden van het ras dat het huidige Europese of vijfde onderras moet
opvolgen, met al de nieuwe kenmerken daarvan. Daarna zullen ze . .
. beginnen met de voorbereidingen voor het zevende onderras; totdat
tengevolge van rampen – de eerste reeks van de rampen die eens
Europa moeten vernietigen en nog later het hele Indo-Europese ras
(en die dus ook de beide Amerika’s zullen treffen), evenals
de meeste landen die rechtstreeks met de grenzen van ons continent
en zijn eilanden zijn verbonden – het zesde wortelras op het
toneel van deze ronde zal zijn verschenen. Wanneer zal dit zijn? Wie
weet het, behalve misschien de grote meesters van wijsheid, en ze
zijn over dit onderwerp even zwijgzaam als de met sneeuw bedekte bergtoppen
hoog boven hen. Het enige wat we weten is dat het zesde ras in stilte
zal ontstaan; inderdaad zo ongemerkt dat de pioniers ervan –
de merkwaardige kinderen die zullen opgroeien tot merkwaardige mannen
en vrouwen – duizenden jaren lang zullen worden beschouwd als
afwijkende spelingen van de natuur, abnormaliteiten in fysiek en mentaal
opzicht. Dan zullen ze, terwijl hun aantal toeneemt en elke eeuw groter
wordt, zich op een dag bewust worden dat ze in de meerderheid zijn.
Dan zullen de tegenwoordige mensen langzamerhand worden beschouwd
als uitzonderlijke bastaarden, totdat deze op hun beurt in beschaafde
landen uitsterven, en alleen overleven in kleine groepen op eilanden
– de bergtoppen van nu – waar ze zullen vegeteren, degeneren
en tenslotte . . . zullen uitsterven . . .
Dit proces van voorbereiding voor het zesde grote
ras moet voortduren tijdens het hele zesde en zevende onderras . .
. Maar de laatste overblijfselen van het vijfde continent
zullen pas enige tijd na de geboorte van het nieuwe ras verdwijnen,
wanneer een andere en nieuwe woonplaats, het zesde continent,
boven de nieuwe wateren aan het oppervlak van de bol zal
zijn verschenen, om de nieuwe vreemdeling te ontvangen. . . . Toch
zal het vijfde niet sterven, maar een tijd voortleven: het zal het
nieuwe ras . . . overlappen . . . Het is dus de taak en het karma
van de mensheid van de nieuwe wereld . . . om de zaden te zaaien voor
een toekomstig, grootser en roemrijker ras dan alle die we nu kennen.
De cyclussen van de stof zullen worden gevolgd door cyclussen van
spiritualiteit en een volledig ontwikkeld denkvermogen. In overeenstemming
met de wet dat geschiedenis en rassen parallel lopen, zal de meerderheid
van de toekomstige mensheid bestaan uit roemrijke adepten.226
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 521-31
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag