3 – Verhuizing naar het Westen
In de lente van 1886 stond HPB aan de vooravond van een belangrijke
verandering van woonplaats; het was echter slechts een tijdelijke ontsnapping
aan de hete Würzburgse zomer. Ze had besloten de zomer door te
brengen met Vera en haar oudste dochter, die zich beiden vreugdevol
met HPB hadden verzoend. Men was van plan naar de badplaats Oostende
aan de Belgische kust te gaan. Omdat gravin Wachtmeister op een zakenreis
in Zweden was, werd HPB vergezeld door een recente bezoekster, Emily
Kislingbury, een oude Britse vriendin die in New York was toen de TS
werd opgericht. Gebhard ontmoette het gezelschap in Keulen en haalde
hen over hem thuis in Elberfeld op te zoeken. HPB was van plan maar
een paar dagen te blijven, maar ze verstuikte haar enkel en moest twee
maanden het bed houden met verschillende kwalen. Vera en haar dochter
kwamen half mei aan en bleven tot juli, toen ze met haar naar Oostende
reisden. De nicht, die ook Vera heette, beschreef later een voorval
bij de Gebhards:
Als ik ’s morgens beneden kwam . . . trof ik
gewoonlijk mijn tante verdiept in haar werk aan. Zover ik weet, schreef
ze nooit op die tijd van de ochtend, maar las zorgvuldig door wat
de vorige avond was geschreven. Op een dag zag ik duidelijke sporen
van verwarring op haar gezicht. Omdat ik haar niet wilde storen, ging
ik rustig zitten en wachtte tot ze iets zou zeggen. . . . Tenslotte
riep ze naar me: ‘Vera’, zei ze, ‘kun je me vertellen
wat een pi is?’ Ik was nogal verbaasd over zo’n vraag
en zei dat ik dacht dat ‘pie’ een soort Engels gerecht
was. ‘Doe niet zo dwaas’, zei ze nogal ongeduldig. ‘Begrijp
je niet dat ik een beroep doe op je wiskundekennis? Kom eens hiernaar
kijken.’
Ik keek naar de bladzijde die voor haar op tafel
lag, en zag dat die vol stond met cijfers en berekeningen en al snel
werd me duidelijk dat de formule π = 3,14159 in het hele stuk
fout was geschreven. Er stond π = 31,4159. Met grote vreugde
en triomf haastte ik me haar op de hoogte te stellen van haar vergissing.
‘Dat is het!’ riep ze uit. ‘Die verdraaide komma
[,] zat me al de hele ochtend dwars. Ik had gisteren nogal haast om
op te schrijven wat ik zag en toen ik vandaag een eerste blik wierp
op die bladzijde, had ik een sterk hoewel vaag gevoel dat er iets
mis was; en wat ik ook deed, ik kon me niet herinneren waar de komma
in feite stond toen ik dit getal zag.’
Omdat ik toen weinig wist van theosofie in het algemeen
en van mijn tante’s manier van schrijven in het bijzonder, viel
het me natuurlijk op dat ze niet in staat was zo’n kleine fout
te verbeteren in de ingewikkelde berekeningen die ze zelf had opgeschreven.
‘Je bent zo groen als gras’, zei ze,
‘als je denkt dat ik alle dingen die ik opschrijf werkelijk
weet en begrijp. Hoe vaak moet ik tegen jou en je moeder nog zeggen
dat de dingen die ik schrijf me worden gedicteerd [en] dat ik soms
manuscripten, getallen en woorden voor me zie waarvan ik niets afweet.’
Toen ik enkele jaren later De Geheime Leer las, herkende
ik de bladzijde. Het was een van de bladzijden waarop hindoe-sterrenkunde
wordt besproken.57
Het drietal kwam hartje zomer in Oostende aan, toen logies duur en
schaars was. Nadat Vera en haar dochter naar Rusland waren teruggekeerd
en totdat de gravin ergens in augustus aankwam, was HPB alleen met haar
dienstmeisje – behalve tijdens een bezoek van Sinnett.58
Ze schreef aan haar zuster: ‘Nu ik alleen ben, zal ik mezelf onder
handen nemen; en in plaats van een rusteloze rondzwervende jood te zijn,
zal ik me veranderen in een ‘heremietkreeft’, een versteend
zeemonster dat op de kust is aangespoeld. Ik zal schrijven, alsmaar
schrijven – mijn enige troost! Ach, hoe gelukkig zijn de mensen
die kunnen lopen. Wat een leven om altijd ziek te zijn – en zonder
benen op de koop toe.’59
Anderhalf jaar later was haar gezondheid niet veel beter. Ze schreef
aan rechter Khandalavala: ‘Ik heb niet erg lang meer te leven
en ik heb in deze drie jaar geduld geleerd. Mijn gezondheid is beter,
maar in het algemeen is die voor het leven verwoest. Ik voel me alleen
goed als ik zit en schrijf. Ik kan niet langer dan een minuut
lopen of staan.’ Ze had een chronische nierkwaal, die gezwollen
benen veroorzaakte; en haar knieën waren zo jichtig dat elke stap
folterende pijn veroorzaakte.60
Voor sommige mensen is het misschien een raadsel waarom HPB, die als
jonge vrouw een krachtige gezondheid had tijdens haar wereldreizen,
zo vaak ziek was en de laatste vijf jaar van haar leven feitelijk was
gebonden aan de stoel waarin ze schreef. Malcolm W. Browne, wetenschappelijk
essayist voor de New York Times, heeft over dit probleem nagedacht
in verband met een aantal beroemde mensen en schreef in zijn artikel
van 10 maart 1981, ‘Heeft ziekte een goede kant?’:
Einstein beschreef in een van zijn brieven die hij
ergens in de jaren veertig aan zijn oude vriend en arts Rudolph Ehrmann
schreef, een aanval van acute pijn in de onderbuik die hij pas had
gehad. Einstein werd 30 jaar lang met tussenpozen door deze klachten
geplaagd, en hoewel men aannam dat het een probleem met de galblaas
was, werd dit nooit verholpen. . . . ‘Als ik lijd onder zo’n
aanval’, zei Einstein, ‘kan ik heel goed werken. Het schijnt
niet gunstig voor de verbeelding te zijn als men zich te goed voelt.
De goden schijnen tenminste goede bedoelingen met mij te hebben als
ze mijn galblaas samenknijpen.’
Sigmund Freud, die ook chronisch leed aan pijn in
de onderbuik, schreef: ‘Ik weet al sinds lang dat ik niet druk
bezig kan zijn als ik in goede gezondheid verkeer; integendeel, ik
heb een zekere mate van ongemak nodig waar ik vanaf wil komen.’
Browne bericht verder dat Sir George Pickering, een eminente Britse
professor in de geneeskunde, in het boek Creative Malady een
treffende analyse gaf van de ziekte waardoor Charles Darwin het grootste
deel van zijn leven als volwassene invalide was:
Gedurende de vijf jaar dat Darwin langs de kusten
van Zuid-Amerika voer aan boord van de Beagle, had hij kennelijk zo’n
robuste gezondheid dat hij de ontberingen van de reis beter doorstond
dan veel van de professionele bemanningsleden. Maar toen voor hem
de tijd aanbrak om zich in Engeland te vestigen, te trouwen en zijn
baanbrekende evolutietheorie te gaan ontwikkelen, werd Darwin ziek.
Vanaf zijn 33ste tot aan zijn dood 40 jaar later leed hij onder aanvallen
van misselijkheid, rillingen en zwakheid en had voortdurend rust nodig,
waardoor hij maar een paar uur per dag kon werken. [Hierdoor kreeg
hij] de afzondering en de vrijheid van afleiding die hem in staat
stelden over het heelal na te denken.
Browne vat zijn stelling als volgt samen: ‘In feite schijnt ziekte
in een of andere vorm aan de top van wetenschappelijke creativiteit
vrij algemeen te zijn, zoals voor artistieke uitblinkers zoals Dostojevski,
Proust, Van Gogh en Berlioz.’
* * *
Gravin Wachtmeister voegde zich weer bij HPB toen de zomer bijna voorbij
was en het tijd werd naar Würzburg terug te keren. Ze besloten
echter in Oostende te blijven, dichtbij Londen en de theosofen daar.
Sommigen van hen kwamen op bezoek, onder wie Anna Kingsford en haar
vriend Edward Maitland. De gravin schrijft:
. . . ze brachten veertien dagen bij ons door. [Zowel
Mw. Kingsford als HPB] waren overdag meestal bezig met hun respectievelijke
werk, maar ’s'avonds volgden er prettige gesprekken; en het
was voor mij interessant om verschillende punten van De Geheime
Leer te horen bespreken vanuit het oosterse en het westerse standpunt
van het occultisme. Deze twee begaafde vrouwen met hun krachtige intellect
hielden vaak levendige discussies, waarbij ze ogenschijnlijk van twee
tegengestelde polen uitgingen. Geleidelijk leken de draden van hun
gesprek elkaar te naderen, totdat ze tenslotte in een eenheid samenvloeiden.
Dan kwamen er gewoonlijk nieuwe onderwerpen naar voren waarmee op
dezelfde meesterlijke manier werd geworsteld.61
In dezelfde periode werd Sinnetts Incidents in the Life of Madame
Blavatsky uitgegeven. Eén schrijver merkt op in zijn recensie
van het boek:
Het gezonde verstand en de oprechtheid waarvan het
boek is doordrongen, hebben ertoe bijgedragen dat het lezerspubliek
HPB ziet als een uitzonderlijke persoonlijkheid, maar buitengewoon
menselijk, warm en meedogend, die standvastig zichzelf met ziel, geest
en hart heeft gegeven aan de zaak die haar heilig was. Ze komt in
het boek naar voren als een opgewekte, niet wraakzuchtige strijdster,
niet ontmoedigd door de bergen haat en laster die over haar werden
uitgestort. Iemand met een persoonlijk leven vol verbazingwekkende
verschijnselen en altijd aanwezige elementen van het mysterieuze.
De Incidents maakte overal een diepe indruk en daardoor werd
de nieuwsgierigheid, gewekt door het ongunstige rapport van de SPR,
in goede banen geleid en traden velen toe tot de gelederen van de
Society.62
Het werk aan De Geheime Leer vorderde snel, maar HPB was niet
tevreden met de inkt die in Oostende beschikbaar was. Ze ging daarom
haar eigen inkt maken op basis van een verbeterde formule – zoals
ze vroeger in Rusland ook al eens had gedaan.* Naarmate de goede eigenschappen
van deze nieuwe inkt bekend werden, moest ze er meer van produceren;
en al snel werd het maken van HPB’s inkt een klein handeltje.
Dr. J.D. Buck, een Amerikaanse theosoof, hoorde dit verhaal in 1894
van de gravin zelf toen ze op een lezingentournee was in de V.S.63
Volgens zijn verhaal kwam er eens een verarmde vrouw aan HPB’s
deur die om hulp vroeg. Hij vertelt: ‘HPB was diep bewogen door
het verhaal van de arme vrouw en stak haar hand in de grote zak van
het losse gewaad dat ze droeg als ze aan het werk was, maar voelde dat
die leeg was. Toen trok ze de lade van haar schrijftafel open met hetzelfde
resultaat. Ze herinnerde zich daarop de inktfabriek en riep uit: ‘Hier,
Constance! Geef haar de inktfabriek; dat zal haar uitkomst geven.’
– en dat werd gedaan.’64
*Blavatsky maakte zich altijd druk om haar schrijfmateriaal.
Dat mocht ook wel als we in aanmerking nemen dat toen het manuscript
van De Geheime Leer gereed was, het een meter hoog was en geheel
met de hand geschreven! Mej. Francesca Arundale bericht dat ze eens
een dringende brief van HPB ontving, die toen in Frankrijk was: ‘Ik
kan in Parijs niet het soort papier krijgen dat ik nodig heb; ga alsjeblieft
naar Oxford Street en stuur me een riem’ (My Guest, 29).
Dr. Buck, in zijn tijd een vooraanstaande arts en ook een bekende theosoof,
vertelt een ander verhaal uit de periode in Oostende:
Een vriend van me die waarschijnlijk meer ontdekkingen
in de oude kabbala heeft gedaan dan wie ook in de moderne tijd en
die meer dan twintig jaar heeft gewijd aan dit gespecialiseerde werk,
stelde eens vragen over zijn eigen onderzoekingen en sprak zijn twijfel
erover uit of iemand van deze tijd zijn vragen zou kunnen of willen
beantwoorden. Ik stelde voor dat hij hierover aan HPB zou schrijven
en na enig uitstel heeft hij dat gedaan. Het resultaat was een manuscript
van bijna veertig heel dicht opeengeschreven bladzijden waarin ze
elke vraag beantwoordde die hij had gesteld en daaraan een schat van
informatie toevoegde die de ontvanger in hoge mate verbaasde. Deze
heer is geen lid van de TS en is dat nooit geweest, maar tot op de
dag van vandaag geeft hij uiting aan zijn overtuiging dat HPB de diepzinnigste
en verbazingwekkendste vrouw van deze tijd of van alle tijden was.
Hij, die zich een half leven lang had gespecialiseerd op een duister
en onbekend gebied, ontdekte dat HPB volkomen vertrouwd was met al
zijn werk.65
Die man was J. Ralston Skinner, schrijver van A Key to the Hebrew-Egyptian
Mystery in the Source of Measures, uitgegeven in 1875, een boek
dat herhaaldelijk wordt geciteerd in De Geheime Leer en nog
verkrijgbaar is.66
Theosofische geschiedkundigen hebben een eeuw lang gezocht naar de briefwisseling
van HPB met hem. Deze werd onlangs gevonden in het archief van de Andover-Harvard
Theological Library van Harvard University. De brieven waren alle geschreven
in Oostende in de periode die we nu bespreken. De eer voor de ontdekking
komt toe aan dr. Ananda Wickremeratne uit Sri Lanka, die is afgestudeerd
in Oxford en die een beurs had ontvangen van het Harvard Center in the
Study of World Religions om in het archief van Harvard documenten te
onderzoeken over de invloed van de theosofische beweging in Zuidoost-Azië.
Dr. John Carman, directeur van het Center, schrijft:
Uit gesprekken met dr. Wickremeratne en anderen lijkt
het me duidelijk dat er op dit gebied nog belangrijk werk is te doen.
Ik hoop dat dr. Wickremeratne tijdens zijn verblijf hier de grondslagen
zal leggen voor dat werk, vooral door in Harvard en het gebied van
Boston bronnen te onderzoeken op materiaal dat relevant is voor de
geschiedenis van de theosofie.67
In zijn brief noemt Carman een toespraak die dr. Wickremeratne hield
op hun veertiendaagse colloquium. In de brochure waarin de gebeurtenis
wordt beschreven, wordt gesproken over de sleutelrol die de theosofen
speelden toen ze ‘voor zichzelf een permanente, bijna geheiligde
plaats in de geschiedschrijving van Zuid-Azië verdienden’.68
Toen HPB’s brieven aan Skinner werden gekopieerd voor de schrijfster
van dit boek, bleken ze zo vergaan te zijn dat ze op het punt stonden
uiteen te vallen. De bibliotheek riep professionele hulp in om ze te
herstellen en het voltooien van deze taak werd aangekondigd in The
Harvard Divinity Bulletin (december 1983 - januari 1984) in een
artikel: ‘Letter Perfect: Skinner Collection Restored’.
Er werd een foto afgedrukt van een brief vóór en na herstel.
In een brief van 17 februari 1887 maakt HPB een opmerking tegen Skinner
over zijn boek The Source of Measures:
U heeft een sleutel ontdekt tot de universele taal
[van de esoterische filosofie]. U heeft meer gedaan in deze richting
dan welk levend mens ook . . . maar het is slechts één
van de zeven sleutels die ik noem in Isis Ontsluierd
. . . maar u schijnt de eerste sleutel ervan geheel te verwerpen –
de sleutel die het vroegste, metafysische en abstracte deel van de
filosofie opent, de paradigma’s van alle dingen, de
goddelijke en spirituele modellen van de fysiologische en sterrenkundige
aspecten ervan. [Het is interessant dat ze het woord paradigma
gebruikte, dat zo vaak in het avant-gardistische denken van
vandaag voorkomt.]
Nadat ze voorbeelden geeft over hoe esoterische sleutels gesloten deuren
kunnen openen, verwijst ze naar de opvatting van Skinner dat zijzelf
en niet de meesters de bron van deze wijsheid is:
Zeg, waarom had u de indruk dat ik loog
over de meesters? Kan men liegen over levende mensen? En
waarom zou ik ze hebben verzonnen of dat ‘verzinsel’
nog steeds volhouden? Men heeft mij immers 12 jaar lang en vooral
gedurende de laatste drie, tot martelaar gemaakt voor de
waarheden die ik heb verteld. O, geachte heer, geen vrouw die bij
zinnen is, en ook geen man, zou vrijwillig door zo’n hel gaan
zoals ik en hardnekkig volhouden, terwijl spiritisten, christenen,
materialisten, wetenschappers en de hele wereld met tweederde van
onze eigen theosofen tegen haar waren – als ik niet door mijn
eed en plechtige geloften werd gehouden dit te doen. Ik heb vrienden
verloren, mijn land, geld en gezondheid, om slechts als mest te dienen
voor de akkers van toekomstige theosofie.
Skinner schreef een Deel Drie van The Source of Measures,
dat uit zo’n 350 bladzijden manuscript bestaat. Het besluit met
deze woorden: ‘Ik, Ralston Skinner, zal dit oorspronkelijke manuscript
op 10 januari 1887 naar Mw. Blavatsky in Oostende sturen.’ Dit
gebeurde en het bevindt zich nu in het archief van Adyar en bevat veel
aantekeningen van haar. Skinner zei dat HPB het werk als het hare kon
gebruiken, maar in haar brief van 17 februari weigerde ze en zei: ‘Hoe
kan ik citeren zonder aanhalingstekens? . . . Hoe kan ik citeren en
uw naam weglaten?’ De Geheime Leer bevat een aantal lange
citaten uit dit boek.69
Tussen de brieven van Skinner in Harvard bevindt zich een foto van
HPB; op de achterkant hiervan staan deze woorden:
Aan haar nieuwe kennis en correspondent – maar
heel, heel oude vriend, Ralston Skinner met steeds toenemende gevoelens
van sympathie en bewondering, waardering en hartelijke vriendschap.
H.P. Blavatsky
Londen, mei 1887
Begin januari 1887 maakte HPB Sinnett deelgenoot van een intrigerend
bericht dat ze juist had ontvangen:
De Russische kranten staan weer vol over mij. Het
schijnt dat ‘mijn hand’ een heer van doodsgevaar heeft
gered, terwijl hij bezig was mij te beschimpen en al mijn geschriften
leugens noemde. [Het nieuwsbericht]
wordt ‘De geheimzinnige hand’ genoemd. . . . Mijn tante
. . . schrijft me om te vragen of ik het was of de Chozain
(meester) die het deed. Het beschreven voorval vond plaats in het
najaar van 1886.70
Het oorspronkelijke artikel ‘De geheimzinnige hand’ verscheen
eerst in Rusland in de Listok van St. Petersburg, werd herdrukt
in Rebus en circuleerde in de Russische pers. De mensen in
het verhaal waren allen goed bekend in St. Petersburg. Het volgende
is een vertaling:
We zaten gemakkelijk op de grote veranda van ons
zomerverblijf bij St. Petersburg. Het was kort na het middaguur, toen
we na een vroege lunch genoten van onze siësta, en sigaren
en sigaretten rookten in de open lucht. Er was storm op komst; de
atmosfeer drukte zwaar op ons . . . niets bewoog en alles was stil.
Onze dierbare gastvrouw Marja Nikolajevna had een boek meegebracht
en begon hardop een verhaal voor te lezen van ‘Radda Bai’
[HPB] over de ‘blauwe bergen van Nilgiri’. We luisterden
allen met genoegen. . . . Toen ze het boek opzijlegde, keek ze ons
allen aan en sprak zachtjes: ‘Wat prachtig!’
‘Maar alles wat Radda Bai ons vertelt . . .
is toch nonsens en sprookjes!’ zei een heer die aanwezig was
koeltjes . . . Pjotr Pjetrovitsj, een onvermoeibare en boeiende spreker
. . . ‘wat waar is voor haar is volgens mij slechts een sterk
verhaal.’
We keken de spreker verrast aan, want toen hij de
laatste zin uitsprak, zagen we hem plotseling een zenuwachtige blik
werpen op zijn rechterarm die op de balustrade van de veranda rustte.
Daarna sprong hij tot onze grote verbazing op uit zijn stoel alsof
hij door een adder was gebeten; hij rende de trap af, onderzocht zenuwachtig
elke hoek van de kleine voortuin, keek onder de veranda en op het
dak en keerde tenslotte terug naar het terras en zag heel bleek, alsof
hij een spook had gezien.
‘Wat is er aan de hand?’ riep Marja Nikolajevna
heel ongerust uit. In plaats van te antwoorden, ging Pjotr Pjetrovitsj
zwijgend verder met zijn onderzoek. Hij onderzocht nogmaals de grond
onder de treden, keek toen ver weg naar het bos en begon tenslotte
de stoelen heen en weer te schuiven en keek eronder. . . . ‘Hebben
jullie niemand gezien?’ vroeg hij. We keken elkaar verrast aan
en antwoordden in koor: ‘Helemaal niemand!’
‘Maar ik zag iemand . . . en – ook een
hand’, zei hij met dezelfde trillende stem. . . . ‘onmiskenbaar
een vrouwenhand, wit, halfdoorschijnend, met blauwe aderen eroverheen.
Het scheen me toe alsof iemand me vanuit de voortuin hier was genaderd,
me boven mijn elleboog had vastgegrepen, precies op deze plaats, en
na drie keer op mijn arm te hebben gedrukt, probeerde om me van de
veranda de tuin in te slepen.’ Terwijl hij dit alles zei, ademde
Pjotr Pjetrovitsj zwaar en hij zag lijkbleek. . . .
‘Nu zul je misschien voorzichtiger zijn de
Indiase sterke verhalen te ontkennen! De astrale vorm van ‘Radda
Bai’ heeft je aan je arm getrokken om je erop te wijzen dat
je mensen niet moet belasteren!’. . .
Hij besteedde geen aandacht aan ons, maar bleef mistroostig
zwijgen; nu en dan onderzocht hij achterdochtig de rechtermouw van
zijn jas, op de plaats waar hij de geheimzinnige hand had gezien.
Algauw kon hij het niet langer verdragen; hij stond weer op uit zijn
leunstoel en liep de kleine tuin weer in waar hij ons met iets van
zijn gewone levendigheid het verhaal nog eens begon te vertellen.
We zijn hem allen gevolgd, vrolijk lachend om de scepticus.
Intussen was het drukkend geworden en de lucht was
nu vol elektriciteit. Er hing een grote zwarte onweerswolk boven ons
hoofd, donker en dreigend, waaruit plotseling een flits zigzagbliksem
tevoorschijn schoot en het huis trof dat we net hadden verlaten. We
waren geschrokken en verbaasd; want recht voor onze ogen viel de enorme
schoorsteen op het dak aan stukken en verdween, terwijl stenen en
metselkalk met donderend lawaai van het dak van het huis op ons terras
rolden. Nog erger was dat de pilaar waartegen Pjotr Pjetrovitsj had
geleund terwijl hij in zijn leunstoel zat, plotseling omboog en met
een onheilspellend krakend geluid omviel en heel het grote, zware
dak stortte in en viel met een vreselijke dreun op onze veranda. .
. . We waren van ontzetting en verbazing met stomheid geslagen!
‘De hand, haar hand . . . hoe is het
mogelijk! Die hand trok me weg van de veranda, weet je!’ herhaalde
hij telkens weer tegen elk van ons, met een gezicht wit van schrik
en met wijd geopende ogen. We waren ‘te zeer geschrokken om
iets te zeggen’, want ook wij waren ternauwernood gered toen
we Pjotr de tuin in volgden.71
HPB was op oudejaar 1886 alleen. Ze had gravin Wachtmeister naar Londen
gestuurd voor enkele privézaken. Terwijl ze daar was, ontving
de gravin een brief van HPB over de toekomst van de TS. Deze begon met
de onthulling dat Blavatsky ‘een lang gesprek met de meester had
gehad voor het eerst sinds lange, lange tijd’, en dat haar werd
verteld:
. . . de hele Society (in Europa en Amerika) maakt
een wrede proeftijd door. Zij die deze ongeschonden doorstaan, zullen
hun beloning krijgen. Zij die niets doen of passief blijven, evenals
zij die haar de rug toekeren, zullen die ook krijgen. Het is een laatste
en hoogste beproeving. Maar er is nieuws. Of ik moet deze herfst naar
India terugkeren om te sterven of ik moet tussen nu en november een
kern van ware theosofen vormen, een eigen school, zonder secretaris,
alleen ikzelf, met zoveel mystici als ik kan krijgen om te onderwijzen.
Ik kan hier blijven of naar Engeland gaan, of wat ik ook wil.72
Het lijkt veelbetekenend dat Bertram Keightley kort daarna vanuit Londen
HPB in Oostende opzocht. Hij bericht:
Ik ging erheen om HPB te doordringen van de wenselijkheid
zich in Londen te vestigen met als doel een centrum van actief werk
voor de zaak van de theosofie te vormen. We waren in totaal met ons
zessen en we voelden ons volstrekt ontevreden over de levenloosheid
die in de Society in Engeland scheen te heersen; en we waren tot de
conclusie gekomen dat alleen HPB voldoende hulp zou kunnen bieden
om de beweging uit de schijndood te doen herrijzen en actief werk
te beginnen, geleid door wijsheid.73
Deze kleine groep jonge theosofen kwam geregeld bijeen en nu ze in
hun theosofische studie in een impasse waren geraakt, hadden ze het
gevoel dat alleen HPB hun verwarring kon oplossen. Men bracht een tweede
bezoek, dit keer door dr. Archibald Keightley, om nog meer druk op HPB
uit te oefenen om naar Londen te komen. Sinnett keurde de verhuizing
sterk af.74
Blavatsky had hem eerder geschreven:
Je vraagt mijn advies over de zaak van de London
Lodge. Nu je mij die vraag hebt gesteld, wil je misschien horen wat
mijn meester verschillende keren over de L.L. heeft gezegd. Ik kan
zijn woorden niet voor je herhalen, maar je kunt de geest ervan vinden
in Openbaring 3:15 en 16.* Jij mag oordelen en ik kan het
aan jou overlaten om je eigen conclusies te trekken. Dus elke nieuwe
impuls is beter dan inertie. Als jullie nog iets langer in de lethargische
toestand van nu blijven, komt jullie L.L. binnen een jaar –
onder het mos en slijm te zitten.75
*‘Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen
de gemeenten zegt. . . . Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent
en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats
van warm of koud, zal ik u uitspuwen’ (Openbaring 3:13,
15-16).
Bert Keightley wijst op een ander probleem van het bestuur onder Sinnett,
nl. dat hij geloofde dat men ‘theosofie geheel zou moeten voorbehouden
aan wat in Engeland bekendstond als ‘de betere kringen’;
d.w.z. voor wat Gladstone de ‘hogere standen’ zou noemen,
tegenover ‘het volk’, of voor glacéhandschoenen en
rokkostuums’. Daartegenover, zegt hij, stonden de jongere leden
van de London Lodge die ‘geloofden dat als de theosofie ooit bestemd
was om haar opdracht in de wereld te vervullen, ze ook de massa moet
aanspreken, arbeiders en kantoorbedienden. Hoeveel het hun ook ontbreekt
aan metafysische studie, ze zijn volledig in staat om de basisbeginselen
van de theosofie te begrijpen.’76
Als een laatste maatregel om HPB ertoe te bewegen naar Londen te verhuizen,
schreef een aantal leden van de London Lodge individuele verzoekschriften
aan haar. Als antwoord schreef ze een lange aan allen gerichte brief,
waarin ze zei: ‘Als ik [jullie loge] kan steunen, gebruik mij
dan als de geringste zuil of als de metselkalk op jullie troffels om
de gebarsten muren van de onfortuinlijke London Lodge te repareren.
Maar als de metselaars niet eerst hun materiaal op orde brengen en de
stenen aandragen, wat kan het cement dan doen?’77
Nadat ze erin had toegestemd te komen, was haar plan aanvankelijk om
op 27 maart naar Londen te gaan en daar de hele zomer te blijven. De
gravin zou dan in Zweden zijn om haar bezittingen te verkopen en zou
dan blijvend bij HPB gaan wonen.
Tien dagen voordat ze Oostende verliet, raakte HPB bewusteloos terwijl
ze in haar stoel zat. Dit gebeurde herhaaldelijk en de dokter stelde
een ernstige storing in de nierfunctie vast. Mary Gebhard kwam uit Elberfeld
en zorgde met de gravin om beurten voor de patiënt. Omdat de plaatselijke
arts geloofde dat de zaak hopeloos was, telegrafeerde de gravin een
Londense theosoof, dr. Ashton Ellis, die dadelijk kwam en drie dagen
lang de verlamde organen van Blavatsky masseerde. Het gevolg was een
tijdelijke verbetering, maar het werd al snel duidelijk dat HPB stervende
was. Mw. Gebhard adviseerde dat er een testament zou worden opgesteld,
want om zonder testament te sterven in een vreemd land zou eindeloze
complicaties veroorzaken. Daarom zouden de Amerikaanse consul, een advocaat
en de Belgische arts de volgende dag komen.
Gedurende de nachtwake was de gravin met afschuw vervuld toen ze de
typische zwakke geur van de dood bemerkte die soms aan ontbinding voorafgaat.
Ze kon nauwelijks verwachten dat HPB de hele nacht zou blijven leven.
Van louter uitputting viel de wachter op haar post in slaap. ’s'Morgens
was ze verbaasd HPB in bed te zien zitten, die haar ontbijt vroeg. Tijdens
de nacht, zei ze, was haar de keus geboden: te sterven en de gemakkelijke
uitweg te nemen of door te gaan met het werk met het risico dat ze nog
grotere problemen het hoofd zou moeten bieden dan ze tot dusver had
ondervonden.78
Toen de advocaat, de arts en de consul arriveerden, troffen ze een
vrolijk gezelschap aan. De arts herhaalde telkens, ‘Maar ze had
dood moeten zijn, . . . ze had dood moeten zijn.’ Hij had nog
nooit een geval meegemaakt waarin iemand in zo’n toestand herstelde.
Het opstellen van het testament verliep vlot totdat de advocaat hoorde
dat HPB al haar wereldse goederen aan de gravin had nagelaten en niets
aan haar familie. Omdat hij vreesde dat de gravin een te grote invloed
op haar had uitgeoefend, maakte hij bezwaar, maar HPB verzette zich
daar hevig tegen. Om een scène te vermijden, lichtte Mw. Gebhard
de advocaat vriendelijk in: ‘als u het bedrag kent dat Mw. Blavatsky
heeft om weg te geven, zult u misschien geen verdere bezwaren hebben
om het testament op te stellen zoals zij het wenst; want als Mw. Blavatsky
zou zijn overleden, zou er niet voldoende geld zijn om haar begrafeniskosten
te betalen.’
Het gezelschap ging enkele uren later uiteen. Toen hij vertrok, zei
de Amerikaanse consul lachend: ‘Wel, ik denk dat dit genoeg inspanning
is voor een stervende vrouw!’79
HPB gaf eens een aanwijzing in De Geheime Leer (1:612-3) over
hoe deze schijnbaar wonderbaarlijke genezingen plaatsvonden:
Wij zeggen en houden vol dat geluid bijvoorbeeld
een enorme occulte macht is; dat het een kolossale kracht is; de elektriciteit
die wordt opgewekt door een miljoen Niagara’s zou nooit het
kleinste vermogen van die kracht kunnen opheffen, als deze door occulte
kennis wordt geleid. Er kan geluid worden voortgebracht van een
zodanige aard dat de piramide van Cheops erdoor zou worden opgetild
of dat een stervende, ja zelfs iemand die aan zijn laatste adem toe
is, weer tot leven zou komen en met nieuwe energie en kracht zou worden
vervuld.
Want geluid verwekt of liever verzamelt de elementen
die een ozon voortbrengen, waarvan de vervaardiging buiten
de scheikunde valt, maar binnen de grenzen van de alchemie. Het kan
zelfs een mens of een dier uit de dood doen opstaan, als
het astrale ‘vitale lichaam’ niet onherroepelijk is gescheiden
van het fysieke lichaam door het breken van het magnetische of odische
koord. Men mag aannemen dat de schrijfster hierover persoonlijk iets
weet, omdat ze driemaal door die kracht van de dood werd gered.
HPB voegt eraan toe: Dit lijkt misschien ‘te onwetenschappelijk
om zelfs maar te worden opgemerkt’.80
Toch is onlangs in de 20ste eeuw het laten opstijgen van voorwerpen
door geluid aangetoond door de wetenschap. De National Aeronautics and
Space Administration (NASA) heeft sinds augustus 1979 geluid gebruikt
om voorwerpen in de ruimte te laten opstijgen, rondwentelen en bewegen.
Ze heeft meer dan twintig technische artikelen gepubliceerd waarin hun
succesvol onderzoek op dit gebied wordt beschreven. Eén ervan
is ‘Gestabiliseerde akoestische levitatie van dichte materialen
met behulp van hoge-energie-sirenes’, dat foto’s bevat van
voorwerpen, zoals stalen ballen, die in de lege ruimte hangen.81
Het onderzoek wordt in opdracht van NASA uitgevoerd door het Jet Propulsion
Laboratory, California Institute of Technology in Pasadena.
Op 1 mei 1887 vertrok HPB uit Oostende naar Londen. Haar bestemming
was een buitenhuisje dat Maycott heette, in Upper Norwood, dat enige
maanden lang het centrum voor theosofische activiteiten werd totdat
ruimere huisvesting werd gevonden. Zo begon een nieuw tijdperk van actief
werk voor de theosofie in de westerse wereld.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 305-15
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag