6 – 17 Lansdowne Road
Na vier maanden in ‘Maycott’ had de Blavatsky Lodge ruimere
vertrekken nodig die meer centraal in Londen waren gelegen. De Keightleys
vonden precies de juiste plaats aan Lansdowne Road 17, een gebouw met
twee verdiepingen omgeven door een prachtige tuin.92
(Zie foto nr. 30.)
De verhuizing naar het nieuwe hoofdkwartier in september 1887 vond
gelijktijdig plaats met een feestelijke gebeurtenis, de publicatie van
de eerste uitgave van het mooie nieuwe tijdschrift Lucifer.
Het formaat en ontwerp van het tijdschrift stonden in scherpe tegenstelling
tot de overvolle bladzijden, kleine letters en het saaie witte papier
van The Theosophist.
De titel van het tijdschrift schokte veel mensen, onder wie de familieleden
van HPB, omdat men Lucifer gewoonlijk met de duivel of met de gevallen
engelen associeerde. HPB gaf een volledige uitleg van het woord in het
hoofdartikel waarmee het tijdschrift opende: ‘Wat zegt een naam?’
Maar ze gaf de beste verklaring in een brief aan haar familie:
Waarom moeten jullie mij aanvallen omdat ik mijn
tijdschrift Lucifer heb genoemd? Het is een uitstekende naam!
Lux, Lucis – licht; ferre –
dragen; ‘de drager van het licht’ – wat kan beter
zijn? . . . alleen door Paradise Lost van Milton is Lucifer
synoniem geworden met gevallen geesten. Het eerste achtenswaardige
doel van mijn tijdschrift zal zijn de smet van onbegrip van deze naam
te verwijderen, die door de eerste christenen voor Christus werd gebruikt.
. . .
Eosphoros van de Grieken, Lucifer
van de Romeinen – dit zijn de titels van [Venus] de morgenster,
de heraut van het heldere zonlicht. . . . Zei Christus niet over zichzelf:
‘Ik, Jezus . . . ben de heldere, de morgenster’? (Openbaring
22:16) . . . laat ons tijdschrift ook, als de bleke en zuivere ster
van de dageraad, de schitterende opkomst van waarheid aankondigen
– het tot een harmonisch geheel worden van alle disharmoniën,
van alle interpretaties naar de letter, in het ene licht
van waarheid door de geest?’93
Om dogmatisme te vermijden opende het tijdschrift zijn bladzijden voor
zowel theosofen als niet-theosofen, zoals HPB aangeeft in haar artikel
‘Wat is waarheid?’ (Lucifer, februari 1888): ‘De
grofste materialist zal gastvrijheid vinden in ons tijdschrift; ja,
zelfs zij die niet ervoor terugschrikken de bladzijden ervan te vullen
met hatelijkheden en persoonlijke opmerkingen over ons en misbruik te
maken van de leringen van de theosofie die ons zo dierbaar zijn.’
Lucifer publiceerde een roman in vijftien afleveringen die
vooraanstaande theosofen hekelde, waarbij Blavatsky werd afgeschilderd
als ‘een soort mediamieke papegaai’, om haar eigen
woorden te gebruiken.94
The Talking Image of urur, zo heet
het verhaal, werd door Franz Hartmann geschreven en verscheen daarna
als boek.95
Gravin Wachtmeister keerde in september 1887 uit Zweden terug om nieuwe
taken op zich te nemen als hoofd van de pas gevormde Theosophical Publishing
Company, die aan Duke Street zou worden gevestigd. Kort voor haar terugkeer
ontving HPB een brief van Karl Axel, de zoon van de gravin, die advies
vroeg over een persoonlijk probleem betreffende zijn gezondheid. Op
11 september antwoordde ze:
Mijn beste graaf:
Ik antwoord pas vandaag omdat ik niet uit mijn
hoofd wilde antwoorden. Het advies is dit: Leid een zo regelmatig
mogelijk leven – ga liever vroeg naar bed dan laat. Ga naar
het conservatorium in Leipzig en probeer vooraf een paar regelingen
te treffen voor het voorrecht om minder uren te studeren
in verband met je gezondheid. Als je ’s morgens of ’s
avonds lichaamsoefeningen doet, is dat ruim voldoende . . . als je
erin kan slagen je gedachten te concentreren en geheel op te gaan
in de muziek – of liever de harmonie. Want mentale,
psychische en spirituele harmonie zal, als je ziel erin baadt,
een sterke invloed hebben op het fysiologische deel van het gestel.
Als een mens mentaal heen en weer wordt geslingerd of zijn gedachten
op niets speciaals kan concentreren, ontstaat er in zijn lichaam disharmonie
en dat geeft aanleiding tot ziekte. Houd je bij de muziek en de filosofie
ervan, en alle andere filosofieën zullen op een natuurlijke wijze
tot je komen.
Ik hoop dat je me hebt begrepen, maar als je moeder
bij je is, zal ze de woorden van de meester aan je uitleggen.
Ik wens je succes en gezondheid en dank je voor je
vertrouwen. Voor altijd broederlijk de jouwe,
H.P. Blavatsky96
Door zijn muzikale loopbaan werd de graaf bekend als componist. Hij
schreef verschillende symfonieën en twee opera’s, waaronder
een opera-oratorium over het leven van Boeddha. Men zegt dat een van
zijn leraren Vincent d’Indy was. De graaf overleed op tweeëntachtigjarige
leeftijd.97
Blavatsky sprak bij een andere gelegenheid over de invloed van harmonie,
of het gebrek eraan, op het fysiologische gestel: ‘De helft, zo
niet tweederde van onze kwalen en ziekten zijn het gevolg van onze verbeelding
en angsten. Als men de laatstgenoemde vernietigt, en een andere richting
aan de eerstgenoemde geeft, zal de natuur de rest doen.’* Maar
ze voegt eraan toe dat men niet te arrogant moet worden in het wegwensen
‘van ziekten waarvoor, willen ze niet fataal zijn, de onmiddellijke
hulp van deskundige chirurgen en artsen nodig is’.98
*Medici hebben pas in de laatste dertig of veertig jaar
erkend dat veel van onze ziekten psychosomatische oorzaken hebben. Als
het lijkt alsof HPB overdrijft als ze aangeeft dat de helft tot tweederde
van onze ziekten worden veroorzaakt door verbeelding en angsten, let
dan op het volgende van dr. Edward B. Kitfield, die in 1989 in Maine
door artsen werd gekozen tot ‘familiedokter van het jaar’:
‘Driekwart van de consulten van een arts betreft kwalen met een
psychische oorzaak. Als je fysiek en emotioneel goed voor jezelf zorgt,
heb je ons niet nodig. . . . Emoties regelen het immuunsysteem.’
Negatieve gevoelens belemmeren de werking ervan (Bangor Daily News,
8 juli 1989).
Hoewel een van de theosofische adepten toegeeft dat er in onze eeuw
‘grote triomfen van de wetenschap zijn . . . bij het genezen van
ziekten’, merkt hij op dat deze inspanningen ‘bijna allemaal
zijn gericht op de gevolgen en dat ze de oorzaken
van het kwaad niet wegnemen. . . . In de toekomst, als de bloem van
onze beschaving zich ontvouwt, zullen er nieuwe ziekten en vreemdere
kwalen bekend worden, die zullen voortkomen uit oorzaken die diepgeworteld
liggen in de geest van de mensen en die alleen kunnen worden uitgewist
door een spiritueel leven te leiden.’99
HPB heeft nooit beweerd dat ze het vermogen had om ziekten te genezen,
maar er is enig bewijs dat ze kennis in deze richting had. Alice Cleather
vertelt hierover in haar boek H.P. Blavatsky As I Knew Her.
Kort na de dood van Blavatsky had Mw. Cleather de gelegenheid dr. Z.
Mennell, de arts van HPB in Londen, te raadplegen; ze merkte op:
Het was een gedenkwaardig bezoek dat bijna twee uur
duurde (tijdens ons gesprek liet hij een kamer vol patiënten
wachten). Er werd heel weinig over mijn gezondheid gezegd. . . . Maar
we spraken veel over HPB. Hij vertelde me wat een inspiratie ze bij
zijn medische werk was geweest; hoeveel ze hem had geleerd over de
aard van het lichaam en de vermogens ervan – vooral van
de hersenen. Sommige van de dingen die ze met haar eigen organisme
had aangetoond, gingen zoveel verder dan wat toen aan de medische
wetenschap bekend was, dat het zinloos zou zijn geweest ze aan de
academie van geneeskundigen voor te leggen, waarvan hij geloof ik
een vooraanstaand lid was. Hij vertelde me dat hij één
geval aan hen had voorgelegd, maar dat hij een dermate hopeloze en
vastberaden scepsis had ontmoet dat hij de poging nooit herhaalde.100
Van HPB’s genezende kracht geeft Archibald Keightley een voorbeeld
in zijn Reminiscences of H.P. Blavatsky. Hij vertelt dat hij
na een reeks inspannende theosofische activiteiten ziek werd met een
vorm van wondroos die gepaard ging met hoge koorts:
Toevallig bracht de arts van Mw. Blavatsky een bezoek,
en hij kwam bij me langs. Wat er werd gezegd, weet ik niet, maar terwijl
ik in een verdoofde toestand lag, ontdekte ik dat Mw. Blavatsky twee
vrij steile trappen was opgekomen (zij die nooit een trap opging als
ze het kon vermijden, vanwege de pijn die daardoor werd veroorzaakt)
en was gekomen om zich een oordeel te vormen over wat haar arts over
mij had bericht. Ze ging zitten en keek naar me en toen sprak ze terwijl
ze een glas water tussen haar handen hield; en na afloop heb ik dit
water opgedronken. Toen ging ze weer naar beneden en verzocht me haar
te volgen. Ik ging naar beneden en moest op de sofa in haar kamer
liggen en ik werd toegedekt. Ik lag daar half in slaap terwijl ze
bezig was met haar schrijfwerk; ze zat aan de tafel in haar grote
stoel met haar rug naar me toe. Hoe lang ik daar lag, weet ik niet,
maar plotseling ging er een diep karmijnrode bliksemflits vlak langs
mijn hoofd. Natuurlijk schrok ik ervan; en ik werd door de rug van
de stoel heen begroet met: ‘Ga liggen, waarom trek je je er
iets van aan?’ Dat deed ik en viel in slaap; nadat ik naar boven
naar bed was gestuurd, viel ik weer in slaap en de volgende ochtend
voelde ik me vrij goed, maar nog wat beverig. Toen werd ik naar Richmond
gestuurd en mij werd verboden terug te keren voordat ik was aangesterkt.101
In dezelfde herinneringen geeft Keightley een boeiend verslag van de
bijeenkomsten van de Blavatsky Lodge die toen aan Lansdowne Road was
gevestigd:
De discussies waren informeel en allen zaten verspreid
en stelden Mw. Blavatsky vragen. . . . Een deel van onze vreugde was
dat Mw. Blavatsky antwoordde volgens de Socratische methode: stel
een andere vraag en probeer zo zelf gegevens te verkrijgen. Het was
een heel effectieve methode en heeft de steller van een strikvraag
herhaaldelijk in verwarring gebracht. Als de vraag werd ingegeven
door een oprecht zoeken naar kennis, spaarde ze zich geen pijn en
moeite om alle gegevens te verschaffen die ze had. Maar als er iets
naar voren werd gebracht om haar te irriteren of te verwarren, dan
had de zaak slechte gevolgen voor de vragensteller. De bijeenkomsten
namen veel tijd in beslag, maar Mw. Blavatsky genoot van de scherpzinnige
debatten.
Op donderdagavonden waren in haar appartement gewoonlijk
alle landen vertegenwoordigd, en men kon nooit zeggen wie aanwezig
zou zijn. Soms waren er onzichtbare bezoekers, die door sommigen van
ons werden gezien, maar niet door anderen. De gevolgen waren merkwaardig;
Mw. Blavatsky was erg kouwelijk en haar kamer werd daarom heel warm
gehouden, zo erg dat het bij de bijeenkomsten vaak onaangenaam heet
was. Op een avond voor de bijeenkomst begon, kwam ik naar beneden
en trof de kamer aan als een ijskelder, hoewel het vuur en de lichten
volop brandden. Ik vestigde HPB’s aandacht hierop, maar werd
begroet met een lach en ‘O, ik heb een vriend hier op bezoek
gehad en hij vergat zijn atmosfeer te verwijderen.’
Ik herinner me dat een andere keer het appartement
geleidelijk volliep, totdat er geen lege stoel meer was. Op de sofa
zat een gedistingeerde hindoe in vol ornaat met tulband en gewaad.
Er ontwikkelde zich een gesprek en kennelijk was onze gedistingeerde
gast heel geïnteresseerd, want hij scheen de opmerkingen van
elke spreker met aandacht te volgen. De voorzitter van de loge kwam
die avond heel laat aan en toen hij binnenkwam, keek hij rond op zoek
naar een stoel. Hij liep naar de sofa en ging zitten – precies
midden op de gedistingeerde hindoe die dadelijk en met enige verbazing,
verdween als een nachtkaars die uitging!102
Tussen de bijeenkomsten en overdag was de Blavatsky Lodge een bijenkorf
van activiteit, bericht de Ierse theosoof Claude Falls Wright, die er
woonde en werkte. Behalve de stroom bezoekers, was er altijd een aantal
vrijwilligers aanwezig die met verschillende werkjes hielpen. Op een
dag stond een groep medewerkers bij elkaar en bespraken iets wat ze
als een dringend probleem beschouwden. Omdat ze tot een impasse waren
gekomen, klopte een van de jonge vrijwilligers op HPB’s deur en
vroeg haar de zaak op te lossen:
‘Mevrouw’, zei ze, ‘wat is het
belangrijkste dat nodig is bij de studie van de theosofie?’
‘Gezond verstand, mijn beste.’
‘En mevrouw, wat zou u als tweede plaatsen?’
‘Een gevoel voor humor.’
‘En als derde, mevrouw?’
Op dit punt moet haar geduld bijna op zijn geraakt.
‘O, nog meer
gezond verstand!’103
In deze periode ging HPB zelden uit, maar begin januari 1889 haalden
gravin Wachtmeister en de Amerikaanse kunstenaar Edmund Russell104
haar over om de studio van de bekende Londense fotograaf Enrico Resta
te bezoeken om enkele foto’s te laten maken. Een ervan is de beroemde
foto die de sfinx wordt genoemd. Jaren later vertelde Resta zelf het
verhaal van het bezoek in deze brief aan John Coats, toen voorzitter
van de TS in Londen:
Op een ochtend (8 januari 1889) . . . was ik in mijn
studio . . . druk bezig met het nemen van foto’s toen een assistent
tegen me fluisterde dat een dame zo mogelijk direct gefotografeerd
wilde worden, omdat ze weinig tijd kon missen. . . . Toen kwamen Mw.
Blavatsky en gravin Wachtmeister binnen. De eerste dame ging onmiddellijk
aan een kleine tafel zitten en ik zag dat ze haar rechterhand in haar
zak stopte en een sigaret rolde, wat op de foto is te zien. . . .
Zonder enig ‘studio-arrangement’ uitte Mw. Blavatsky de
wens om in die natuurlijke positie voor de camera te zitten; en omdat
ik enorm onder de indruk was van deze persoonlijkheid en haar uitstraling,
maakte ik zes platen, die tot mijn vreugde geslaagd waren. Mw. Blavatsky
stond op, bedankte me dat ik haar zo snel van dienst was geweest en
zei dat een kunstenaar mijn werk had aanbevolen. De proeven werden
verstuurd, en geretourneerd met een brief die genoegen uitdrukte over
het resultaat; en zoals u weet, zijn er voor de Theosophical Society
vele duizenden afdrukken gemaakt. . . . Nu en dan ontving ik een eenvoudige
uitnodiging om een informeel bezoek te brengen aan deze edele dame,
waarbij het gesprek ging over het leven in al zijn aspecten, soms
over de onbegrensde macht van het goede of was er een vriendelijke
belangstelling voor mijn werk waarvan ik hield. Een aantal jaren later
gaf ik de studio op en de enige negatieven die ik wilde bewaren, waren
deze zes [hierbij ingesloten]. Ik heb ze gekoesterd en ze zijn in
perfecte staat, maar nu ik een oude man van 85 ben, vind ik dat deze
realistische afbeeldingen van een grote persoonlijkheid niet langer
in mijn bezit moeten blijven.105
* * *
Een van HPB’s bezoekers tijdens de jaren in Londen was een rijke
aristocraat uit Spanje, José Xifré, die nauw bevriend
was met koningin Isabella II en koning Alfons XII. Men zegt dat toen
de koning op zijn sterfbed lag, hij Xifré erkende als de enige
onbaatzuchtige vriend die hij ooit had.106
Over zijn eerste ontmoeting met HPB zei Xifré, dat één
blik uit haar ogen ‘de persoonlijkheid die ik tot dat moment was,
doordrong en vernietigde’ en dat ‘de ideeën, neigingen
en vooroordelen ervan, die er min of meer in waren gegraveerd, verdwenen.
. . . Ik zal niet proberen dit schijnbaar verrassende feit te verklaren,
[maar dit] is, evenals alle andere dingen, gebaseerd op de grote wet
van karma. . . . Ik heb alles wat ik weet aan haar te danken. . . .
Zowel een vredige rust als een moreel evenwicht werden bereikt nadat
ik met haar had kennisgemaakt.’107
Bij een andere gelegenheid verklaarde hij dat HPB twee keer zijn leven
had gered. Eén van deze voorvallen vond plaats toen hij uit Londen
naar het vasteland vertrok. Ze zei: ‘Je zult vandaag niet vertrekken.’
Xifré antwoordde dat hij moest vertrekken. Toen Blavatsky erop
aandrong dat hij niet moest gaan, antwoordde hij: ‘Maar ik moet
gaan, het is absoluut noodzakelijk dat ik ga, ik kan mijn vertrek niet
uitstellen.’ ‘Je zult niet gaan, je moet vannacht in Londen
blijven’, beval ze. Hij gehoorzaamde met tegenzin. De volgende
dag berichtten de kranten over een vreselijke ramp waarbij de avondposttrein,
die Xifré zou hebben genomen, was betrokken.108
Ondanks de tegenwerking van de katholieke kerk, heeft Xifré
met verschillende medewerkers de theosofie in Spanje actief verbreid.
Tegen het einde van 1889 was een Spaanse vertaling gereed van Isis
Ontsluierd, Esoteric Buddhism, Licht op het Pad
en De Sleutel tot de Theosofie.109
Er werd een brochure met de titel ‘Wat is theosofie?’ verspreid
op universiteiten, in bibliotheken en clubs in heel Spanje. In mei 1893
werd in Madrid het theosofische tijdschrift Sophia begonnen,
waarvan 17 jaargangen verschenen. De Zirkoff merkt op: ‘het grootste
en duurzaamste resultaat van het onvermoeibare werk van José
Xifré, verricht in nauwe samenwerking met enkele vertrouwde vrienden
en medewerkers, was misschien de publicatie van een voortreffelijke
Spaanse vertaling van De Geheime Leer, waarvan het eerste deel
in 1895 verscheen.’110
Het theosofische werk van Xifré werd uiteindelijk het zwijgen
opgelegd toen hij zijn vermogen verloor; iets dat volgens hem het werk
was van de kerk.111
In Engeland speelde de Anglicaanse kerk een grote rol bij het verbieden
van Lucifer, overal waar tijdschriften werden verkocht. Vooral
aanstootgevend voor de kerk was ongetwijfeld het hoofdartikel in het
decembernummer van 1887, ‘Lucifer aan de aartsbisschop
van Canterbury, met groeten!’ waarin werd aangetoond dat ‘de
leringen van de kerk op bijna elk punt in directe tegenstelling
staan met de leringen van Jezus’. Het besluit als volgt:
En nu, mijn Lord aartsbisschop, hebben we met respect
de belangrijkste punten van verschil en van onenigheid tussen theosofie
en de christelijke kerken aan u voorgelegd, en u verteld dat de theosofie
en de leringen van Jezus één zijn. U heeft onze geloofsbelijdenis
gehoord en de grieven en klachten die we hebben tegen het dogmatische
christendom. Wij, een handvol nederige individuen, die rijkdom noch
wereldse invloed bezitten, maar die sterk zijn in onze kennis, hebben
ons verenigd in de hoop het werk te doen waarvan u zegt dat uw meester
dat aan u heeft toebedeeld, maar dat zo droevig wordt verwaarloosd
door de rijke en overheersende kolos – de christelijke kerk.
We vragen ons af of u dit aanmatiging zult noemen?
Zult u ons in dit land van vrije meningsuiting, en vrijheid van handelen
geen andere erkenning durven geven dan het gebruikelijke anathema
dat de kerk in petto houdt voor de hervormer? Of mogen we hopen dat
de bittere lessen van ervaring, die dat beleid de kerken in het verleden
heeft gegeven, de harten zal hebben veranderd en het begrip van haar
heersers zal hebben verlicht; en dat het komende jaar, 1888, getuige
zal zijn van het in vriendschap en goede wil naar ons uitsteken van
de hand van de christenen? Dit zou slechts een rechtvaardige erkenning
zijn van het feit dat de relatief kleine groep die de Theosophical
Society wordt genoemd, geen voortrekker is van de antichrist, geen
gebroed van de kwade zoals de kerk deze ziet, maar de praktische helper,
misschien de redder van het christendom; en dat deze slechts probeert
het werk te doen dat Jezus, evenals Boeddha en de andere ‘zonen
van god’ die aan hem voorafgingen, al zijn volgelingen heeft
bevolen te ondernemen, maar dat de kerken, die dogmatisch zijn geworden,
totaal niet kunnen volbrengen.
En nu, als uwe Hoogwaardigheid kan bewijzen dat wij de kerk waarvan
u het hoofd bent, of de populaire theologie, onrecht aandoen, beloven
we onze fout in het openbaar te erkennen. Maar – ‘wie
zwijgt stemt toe’.112
De aartsbisschop bleef zwijgen. Brieven die Lucifer ontving,
toonden een wijdverbreide instemming met dit gedurfde redactionele artikel.
Het tijdschrift verspreidde vijftienduizend extra exemplaren als een
verdere uitdaging aan de kerk om zich te hervormen.
* * *
In het decembernummer van Lucifer stond ook de tweede van
drie afleveringen van HPB’s ‘Het esoterische karakter van
de evangeliën’ – nog een reden voor verzet tegen de
theosofie door degenen die de leringen van Jezus letterlijk namen.113
HPB wijst erop dat de evangeliën zelf onthullen dat Jezus zijn
discipelen een esoterische of geheime leer onderwees: ‘U is gegeven
het geheimenis van het koninkrijk Gods te kennen, maar tot hen die buiten
staan, komt alles in gelijkenissen’ (Marcus 4:11); ‘en
zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, maar afzonderlijk aan zijn
discipelen verklaarde Hij alles’ (Marcus 4:34). In het
Nieuwe Testament staan parabelen, maar wie kent de innerlijke betekenis
ervan?
Blavatsky zei dat de esoterische leringen werden bewaard en onderwezen
door de christelijke gnostici, die deze op hun beurt ontvingen van de
discipelen van Jezus. Men kan zich goed voorstellen hoe zo’n bewering
de orthodoxe christenen van haar tijd zou schokken, want men had hen
geleerd dat gnosticisme een gevaarlijke ketterij was die in de tweede
eeuw binnen de katholieke kerk was ontstaan. Gedurende enkele eeuwen
hebben de vroege kerkvaders elke gnostische tekst vernietigd die ze
konden vinden. Vaak stond er de doodstraf op als men een gnosticus was;
en het enige wat men over deze religie te weten kon komen, kwam uit
de verwrongen verhalen van christelijke schrijvers. Zelfs de naam gnosticus
werd aan toekomstige generaties overgeleverd als iets dat men moest
schuwen als de pest.
Onpartijdige geschiedkundigen zoals Gibbon dachten er anders over.
HPB citeerde zijn uitspraak dat de gnostici ‘het meest geleerd’
waren ‘van degenen die christenen werden genoemd’ en dat
ze niet ermee tevreden waren alleen maar gelovig te zijn. Noch waren
ze tevreden met louter kennis, maar ze zochten directe, persoonlijke
ervaring van de gnosis.114
Het woord gnosticus komt van een Grieks woord dat ‘kennis’
betekent.
Sinds de tijd van HPB zijn onbevooroordeelde geleerden zich steeds
meer bewust geworden van de waarde van de gnostische literatuur. Eén
van die geleerden, Eerw. A.A.F. Lamplugh, schreef in de inleiding van
zijn vertaling van de gnostische Codex Brucisnus, die in 1918
werd uitgegeven als The Gnosis of the Light: ‘Recente
onderzoekingen hebben vraagtekens gezet bij . . . de traditionele ‘feiten’.
De brandende vraag bij enkelen vandaag, en bij velen in de toekomst,
is of zal zijn – niet hoe een bijzonder dwaze en losbandige ketterij
op kon komen binnen de kerk – maar hoe de kerk uit de grote gnostische
beweging ontstond, hoe de dynamische ideeën van de gnosis gekristalliseerd
raakten tot dogma’s?’115
Zo was ook Carl Jung ervan overtuigd dat ‘de centrale ideeën
van het christendom zijn geworteld in de gnostische filosofie’.116
Wie bekend is met zijn geschriften, weet hoe grondig hij de gnostische
leringen en symbolen heeft bestudeerd.
In Isis (2:205, Eng. uitg.) zegt HPB dat het Nieuwe Testament,
het Evangelie van Johannes en de Handelingen van de Apostelen wemelen
van gnostische uitdrukkingen, zoals geleerden nu toegeven. Het is van
belang dat twee aantekeningen in het notulenboek van de Blavatsky Lodge
voor het jaar 1889 vermelden dat HPB op 12 oktober voor de loge een
toespraak gaf over het Evangelie van Johannes en dat ze op 24 oktober
sprak over het onderwerp Jezus en Johannes.
De meest dramatische bevestiging van het theosofische standpunt dat
de geheime leringen van Jezus werden bestudeerd en gekoesterd door de
eerste gnostici, kwam in het midden van de twintigste eeuw. In 1945
werd er een verbazingwekkende ontdekking gedaan door een Arabische boer,
Mohammed Ali genaamd, samen met zijn broers, bij een rotswand bij Nag
Hammadi, een stad aan de Nijl ongeveer 500 kilometer van Caïro.
Nadat ze van hun kamelen waren afgestegen, probeerden ze speciale aarde
te krijgen om hun gewas te bemesten. Toen ze rond een massieve kei in
een oude Koptische begraafplaats groeven, stootten ze op een rode aardewerken
kruik die bijna een meter hoog was. Mohammed aarzelde om de kruik te
breken omdat hij dacht dat daarin een djinn of geest zou kunnen
huizen. Maar toen hij bedacht dat er goud in kon zitten, sloeg hij ze
stuk, maar werd teleurgesteld toen hij dertien in leer gebonden boeken
plus een massa losse vellen papyrus-manuscript vond. Thuisgekomen smeet
hij alles naast het fornuis; en zijn moeder gebruikte veel van de losse
vellen om het vuur aan te maken.
Hoe het boek tenslotte onder de aandacht van de autoriteiten in Egypte
kwam – en van geleerden over de hele wereld – is een verhaal
met veel drama, opwinding en intrige; in de christelijke academische
wereld ontstonden jaloerse conflicten over wie als eerste de documenten
zou vertalen.117
Het grote publiek was zich in het algemeen niet bewust van de ontdekking
tot 1979, toen De gnostische evangeliën van Elaine Pagels
werd uitgegeven. Pagels had Koptisch gestudeerd aan Harvard University
en was door de universiteit naar Egypte gezonden om de Nag-Hammadi-documenten
te bestuderen. Haar overal geroemde boek ontving de ‘National
Book Critics Circle Award’ en werd gekozen en aanbevolen door
de ‘Book-of-the-Month-Club’. The New Yorker noemde
het ‘een intellectueel elegante, beknopte studie. . . . Hoe ze
in zo’n kort bestek de wereld van het vroege christendom weet
op te roepen is een wonder.’
‘Zij die de [Nag-Hammadi-] geschriften lieten circuleren en er
eerbied voor hadden,’ verklaart Pagels, ‘beschouwden zich
niet als ketters, maar als gnostici – dat wil zeggen als christenen
die kennis (gnosis) bezitten over de geheime leer van Jezus –
kennis die verborgen is voor de meerderheid van de gelovigen –
tot ze hebben bewezen spiritueel volwassen te zijn.’ Ze citeert
het vers dat eerder uit het Evangelie van Marcus werd aangehaald waarin
Jezus tegen zijn discipelen zegt: ‘U is gegeven het geheimenis
van het koninkrijk Gods te kennen, maar tot hen die buiten staan, komt
alles in gelijkenissen’ (Marcus 4:11).
In De gnostische evangeliën merkt Pagels op dat ‘denkbeelden
die wij in verband brengen met oosterse religies, in de eerste eeuw
in het Westen opkwamen door de gnostische beweging, maar ze werden onderdrukt
en veroordeeld door polemisten zoals Irenaeus’. Van deze denkbeelden
was reïncarnatie een van de belangrijkste, hoewel de bron ervan
niet de oosterse religies was maar, volgens de gnostici, het oorspronkelijke
christendom zelf. Prof. Geddes MacGregor verklaart in zijn boek Reincarnation
and Christianity dat ‘opvattingen over reïncarnatie
heel gewoon waren in de gnostische gedachtesfeer waarin het christendom
zich ontwikkelde’.118
De Franse egyptoloog Jean Doresse onthulde dat volgens de Nag-Hammadi-teksten
‘de mens door opeenvolgende geboorten moet gaan vóór
hij het doel bereikt’.119
De Pistis Sophia is nog een Koptisch werk dat Pagels in een
ander verband citeert. Het werd in het midden van de achttiende eeuw
ontdekt en bevat veel bladzijden waarin Christus zijn discipelen zelf
onderwijst over diverse aspecten van reïncarnatie120
[en andere mysterieleringen over wat er na de wederopstanding gebeurt].
G.R.S. Mead, de geleerde secretaris van HPB, was de eerste die de Pistis
Sophia uit de Latijnse vertaling in het Engels overzette. Vóór
het als boek werd uitgegeven, verscheen ongeveer de helft ervan in afleveringen
in Lucifer; en HPB gaf er in dit tijdschrift een commentaar
op dat veertig bladzijden beslaat.121
Het werk van de theosofie op het terrein van het esoterische christendom
krijgt erkenning in het artikel in de Encyclopaedia Britannica
over christendom door de kerkhistoricus Ernst Wilhelm Benz. Bij het
onderwerp ‘moderne stromingen in het esoterische christendom’
schenkt Benz ook aandacht aan de theosofie, die hij definieert als ‘voornamelijk
gekenmerkt door een combinatie van christelijke tradities en leringen,
en Aziatische hogere religies’. Hij besluit het artikel met een
verrassende opmerking: ‘. . . Veel geleerden zijn ervan overtuigd
dat men in de 20ste eeuw een esoterisch christendom nodig heeft om een
wezenlijke taak te vervullen als contrabeweging tegen een verlies van
spirituele inhoud bij een dogmatische, institutionele en sociaal statische
kerkorganisatie.’122
Hier volgt tot slot nog één gedachte over de ontdekkingen
van de Pistis Sophia en de Nag-Hammadi-geschriften. Oppervlakkig
gezien was het heel toevallig dat de Pistis Sophia en Nag-Hammadi-geschriften
aan het licht kwamen. Hetzelfde geldt voor de Dode Zeerollen, die onder
geleerden heel wat opschudding hebben veroorzaakt. In Isis Ontsluierd
(2:26, Eng. uitg.), citeert HPB Max Müller, die in de jaren zestig
van de 19de eeuw opmerkte:
De godsdienstwetenschap staat nog maar in de kinderschoenen.
. . . In de afgelopen vijftig jaar zijn de authentieke documenten
van de belangrijkste religies in de wereld op een heel onverwachte
en bijna wonderbaarlijke manier teruggevonden. We zijn nu in
het bezit van de canonieke boeken van het boeddhisme; de Zend-Avesta
van Zarathoestra is niet langer een gesloten boek voor ons; en de
lofzangen van de Rig Veda hebben ons religies geopenbaard
in een stadium dat voorafgaat aan het eerste begin van de mythologie
die in Homerus en Hesiodus al een vervallen ruïne was.
HPB voegt in een voetnoot eraan toe:
Een van de verbazingwekkendste feiten die onder onze
aandacht zijn gekomen, is dat de onderzoekers die deze zaken diepgaand
bestuderen het herhaaldelijk voorkomen van deze ‘onverwachte
en bijna wonderbaarlijke’ ontdekkingen van belangrijke documenten
op heel geschikte momenten, niet in verband brengen met een vooropgezet
plan. Is het zo vreemd dat de bewaarders van ‘heidense’
kennis, als ze zien dat het juiste ogenblik is aangebroken, ervoor
zorgen dat het benodigde document, boek of overblijfsel ogenschijnlijk
toevallig in handen valt van de juiste man?
Men vraagt zich af hoeveel andere documenten, boeken of overblijfselen
verborgen liggen en het juiste moment afwachten om tevoorschijn te komen.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 325-35
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag