HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

17 – De pers over haar overlijden

 

De Amerikaanse kunstenaar Edmund Russell kende HPB in Londen aan het eind van de jaren tachtig van de 19de eeuw. In Lucifer noemt ze hem ‘‘onze gemeenschappelijke vriend’, de populaire Edmund Russell’. Yeats schreef over Russell in een brief van september 1888 aan Katherine Tynan: ‘Kort geleden ontmoette ik [bij Mw. Blavatsky] een merkwaardige en interessante man – ik wil nog niet zeggen of hijzelf interessant is, maar zijn opvattingen zijn dat wel. . . . Hij is de interessantste persoon die ik de laatste tijd bij Mw. Blavatsky heb ontmoet.’241 Wat nu volgt, is samengesteld uit vier van de vijf karakterschetsen van HPB door Russell:242

Ik heb veel artikelen over Helena Petrovna Blavatsky-Hahn gelezen en naar aanleiding van de meeste zou ik zelfs niet hebben gedroomd dat de schrijvers haar ook maar hadden gezien. Ze schrijven met even weinig waardering voor persoonlijke kwaliteiten als een jager in Afrika heeft voor het wild dat hij afslacht, wanneer hij als een krankzinnige tekeergaat bij zijn poging het beest te vangen. Alles wordt onderdrukt om te kunnen bewijzen dat ze een kwakzalver is. Wat ze pertinent niet was. Of een godheid, die ze eveneens absoluut weigerde te zijn. Ze was inderdaad groot wild.

In de laatste jaren van haar leven aan Lansdowne Road in Holland Park had ik de gelegenheid haar onder alle omstandigheden gade te slaan. Ik heb nooit tot de werkende leden behoord, maar ik was lid van haar esoterische kring. Ik denk dat ik als buitenstaander, als kunstenaar, de jongste van haar volgelingen, haar amuseerde; en ze sprak oprecht met me. Ze ging al lange tijd niet meer uit. De mensen die haar wilden spreken, kwamen haar opzoeken. De vrouw die op de drempel terugdeinsde: – ‘Ik ben bang om naar binnen te gaan.’ ‘Ik beef bij de gedachte haar te ontmoeten’ – zat al snel aan haar voeten.

ze fascineerde mensen door liefde, niet door angst

De Ganges van haar gasten was een etnologisch congres – Italiaanse en Russische officieren – Bengalen – brahmanen – patriarchen van de Griekse kerk – mystici uit alle landen. Allen voelden haar scherpzinnigheid en haar kracht. Ieder bezweek voor de charme van haar universaliteit. Ze bracht de mensen direct ertoe het beste in hen tot uitdrukking te brengen. Het gaf de mensen nieuwe kracht om te voelen dat ze iemand hadden ontmoet die recht door hen heen hun ware zelf kon zien en die niet werd beïnvloed door de kleinheid waar anderen zo’n drukte over maken. De geloofsgebondenen, die Jonas in de walvis letterlijk opvatten en die bang waren voor symbolische interpretatie, waren natuurlijk verontrust over haar logica en diepzinnige kennis en gingen weg terwijl ze haar ‘een vreselijke vrouw’ noemden. Soms bekenden hun echtgenotes, ‘We zijn het niet met haar eens – maar niettemin houden we van haar.’

Ik herinner me haar zuster Mw. Zjelikovsky goed, die haar langere perioden placht te bezoeken. Très grande dame, een dame met grijs haar en met de aristocratische houding en waardigheid die eigen is aan de hoogste Russische kringen. Mw. Blavatsky zelf kon heel elegante manieren hebben als ze dat verkoos, maar ze nam zelden de moeite. Ze had de eenvoud van degenen die weten dat ze van koninklijke bloede zijn en doen wat ze verkiezen.

Als ze iemand bij een discussie wilde betrekken, wendde ze voor niet erg goed Engels te kennen, maar haar kennis en beheersing namen toe naarmate ze meer in de discussie verwikkeld raakte. Het was amusant om te zien hoe ze ontwijkende antwoorden gaf aan een verslaggever – een armzalig en verstandelijk iemand die haar een kruisverhoor afnam – die was gekomen om haar in de val te laten lopen. Op zulke momenten trok ze altijd dat domme gezicht dat Loie Fuller* zo effectief gebruikt, waarmee ze met een beetje meer intelligentie waarschijnlijk als ‘niet goed wijs’ zou zijn bestempeld; ze placht hem aan te moedigen om al zijn kaarten op tafel te leggen. Daarna heroverde ze haar loopgraven één voor één en liet haar bommen vallen; totdat ze tenslotte de vloer met hem aanveegde. Dan greep ze met een hartelijke lach zijn hand.

*[Loie Fuller (1862-1928) was een bekende Amerikaanse danseres.]

‘u bent een prachtkerel – kom vaak – kom altijd!’

Ik heb meegemaakt dat ze tijdens een discussie plotseling haar gebalde vuist tegen haar voorhoofd sloeg: ‘Wat ben ik een idioot! Mijn beste vriend, vergeef me – je hebt gelijk en ik heb ongelijk.’ Hoeveel mensen zouden dit doen?

Toen in een recensie werd gezegd dat er nooit zoiets als theosofie had bestaan en dat de grote geheime leer haar eigen uitvinding was, antwoordde Mw. Blavatsky: ‘Als ik dat dacht, zou ik mijn petje afnemen voor HPB. Ik ben slechts de secretaris; ze willen me tot de schepper maken! Dat is meer dan ik beweer te zijn!’ Omdat ze totaal onverschillig stond tegenover roddel, nam ze nooit de moeite te ontkennen. Ze zei eens tegen me: ‘Ik heb zo lang een regen van modder op me neergekregen, dat ik zelfs niet probeer een paraplu op te steken.’

Samadhi of goddelijk bewustzijn was haar ideaal. Ze was als de ijzeren staaf die roodgloeiend wordt verhit en als vuur wordt en zijn eigen aard vergeet. De meeste mensen houden zich voortdurend bezig met de behoeften of genoegens van het lagere. Zij scheen geen eigen behoeften of genoegens te hebben. Vaak verliet ze een half jaar lang het huis niet. Zelfs niet voor een wandeling in de tuin. De invloed van zo’n voorbeeld was het geheim van de verbazingwekkende groei en uitbreiding van de Theosophical Society. Haar leven was er een van grote waarheid, toch werd ze een leugenaar genoemd; van grote edelmoedigheid en ze werd een bedriegster genoemd; van afkeer van elk geveins en toch werd ze gekroond tot koningin van het bedrog.

Ze kende de bijbel goed, hoewel deze voor haar maar één van vele heilige boeken was, die alle voor haar heilig waren; want door haar theosofie – goddelijke wijsheid of goed-wijsheid – leerde ze ons de s aan het eind van het woord religies weg te laten; en die kleine letter schijnt eindelijk haar greep te verliezen. Omdat ze universele analogieën grondig had bestudeerd, waren sommige van haar interpretaties sensationeel. De laatste woorden van Christus, ‘Eli! Eli! Lama sabachthani’ [God! Waarom heeft u me verlaten?] – die velen zien als een weeklacht en die sommigen, zoals George Moore, zien als een verloochening van zijn missie – veranderde zij in vreugde: ‘Mijn God! Mijn God! Hoe heeft u me verheerlijkt!’

Ze was de laatste van de mammoeten. Alleen de grottempels van India kunnen haar beschrijven. Ze was Elephanta en Ajanta, gewelfd met vervaagde fresco’s van gouden glorie.

Ik ken veel mensen die in grootsheid de goden naderen – Salvini, Gladstone, Robert Browning, William Morris, Rodin, Sarah Bernhardt – geen van hen bezat haar kosmische krachtuitstraling, hoewel allen dezelfde kinderlijke charme hadden als ze niet in de tredmolen liepen. De groten blijven altijd kinderen en gaan nu en dan uit de kooi.

Ze was beslist de grootste persoonlijkheid die ik ooit heb ontmoet. Zelfs haar vijanden – en ze had er veel – erkenden dit. Zij die voortdurend de vormen in acht namen, konden haar achterwege laten van vertoon niet begrijpen. Haar plotselinge overgang van lachende kinderlijkheid tot ernstige ouderdom – het was onfatsoenlijk. Ze lieten hun masker nooit vallen.

Ze leek op een man – een vrouw – een leeuw – een adelaar – een schildpad – een pad – kosmisch – alles. Haar uiterlijk deed denken aan de monsterlijkheid van die vreemde vormen die Blake tekende, waarvan de kleren, het haar en de gebaren deel schijnen uit te maken van de rotsen en bomen die hen omringen, die rondlopen, omgord met de dierenriem en die zich onderhouden met de goden. Haar kozakkengezicht vertoonde in rust soms de droefheid van een levende grootsheid, maar het liet gewoonlijk vreugde zien. Niets kon haar verbitteren. Ze was niet tragisch in Griekse zin. Shakespeare’s alles goedmakende gevoel voor humor schitterde als een gouden draad in haar diepste droefgeestigheid.

In Amerika hielden die opmerkelijke dame Mary A. Livermore* en ik toevallig een toespraak in dezelfde stad. Men gaf een diner ter ere van ons beiden, waarbij de meeste geestelijken van die stad waren uitgenodigd. Natuurlijk ging Mw. Livermore naar binnen aan de arm van de gastheer. Ik met de gastvrouw. De tafel was erg lang. We zaten ver van elkaar. De eerwaarden waren van verschillende kerkgenootschappen. Het was vreselijk saai. De enige manier om een groot diner tot een succes te maken is dat het gesprek levendig over de tafel gaat. Ik liet het op zijn beloop tot het midden van de maaltijd en toen er een stilte viel in de conversatie, zei ik:

*[Mary Ashton Livermore (1820-1905), een Amerikaanse strijdster voor het vrouwenkiesrecht en voor hervorming, was de stichtster en redactrice van The Agitator en later van The Woman’s Journal.]

‘Mw. Livermore! Heeft u ooit Mw. Blavatsky ontmoet?’

Het effect was magisch. Iedereen werd wakker en schitterde vanaf dat ogenblik in de aanval of verdediging, en ik verbaasde me erover te horen hoe diep de leiders van de kerk haar denkbeelden hadden bestudeerd. Hoe bekend ze waren met haar werk. Hoewel ze en bloc haar leringen afkeurden, was haar licht tot in hun heiligdommen binnengedrongen en had haar ‘brief aan de aartsbisschop van Canterbury’ [uit het tijdschrift Lucifer] hen diep geraakt.

Ik hoor af en toe over iemand die haar ‘niet mocht’ of die jaloers op haar was. Men zou evengoed de marmeren beelden van Elgin niet mooi kunnen vinden of jaloers zijn op de sfinx. Toch was ze even beminnelijk en stralend van geest als William Blake; toen deze na eindeloze ontbering en gebrek aan waardering heel oud was, zei hij tegen een klein meisje: ‘Mijn kind, ik kan alleen hopen dat jouw leven even prachtig en gelukkig zal zijn als het mijne.’

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 406-9

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag