14 – Verhuizing naar Avenue Road
Begin 1890 werden de literaire activiteiten van HPB enige tijd opgeschort.
Ze schreef aan twee Franse theosofen: ‘Ik ben zo ziek geweest
– totale zenuwinstorting – dat het me onmogelijk was een
enkel woord te schrijven over een andere theorie dan de transcendentale
filosofie. Want dit vergt geen enkele hersenactiviteit, noch enig denken;
en het enige dat ik hoef te doen is een of andere lade in de kast van
mijn geheugen te openen en vervolgens – te kopiëren.’212
In februari schreef ze aan Vera:
Zoals je ziet, ben ik aan de kust in Brighton, waar
de artsen me naartoe hebben gestuurd om de oceaandampen van de golfstroom
in te ademen om van mijn totale zenuwinstorting te herstellen. Ik
heb geen pijn maar hartkloppingen, mijn oren suizen – ik ben
bijna doof – en ook ben ik zwak, zo zwak dat ik mijn hand nauwelijks
kan opheffen. Het is me verboden te schrijven, te lezen of zelfs te
denken, maar ik moet hele dagen in de open lucht doorbrengen –
‘aan zee zitten en op mooi weer wachten’. Mijn arts werd
zelf bang en joeg de hele staf schrik aan. Het is een vreselijk dure
plaats; en mijn geld – helaas! Mijn esoterici hebben toen onmiddellijk
hun geld bijeengebracht en me overgehaald te gaan. En nu stromen vanuit
alle windrichtingen bijdragen voor mijn onderhoud toe; sommige ervan
zijn zelfs anoniem; eenvoudig naar mijn adres. Vooral Amerika is zo
royaal dat ik me werkelijk beschaamd voel. . . .
Er komen telkens twee of drie theosofen uit Londen
die om de beurt aan mijn zijde blijven; ze waken als Cerberussen over
elke beweging van mij. Nu steekt een van hen zijn hoofd om de hoek
van de deur en vraagt me met een tot tranen bewogen stem om op te
houden met schrijven, maar ik moet je laten weten dat ik nog leef.
Je bent toch in Brighton geweest, niet? We hebben hier prachtig lenteweer;
de zon is gewoon Italiaans, de lucht is rijk; de zee is als een spiegel;
en ik word hele dagen in een rolstoel heen en weer geduwd op de boulevard.
Het is heerlijk. Ik denk dat ik al weer sterk genoeg ben. Mijn hersenen
zijn veel minder actief, maar eerst was ik eenvoudig erg bezorgd over
mijn hoofd. Mijn arts zei . . . ‘U heeft uzelf overwerkt’;
hij zegt: ‘u moet uzelf rust geven.’ Basta! En dat met
al dit werk dat ik nog moet doen! ‘U heeft genoeg geschreven,’
zegt hij, ‘rijd nu wat rond.’
Hij heeft gemakkelijk praten, maar ik moet toch het
derde deel van De [Geheime] Leer in orde brengen; en ook
het vierde – waaraan nog nauwelijks is begonnen. . . . wees
niet bang. Er is geen gevaar meer. Put troost uit bijgevoegde krantenknipsels.
Je ziet hoe de landen je zuster verheerlijken! Mijn Sleutel tot
de Theosofie zal veel nieuwe bekeerlingen brengen; en hoewel
De Stem van de Stilte een klein boekje is, wordt het eenvoudig
de bijbel van de theosofen.
Dit zijn inderdaad grootse aforismen. Dat kan ik
zeggen, omdat je weet dat ik ze niet heb uitgevonden! Ik heb ze alleen
maar vertaald uit het Telugu, het oudste Zuid-Indiase dialect. Er
zijn drie verhandelingen, over ethiek en de beginselen daarvan van
de Mongoolse en Dravidische mystici. Sommige van de aforismen zijn
verbazend diepzinnig en prachtig. Hier hebben ze grote furore
gemaakt, en ik denk dat ze ook in Rusland de aandacht zouden trekken.
Waarom vertaal je ze niet? Het zal heerlijk zijn om dat te doen.213
Toen het voorgaande in The Path (december 1895) verscheen,
merkte de redacteur op: ‘De zeelucht heeft haar goed gedaan, maar
ze heeft haar kracht niet lang behouden. Al in april was het haar weer
verboden te werken; het was een echte marteling voor haar om zich daarvan
te onthouden, omdat de activiteit van haar denken met haar afnemende
kracht alleen maar scheen toe te nemen.’
In het Theosophist Supplement van juni 1890 geeft
Olcott nieuws over de toestand van HPB:
De laatste berichten van Mead over de gezondheid
van HPB zijn verontrustend. Ze was zo ziek dat ze zelfs niet in staat
was haar redactionele hoofdartikel voor Lucifer van mei te
schrijven. Haar toegewijde en bekwame arts, dr. Z. Mennell, heeft
me bericht dat het zonder gevaar voor haar leven onmogelijk zal zijn
dat ze in december hier [in India] komt, zoals zij en ik helemaal
hadden geregeld. Ze gaat nu – vertelt hij me – door een
ernstige crisis; leven en dood hangen af van de afloop ervan. Elk
dankbaar Aziatisch hart zal vurig bidden dat de balans in de juiste
richting doorslaat. Er is geen tweede ‘HPB’.
HPB had goede redenen om te herstellen. De beweging breidde zich uit,
en het hoofdkwartier van de Britse afdeling van de TS zou kort daarna
van Lansdowne Road verhuizen naar een ruimer onderkomen aan Avenue Road
aan de andere kant van Londen, vlakbij Regent’s Park. Maandenlang
waren voorbereidingen getroffen om klaar te zijn om het in juli te betrekken.
Een deel van het gebouw was de woning van Annie Besant geweest, die
het aan de Society beschikbaar stelde. In april 1890 schreef HPB aan
Vera:
Het is me nu verboden te werken, maar ik ben toch
vreselijk druk met van het ene eind van Londen naar het andere te
verhuizen. We hebben voor een aantal jaren drie afzonderlijke huizen
gehuurd, verbonden door een tuin; Avenue Road 19 met recht tot bouwen.
Ik laat een zaal voor lezingen bouwen voor 300 mensen; de zaal zal
in oosterse stijl zijn van gepolijst hout met een stenen geraamte
om de kou buiten te houden, en van binnen zonder plafond; het dak
zal worden gesteund door balken, ook van gepolijst hout. En een van
onze theosofen die schilder is, zal er allegorische tekens en afbeeldingen
op schilderen. O, het zal heel mooi zijn!214
Olcott bericht dat ‘R. Machell, kunstenaar, de twee schuine helften
van het plafond had beschilderd met een symbolische weergave van de
zes grote religies en met de tekens van de dierenriem.’215
Tegenwoordig vindt men de zes grote religies vaak zo op kerstkaarten
verenigd; in die tijd was het echter ongehoord.
De openingsbijeenkomst vond plaats op 3 juli. HPB schreef aan haar
zuster:
Aan één kant van de zaal hebben ze
voor mij een enorme leunstoel geplaatst en ik zat erop als op een
troon. Ik zat daar en was nauwelijks in staat me overeind te houden,
zo ziek was ik; en mijn arts was vlakbij in geval ik zou flauwvallen.
. . . Ongeveer 500 mensen waren er verzameld, bijna twee keer zoveel
als erin konden. . . . En stel je mijn verbazing voor; op de eerste
rij wees men mij Mw. Benson aan, de vrouw van de aartsbisschop van
Canterbury, aan wie mijn Lucifer een ‘broederlijke
boodschap’ had gestuurd. Je herinnert je die toch wel? Wat gaat
er gebeuren!
De toespraken werden door Sinnett en anderen gehouden,
maar het is overbodig te zeggen dat niemand zo goed sprak als Annie
Besant. Goeie hemel, wat kan die vrouw goed spreken! Ik hoop dat je
haar zelf zult horen. Ze is nu mijn mederedacteur van Lucifer
en voorzitter van de Blavatsky Lodge. Sinnett blijft alleen voorzitter
van de London Lodge. Wat mij betreft, ik word nu een echte theosofische
paus: ik ben unaniem tot voorzitter van alle Europese theosofische
afdelingen gekozen.216
Maar wat heb ik aan dit alles? .i.i. Kon ik maar een betere gezondheid
krijgen – dan zou ik iets kunnen beginnen. Maar eretekens en
titels zijn helemaal niets voor mij.217
De meerderheid van het personeel aan Avenue Road woonde daar. Besant
schrijft over deze periode:
De regels van het huis waren – en zijn –
heel eenvoudig, maar HPB stond op grote regelmaat in het leven; we
ontbeten om 8 uur ’s morgens, werkten tot de lunch om 1 uur,
dan weer tot het avondeten om 7 uur. Na het avondeten werd het uiterlijke
werk voor de Society opzijgelegd en verzamelden we ons in de kamer
van HPB waar we gewoonlijk zaten te praten over plannen, instructies
ontvingen en naar haar uitleg van lastige punten luisterden. Tegen
12 uur ’s nachts moesten alle lichten uit zijn.
Zijzelf schreef onophoudelijk; ze leed altijd, maar
had een onbedwingbare wilskracht, ze dwong haar lichaam zijn taken
te vervullen. . . . Als leraar was ze een wonder van geduld en legde
een probleem telkens weer op verschillende manieren uit, tot ze na
aanhoudend falen zich soms achterover wierp in haar stoel: ‘Mijn
God’ (het gemakkelijke ‘Mon Dieu’ van de vreemdeling),
‘ben ik een dwaas dat je het niet kunt begrijpen? Hier, dinges’
– tegen iemand met een gezicht waarop een zwak sprankje begrip
was te bespeuren – ‘vertel deze eeuwige kletskousen wat
ik bedoel.’
Tegen ijdelheid, verwaandheid en het voorwenden van
kennis was ze genadeloos als de leerling veelbelovend was; scherpe
pijlen van ironie zouden de schijn doorboren. Op sommigen placht ze
heel boos te worden; met vurige spot zweepte ze hen uit hun lethargie;
ze maakte zich in feite louter tot een instrument om haar leerlingen
te trainen, onverschillig wat deze of wie dan ook over haar dachten,
mits het zeker was dat het voor hen een gunstig resultaat opleverde.218
George Mead vertelt hoe HPB’s methode om haar leerlingen te trainen
bij hem werkte: ‘Eén ding waar ze bij mij altijd de nadruk
op legde, was het ontwikkelen van een gevoel voor wat ‘gepast’
is; en ze was genadeloos als deze wet van harmonie werd overtreden –
ze liet geen uitweg open om te ontsnappen; en ze luisterde naar geen
excuus, hoewel ze het volgende moment toch weer de liefhebbende vriend
en oudere broer was – zelfs kameraad, op een manier zoals alleen
zij dat kon zijn.’219
Voor zover men kan nagaan, schijnt er slechts één gelegenheid
te zijn geweest waarbij HPB haar leven aan Avenue Road 19 onderbrak:
dat was in augustus 1890, toen ze naar Oost-Londen reisde om een clubhuis
voor onderbetaalde arbeidsters te openen. Aan het begin van het jaar
had ze duizend pond gekregen die ze kon gebruiken zoals ze wilde om
de mensheid te dienen, bij voorkeur vrouwen; en ze besloot tot dat project.
Prof. Nethercot, die het verhaal heeft onderzocht, bericht:
Toen het midden augustus werd geopend, vond de Star
[verslaggever] geen somber, gepleisterd, afstotelijk uitziend gebouw,
maar eerder een woonhuis met lichte en mooi gemeubileerde kamers.
De bedden in de slaapkamers waren zelfs van elkaar gescheiden door
vrolijk gekleurde Japanse schermen. De club bevatte ook een bibliotheek,
een werkkamer, zitkamers . . . en een eetkamer. . . . De club kon
ongeveer een dozijn kamerbewoners huisvesten en voor tientallen meer
zorgen voor maaltijden en bijeenkomsten. Eind december kon Mw. Besant
aankondigen dat de ledenlijst meer dan honderdvijftig namen bevatte
en dat Mw. Kitty Lloyd, het hoofd (natuurlijk een toegewijd theosofe)
haar handen vol had aan het dagelijks opdienen van ongeveer eenzelfde
aantal maaltijden. . . . Bij de opening in augustus, die werd bijgewoond
door ongeveer vijftig meisjes, was mevrouw [Blavatsky] voldoende hersteld
van haar chronische ziekte om met haar volledige staf aanwezig te
zijn. Er werd thee en cake aangeboden en men kon zelfs dansen en zingen,
waarna toespraken van Mw. Besant en Herbert Burrows het hoogtepunt
vormden. Mw. Blavatsky zat slechts gelukkig te stralen.220
Vóór de opening was HPB ernstig bezorgd over een van
de regels van de vrouwenclub en schreef aan Annie Besant:
H. Burrows verklaarde gisteravond met gezag
en als iemand die macht heeft in het bestuur van deze ‘Vrouwenclub’
dat vrouwen die niet tot de vakbond behoorden niet zouden
worden ontvangen, noch als lid noch als bewoonster. Welk recht
had hij dit te zeggen? . . . De wens van K. was, zoals me nadrukkelijk
in brieven en mondeling is meegedeeld, dat elk meisje en elke vrouw
die door armoede werd gedwongen om haar toevlucht op straat te zoeken
– ongeacht geloofsovertuiging (religieus of politiek), stand,
beroep en mening – moet kunnen profiteren van deze club binnen
de beperkingen van het aantal kamers en de middelen. [Het bevel van
Burrows] is in strijd met het basisbeginsel van de TS – namelijk
broederschap ongeacht geloofsovertuiging, opvattingen, stand, ras
of kleur – en is daarom ontheosofisch.
Bovendien zal het de TS en allen die haar hebben
gesticht, meesleuren in een bepaalde manier van handelen; het zal
hen met geweld en onverwacht vastleggen op een bepaalde nauwe
sektarische opvatting van de theosofie en van filantropie; het zal
ons allen voor het publiek (er waren twee redacteuren en verslaggevers)
in verband brengen met vakbonden, stakingen, openbare demonstraties,
enz. . . . En als wij van de TS, en de TS zelf, tot op deze dag bestaan
en niets ons kan vernietigen, komt dat juist door het wijze beleid
van onze Society als organisatie absoluut geen bemoeienis met zulke
politieke bewegingen te hebben en om ons altijd binnen de grenzen
van de wet te houden . . . wat relletjesmakers en opstandelingen niet
doen, hoe waardig hun zaak ook mag zijn.221
Vera, die toen bij HPB in Londen was, herinnert zich:
Gedurende mijn verblijf waren er veel omstandigheden
betreffende mijn zuster die me verontrustten. Hoewel allen die daar
werkten haar kennelijk respecteerden, liefhadden en waardeerden, waren
het allemaal nieuwe mensen, die het vreselijk druk hadden
en bovendien gewend waren aan een Spartaanse leefwijze. Niemand wist
hoe men haar kon ontlasten van de ergernissen en ongemakken van het
dagelijks leven en haar de juiste dagelijkse zorg en aandacht kon
geven die ze hard nodig had. . . .
Alleen gravin Wachtmeister, die zo goed voor haar
zorgde in Würzburg en haar in Oostende erdoorheen hielp, had
haar volgens mij kunnen redden. Dat heb ik mijn zuster vaak gezegd.
Maar de gravin was van ’s ochtends vroeg tot in de avond op
het kantoor in de stad, enkele kilometers daarvandaan. Helena Petrovna
protesteerde hevig tegen mijn suggesties en verzekerde me dat men
de gravin nodig had bij het werk en dit niet kon verwaarlozen.
Eigenbelang was niet kenmerkend voor mijn zuster. Zo stuurde ze om
dezelfde reden Bertram Keightley die zomer naar India – een
man die haar was toegewijd alsof ze zijn eigen moeder en nog meer
was. Ze beweerde dat hij daar nodig was. En nog belangrijker,
dat zijn vertrek uit Londen voor hem nodig was en gunstig
voor hem zou zijn.
Tijdens onze laatste avonden samen was haar grootste
plezier het luisteren naar eenvoudige Russische liedjes. Ze wendde
zich altijd eerst tot een van mijn dochters en dan tot een andere:
‘Zing iets, liefje! Wel, misschien ‘Notsjenki’ (beste
kleine nacht), of ‘Travoesjki’ (het grassprietje). . .
. Zing een van de liedjes uit ons geboorteland. . . .’ De laatste
avond zongen mijn dochters tot middernacht liederen als ‘Sredi
Dolini Rovnija’ (temidden van ondiepe dalen) en ‘Vniz
po Matusjke po Volge’ (de Moeder Volga af), ons Russische volkslied,
en Russische vastengebeden. Ze luisterde zo geroerd en gelukkig alsof
ze wist dat ze ze nooit meer zou horen.222
Laat in de zomer van 1890 schreef HPB ‘Psychische and noëtische
activiteit’, een van haar belangrijkste bijdragen op het gebied
van theosofische psychologie. Het artikel verscheen in twee delen in
Lucifer, in oktober en november. Hierin onderzoekt ze de tekortkomingen
van de toen overheersende ‘fysiologische psychologie’ en
stelt de laatstgenoemde tegenover de psychologie van de moderne en oude
theosofie. Zoals eerder werd aangegeven, is ‘noëtisch’
een bijvoeglijk naamwoord van nous, wat HPB in haar Theosophical
Glossary definieert als ‘een platonische term voor de hogere
geest of ziel. . . . Het betekent geest tegenover de dierlijke ziel
– psyche.’ HPB noemt het ook het ‘goddelijke
bewustzijn of denkvermogen in de mens’.
In de jaren dertig werd veel materiaal uit ‘Psychische en noëtische
activiteit’ besproken in een artikel: ‘Wat is de ziel?’,
van de Britse filosoof en agnosticus C.E.M. Joad, die tot zijn dood
in 1953 alom bekendstond om zijn heldere analyse van moderne cultuur
en filosofie. Hij schrijft:
Mw. Blavatsky . . . gaat uit van twee zielen of zelven
die globaal als volgt worden gedefinieerd: Het eerste is afhankelijk
van het lichaam, dat wil zeggen, de gebeurtenissen erin worden bepaald
door voorafgaande gebeurtenissen die in het lichaam plaatsvinden;
het staat bekend als het ‘lagere zelf’ of als ‘psychische
activiteit’. Het manifesteert zich door ons organisch gestel.
. . .
Het tweede zelf, het ‘hogere zelf’, is
in plaats van slechts een verzameling psychische gebeurtenissen, zoals
het eerste zelf, . . . een eenheid, of beter gezegd, een verenigend
beginsel. Het heeft geen speciaal orgaan als tegenhanger in het lichaam
– want hoe kan er een eigen orgaan zijn dat de bewegingen bepaalt
van dat wat alle organen verenigt? . . . Het is daarom niet in de
hersenen gelokaliseerd. . . . De activiteit ervan, die wordt beschreven
als ‘noëtisch’, in tegenstelling tot de ‘psychische’
activiteit van het eerste zelf, komt voort uit de ‘universele
geest’. . . . Tenslotte, het hogere zelf blijft hetzelfde en
zet zich voort in en door verschillende levens. Het is het blijvende
element dat als een draad door de verschillende levens heen loopt,
die als kralen eraan zijn geregen.
Het onderscheid tussen de twee zelven wordt door
Mw. Blavatsky met grote scherpzinnigheid toegepast om sommige van
de moeilijkheden te weerleggen, die door het wetenschappelijke materialisme
tegen iedere vergeestelijkte filosofie naar voren werden gebracht.
. . . Het is onmogelijk niet de grootste eerbied te voelen voor Mw.
Blavatsky’s geschriften over dit onderwerp, eerbied en als het
woord is toegestaan, bewondering. Toen ze schreef, voorzag ze veel
ideeën die nu bekend zijn, maar die vijftig jaar geleden volkomen
nieuw waren.223
In maart 1890 gaf de Theosophical Publishing Society in Londen deel
één uit van een tweedelig boek met de titel Transactions
of the Blavatsky Lodge. Het tweede deel dat in 1891 verscheen,
werd samen met het eerste deel in één band uitgegeven
en is nog steeds in druk.224
Uit de titel zou men nauwelijks vermoeden dat het boek over De Geheime
Leer gaat en HPB’s eigen antwoorden op vragen bevat die haar
werden gesteld op bijeenkomsten van de Blavatsky Lodge tussen 10 januari
en 14 maart 1889. Haar antwoorden werden stenografisch opgetekend en
naderhand voor publicatie door haar herzien.
Men hield soortgelijke bijeenkomsten toen de loge verhuisde naar Avenue
Road. Er is een verslag bewaard gebleven van de actieve deelname van
HPB. Het verslag werd gemaakt door Robert Bowen, een gepensioneerd commandant
ter zee; zijn zoon, kapitein P.G. Bowen, publiceerde dit opmerkelijke
document jaren later in Theosophy in Ireland (januari-maart
1932) onder de titel ‘De ‘Geheime Leer’ en de studie
daarvan’. Het is sindsdien herdrukt in verschillende theosofische
tijdschriften en ook in de vorm van een boekje.225
Het document is gedateerd 19 april 1891, precies twintig dagen voordat
HPB overleed.
De belangrijkste delen van de verhandeling, die te lang is om hier
op te nemen, geven wenken van HPB hoe de serieuze onderzoeker de GL
het best kan bestuderen. Hier volgen een paar fragmenten van andere
gedeelten van de brochure. Robert Bowen doet verslag:
HPB sprak vorige week bijzonder interessant over
De Geheime Leer. Nu het me nog helder voor de geest staat,
kan ik het best alles ordenen en veilig op papier zetten. Zoals ze
zelf zei, kan het over dertig of veertig jaar voor iemand van nut
zijn.
Ten eerste bevat De Geheime Leer . . . ,
zegt ze, precies zoveel als de wereld in deze komende eeuw kan ontvangen.
Dit riep een vraag op – waarop ze het volgende verklaarde:
‘De wereld’ betekent de mens die in de
persoonlijke natuur leeft. Deze ‘wereld’ vindt in de twee
delen van de GL alles wat haar hoogste begripsvermogen kan
bevatten, maar niet meer. Maar dat betekent niet dat de discipel die
niet in ‘de wereld’ leeft niet méér in het
boek zou kunnen vinden dan de ‘wereld’ erin vindt. Iedere
vorm, hoe ruw ook, bevat in zich het verborgen beeld van zijn ‘schepper’.
Zo bevat ook het werk van een schrijver, hoe duister dat misschien
ook is, het verborgen beeld van de kennis van de schrijver. Uit deze
uitspraak leid ik af dat de GL alles moet bevatten wat HPB
zelf weet, en nog veel meer, omdat veel ervan afkomstig is van mensen
die een kennis bezitten die ontzaglijk veel groter is dan de hare.
Verder geeft ze duidelijk te kennen dat het heel goed mogelijk
is dat een ander er kennis in vindt die ze zelf niet bezit. Het
is een stimulerende gedachte dat het mogelijk is dat ikzelf in HPB’s
woorden kennis vind waarvan ze zich niet bewust is. Ze stond een hele
tijd bij die gedachte stil. X zei naderhand: ‘HPB begint kennelijk
haar greep erop te verliezen’, waarmee, denk ik, het vertrouwen
in haar eigen kennis werd bedoeld. Maar Y en Z en ook ik begrijpen
haar bedoeling beter, denk ik. Ongetwijfeld zegt ze ons dat we ons
niet op haar moeten verlaten als de hoogste autoriteit, noch op iemand
anders, maar geheel en al moeten vertrouwen op onze eigen zich verdiepende
inzichten.
Latere notitie over het bovenstaande: Ik had gelijk.
Ik vroeg het haar rechtstreeks en ze knikte en glimlachte. Het is
heel wat waard haar goedkeurende glimlach te krijgen! . . .
Ze is erg veranderd sinds ik haar twee jaar geleden
ontmoette. Het is wonderbaarlijk hoe ze zich staande houdt ondanks
haar afschuwelijke ziekte. Als men niets zou weten en niets zou geloven,
dan zou HPB iemand ervan kunnen overtuigen dat ze iets is dat uitgaat
boven lichaam en verstand. Ik voel, vooral in deze laatste bijeenkomsten,
sinds ze lichamelijk zo hulpeloos is geworden, dat we leringen krijgen
uit een andere en hogere sfeer. We schijnen eerder te voelen en te
weten wat ze zegt dan dat we het met
onze stoffelijke oren horen. X zei gisteravond bijna hetzelfde.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 387-94
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag