4 – De eerste maanden in Londen
Bertram Keightley vertelt in zijn verslag van het schrijven van De
Geheime Leer over de laatste dagen in Oostende en de eerste in
Maycott:
De verhuizing vond plaats zonder onaangename gebeurtenissen,
hoewel het inpakken van haar boeken, papieren, manuscripten, enz.,
werkelijk een verschrikkelijke onderneming was, want ze ging tot het
allerlaatste moment door met schrijven; en je kon er zeker van zijn
dat, zodra een boek, een vel papier of een stuk manuscript zorgvuldig
op de bodem van een of andere doos was opgeborgen, ze het dringend
nodig zou hebben en erop zou staan dat het koste wat het kost tevoorschijn
werd gehaald. Maar we kregen alles tenslotte ingepakt en bereikten
Maycott en voor we twee uur in het huis waren, had HPB haar schrijfmateriaal
uitgepakt en was weer hard aan het werk. Haar werklust was verbazingwekkend;
van de vroege ochtend tot laat in de avond zat ze aan haar bureau
en zelfs toen ze zo ziek was dat de meeste mensen hulpeloos in bed
zouden hebben gelegen, zwoegde ze vastberaden door aan de taak die
ze op zich had genomen.82
Drie weken nadat HPB in Londen was aangekomen, werd een nieuwe theosofische
loge geboren. Olcott vertelt dat ‘een groep van veertien jonge
mensen samenkwam om de sindsdien wereldberoemde Blavatsky Lodge op te
richten; de keuze van de titel was bedoeld als openbare trouwbetuiging
aan Blavatsky, nu haar naam zo was bezoedeld in het Coulomb-zendelingen-complot’.83
Het notulenboek van de Blavatsky Lodge vermeldde in het verslag van
de eerste officiële bijeenkomst op 19 mei ‘dat het doel
van de loge actief werk zou zijn’.84
De volgende bijeenkomst was op 25 mei, waar voorstellen werden aangenomen
om een tijdschrift en een uitgeverij te beginnen. Bertram Keightley
vertelt in zijn Reminiscences waarom men tot het tijdschrift
had besloten:
[HPB] zag dat het nog minstens een jaar zou duren
om De Geheime Leer persklaar te maken; [daarom] wees [ze]
erop dat intussen een soort openbare propaganda of naar buiten gerichte
activiteit onontbeerlijk was; de enige manier die we konden bedenken,
was een tijdschrift te beginnen met HPB als redactrice. We besloten
dus te beginnen met een tijdschrift getiteld Lucifer: de Lichtbrenger;
en we begonnen te werken aan de zakelijke voorbereidingen.85
Lucifer had een mederedactrice, de romanschrijfster Mabel
Collins, schrijfster van het klassieke theosofische boek Licht op
het pad. De nieuwe onderneming begon in haar huis, Maycott.
Hoewel Sinnett het niet eens was met de terugkeer van HPB naar Londen,
zag hij de zaken later anders. In The Review of Reviews (juni
1891) merkte hij bij haar overlijden op:
. . . in de paar resterende jaren van haar leven
zien we dat haar persoonlijke overwicht en invloed op allen om haar
heen voortdurend toenam. Haar ontvangsten werden druk bezocht, haar
vitaliteit en energie . . . hebben hun oude kracht herkregen, allerlei
soorten plannen zijn om haar heen opgezet om de theosofische beweging
voort te stuwen en er kwam een praktisch antwoord aan de critici die
veronderstellen dat de belangstelling die Mw. Blavatsky opwekt, draait
om ‘verschijnselen’, al dan niet echt . . . door het feit
dat in deze laatste paar jaren haar inspanningen in het openbaar volledig
waren gericht op het onderwijzen van theosofische filosofie en ethiek,
en geen toevallige bezoeker van haar recepties of lezingen is ooit
aangemoedigd om ook maar de geringste manifestatie van occulte mysteriën
te verwachten.
HPB lichtte dit nieuwe beleid toe in Lucifer (februari 1888):
‘Occulte verschijnselen’ . . . hebben
het gewenste resultaat niet opgeleverd. . . . We verkeerden in de
veronderstelling dat intelligente mensen, vooral wetenschappers, tenminste
het bestaan van een nieuw en hoogst interessant gebied van onderzoek
zouden erkennen als ze getuige zouden zijn van de uitwerking die de
wil kan hebben op de stof en waarvoor ze geen verklaring hadden. We
namen aan dat theologen het bewijs op prijs zouden stellen, dat ze
in deze agnostische tijd zo dringend nodig hebben, dat de ziel en
de geest niet slechts scheppingen van hun verbeelding zijn . . . maar
entiteiten even werkelijk als het lichaam en veel belangrijker. Deze
verwachtingen zijn niet uitgekomen. De verschijnselen werden verkeerd
begrepen en in een verkeerd daglicht gesteld, zowel wat hun aard als
hun doel betreft. . . .
Dat de verschijnselen nieuwsgierigheid opwekten bij
degenen die er getuige van waren, is zeker waar, maar deze was helaas
voor het grootste deel van een zinloze soort. De meeste getuigen ontwikkelden
een onverzadigbare honger naar verschijnselen om de verschijnselen
zelf. Deze verschijnselen waren alleen onbeduidende en zogezegd toevallige
illustraties van de waarheid en kracht van een filosofie of wetenschap
die ze echter niet wilden bestuderen. .'.'. Behalve in een paar opzichzelfstaande
en gerespecteerde gevallen, [werden ze] nooit anders ontvangen dan
als zogenaamde wonderen, of als werken van de duivel, of als platvloerse
kunstjes, of als iets amusants om aan te gapen, of als het optreden
van die gevaarlijke ‘spoken’ die een maskerade opvoeren
in seancekamers en zich voeden met de levensenergieën van de
mediums en de aanwezigen. . . .
Een occultist kan verschijnselen teweegbrengen, maar
hij kan de wereld niet voorzien van hersenen, noch van de intelligentie
en het goede vertrouwen die nodig zijn om ze te begrijpen en naar
waarde te schatten. Daarom hoeft men zich nauwelijks erover te verwonderen
dat het bericht kwam om de verschijnselen op te geven en
de denkbeelden van de theosofie op hun intrinsieke waarde te laten
beoordelen.
* * *
Kort nadat HPB naar Maycott was verhuisd, droeg ze het meter-hoge manuscript
van De Geheime Leer voor analyse over aan de Keightleys, die
beiden in Cambridge waren afgestudeerd. Nadat ze veel tijd aan het manuscript
hadden besteed, concludeerden ze dat het een buitengewoon werk was maar
dat de presentatie ‘geen plan, structuur of rangschikking’
had. HPB gaf hen de opdracht dit te verbeteren. Omdat ze haar manuscript
in zijn oorspronkelijke vorm niet wilden veranderen, lieten ze het door
een beroepstypist uittypen en werkten ze met die kopie.86
In 1889, toen dr. Keightley een conventie van de TS in de Verenigde
Staten bijwoonde, werd hij door de New York Times geïnterviewd.
De Geheime Leer werd genoemd toen de verslaggever vroeg of
HPB ‘nu ooit enige verschijnselen teweegbracht waarbij occulte
krachten worden gemanifesteerd, die in het verleden aan haar werden
toegeschreven?’ Keightley antwoordde:
Heel zelden, behalve als die op een praktische zakelijke
manier plaatsvinden tijdens het werk. . . . Terwijl ze aan haar Geheime
Leer werkte [toen ze pas uit India was gekomen], had ze geen
enkel naslagwerk of gezaghebbende bron bij zich; toch citeerde ze
vaak lange passages van twee- of driehonderd woorden uit verschillende
boeken, en gaf daarbij de schrijver, het boekdeel en de bladzijde
even nauwkeurig als bij rechtstreekse raadpleging. Ik werd er een
beetje ongerust over en zei tegen haar: ‘Denk je niet dat het
goed is dat ik de juistheid van enkele van deze citaten naga?’
‘Zeker, als je dat wilt’, antwoordde
ze. Ik nam dus een groot aantal ervan mee en ging naar het Brits Museum,
de enige plaats waar de boeken, zover ik weet, waren te vinden. Daar
ontdekte ik dat ze tot in het kleinste detail nauwkeurig waren, behalve
dat ik in één of misschien twee gevallen de geciteerde
passage niet vond op de bladzijde die ze had aangegeven. Zeg bijvoorbeeld
dat de opgegeven bladzijde 307 was. Daar stond het niet. Maar toen
kreeg ik een idee, en sloeg bladzijde 703 op en vond het daar woord
voor woord. De oorzaak voor de verwisseling van de cijfers lag in
hun omkering in het astrale licht, dat de dingen precies weergeeft
alsof ze in een spiegel worden getoond. Ze nam niet altijd de moeite
om het proces zorgvuldig om te keren, vooral als ze fysiek erg vermoeid
was. . . .
De citaten waarnaar wordt verwezen, waren voornamelijk
uit het Journal of the Asiatic Society in Calcutta, veel ervan uit
de verhandelingen van kolonel Wilford, werk dat niet meer dan vijftig
of zestig jaar oud is en niet buitengewoon zeldzaam, maar in het bezit
van slechts enkele privépersonen en zeker niet in het hare.
Evenmin raadpleegde ze ze bij haar werk, behalve in het astrale licht
op de manier die ik heb aangegeven.87
Er werden veel andere onderwerpen besproken, maar toen de lezers van
de Times de volgende dag hun krant opensloegen, zagen ze het
interview met de kop:
het nuttige astrale licht
__________________________
Door middel waarvan men kan citeren
wat men niet heeft gelezen
Onder de bezoekers in de zomer van 1887 bevond zich Alexander Fullerton
uit de Verenigde Staten. Hij was een actief medewerker van de TS in
New York en de rechterhand van Judge bij het uitbrengen van The
Path; hij had zijn loopbaan als episcopaal predikant opgegeven
om volledig voor de theosofie te kunnen werken.88
Hij herinnerde zich:
Ik kan me mijn eerste gesprek met [HPB] in augustus
1887 goed herinneren. Ik merkte op dat ik natuurlijk enige schroom
voelde omdat ik in aanwezigheid was van iemand die iedere gedachte
kon lezen. Ze antwoordde dat zo’n daad oneerlijk zou zijn. Ik
zei dat ik het niet zozeer ‘oneerlijk’ zou noemen, hoewel
het onvriendelijk of opdringerig zou kunnen zijn. Ze antwoordde, nee,
het zou oneerlijk zijn; ze had niet meer recht om zonder toestemming
bezit te nemen van de geheimen van een ander dan van zijn portemonnee;
en dat ze de kracht nooit gebruikte tenzij de persoon dat zelf vroeg,
of de omstandigheden zodanig waren dat het noodzakelijk werd.89
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 316-9
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag