13 – Nieuwe boeken en nieuwe plaatsen
Laat in het voorjaar van 1889, toen de Coues-Collins zaak de kop opstak,
vonden meer gebeurtenissen plaats, die gelukkig van een andere aard
waren. HPB schreef aan Franse vrienden: ‘Mijn arts verlangt dat
ik tenminste veertien dagen rust neem. Ik heb verandering van omgeving
nodig.’199
Ze had een uitnodiging gekregen om naar Fontainebleau te komen, niet
ver van Parijs. Het aanbod kwam van een Amerikaanse vriendin uit Boston,
de vrouw van een senator van de Verenigde Staten, Ida Candler, die daar
met haar dochter verbleef. HPB bleef er drie weken.
Kort na aankomst schreef ze in twee opgewekte brieven aan Nadja dat
de verandering haar veel goed had gedaan. Toen die in The Path
(november 1895) werden opgenomen, merkte de redacteur op dat de brieven
lieten zien ‘hoe open Mw. Blavatsky stond voor nieuwe indrukken,
zelfs op haar oude dag’. HPB schreef:
Heerlijke lucht, geheel doordrongen van de hars van
het dennenbos en opgewarmd door de zon, waaraan ik hele dagen ben
blootgesteld, terwijl ik in het prachtige park rondrijd – heeft
me doen herleven, heeft me mijn lang verloren kracht teruggegeven.
Stel je voor, gisteren kwamen er enkele theosofen uit Londen om me
op te zoeken; en dus gingen we allen het kasteel bezoeken. Van de
achtenvijftig statiezalen van het paleis, heb ik er vijfenveertig
met mijn eigen ongeleende benen bezocht!! Het is meer dan
vijf jaar geleden dat ik zoveel heb gelopen!
Ik ben de toegangstreden opgelopen, waar Napoleon
I afscheid nam van zijn garde; ik heb de kamers van de arme Marie
Antoinette bezocht, haar slaapkamer en de kussens waarop haar verdoemde
hoofd rustte; ik heb de balzaal gezien, galerie de François
I; en de kamers van de ‘jongedames’ Gabrielle d’Estrée
en Diane de Poitiers, en de kamers van Madame de Maintenon zelf, en
de satijnen wieg van le petit roi de Rome, allemaal door
motten opgevreten; en talrijke andere dingen. De gobelins, het Sèvres-porselein
en sommige schilderijen zijn volmaakte wonderen! . . . Ook heb ik
mijn vingers op de tafel gelegd waarop de grote Napoleon zijn aftreden
tekende. Maar wat me het meest van alles beviel, waren de afbeeldingen
geborduurd in zijde par les demoiselles de St. Cyr voor Madame
de Maintenon. Ik ben er vreselijk trots op dat ik geheel op eigen
kracht het hele paleis ben rondgelopen. Denk je eens in, sinds jouw
verblijf in Würzburg heb ik bijna mijn benen verloren; en nu,
zie je, kan ik goed lopen. . . .
Maar wat een bomen in dit doyen des forêts!
Ik zal dit bos vol leven nooit vergeten. Reusachtige eiken en Schotse
sparren en ze hebben allemaal historische namen. Hier ziet men de
eiken van Molière, van Richelieu, van Montesquieu, van Mazarin,
van Béranger. Ook een eik van Henri III en twee enorme zevenhonderd
jaar oude bomen des deux frères Faramonds. Ik heb
eenvoudig hele dagen in het bos gewoond. Ze hebben me er in een rolstoel
heengebracht of in een landauer heengereden. Het is hier zo mooi,
ik voelde geen enkele behoefte om de tentoonstelling te gaan zien.
Onlangs ging een Franse theosoof, Jean-Paul Guignette, naar Fontainebleau
om oude documenten te onderzoeken, om te zien wat hij kon vinden over
het bezoek van HPB. Hij vond een notitie in L’Abeille de Fontainebleau,
dat de aankomsten in het hotel aangaf: Mw. Candler en haar dochter kwamen
op 7 juni 1889 aan in het Hôtel de la Ville de Lyons et de Londres;
Mw. Blavatsky op 5 juli en Annie Besant op 15 juli. Hij vond ook prachtige
oude foto’s van het hotel en de tuinen.200
Het bezoek aan Fontainebleau was in de theosofische geschiedenis niet
opmerkelijk omdat HPB erheen ging voor een verandering van omgeving,
in een bepaald hotel sliep of het beroemde paleis bezocht, maar vooral
omdat ze daar het grootste deel van De Stem van de Stilte schreef.
Misschien droeg de ontsnapping aan de mistige, vervuilde atmosfeer van
Londen ertoe bij om dit kostbare werk te schrijven.
Mw. Besant maakte melding van haar bezoek aan Fontainebleau in haar
autobiografie, waar ze het ontstaan van de Stem beschrijft:
Ik werd naar Parijs weggeroepen om met Herbert Burrows
het grote arbeidscongres bij te wonen, dat daar van 15 tot 20 juli
werd gehouden, en bracht een dag of twee door in Fontainebleau bij
Blavatsky, die voor een paar weken rust naar het buitenland was gegaan.
Daar vond ik haar bezig met het vertalen van de prachtige fragmenten
uit ‘Het boek van de gulden voorschriften’, dat nu algemeen
bekendstaat onder de naam De Stem van de Stilte. Ze heeft
het snel geschreven, zonder enige tastbare kopij voor zich; ’s
avonds liet ze het me hardop lezen om te zien of het ‘Engels
aanvaardbaar was’. Herbert Burrows was daar en Mw. Candler,
een loyale Amerikaanse theosofe; en we zaten om HPB heen terwijl ik
las. De vertaling was in volmaakt en prachtig Engels, vloeiend en
muzikaal; we konden maar een paar woorden vinden om te veranderen
en ze keek naar ons als een verrast kind, verwonderd over onze lof
– lof die ieder met literair gevoel, die dat voortreffelijke
gedicht zou lezen, zou onderschrijven.201
In de hoofdstukken over Tibet in deze biografie, hebben oosterse geleerden
getuigenis afgelegd van de echtheid van De Stem van de Stilte.
Vooraanstaande personen in het Westen hebben dit boek ook op prijs gesteld.
Lord Alfred Tennyson, hofdichter van Engeland, zou dit gedicht kort
voor zijn dood hebben gelezen.202
HPB gaf het volgende commentaar op een van de laatste gedichten van
Tennyson: ‘Het lijkt erop dat Lord Tennyson theosofische boeken
heeft gelezen, of door dezelfde grootse waarheden wordt geïnspireerd
die ons inspireren.’203
In zijn beroemde Gifford-lezingen, The Varieties of Religious Experience,
citeert William James een aantal passages uit De Stem van de Stilte
en suggereert: ‘Er bestaat een grensgebied van de geest waar deze
dingen rondspoken; en influisteringen daarvan vermengen zich met de
werkingen van ons begripsvermogen, zoals de wateren van de oneindige
oceaan hun golven zenden om te breken op de kiezelstenen die aan onze
kusten liggen.’ Hier zijn de passages:
Hij die de stem van Nada, ‘het geluidloze geluid’,
zou willen horen en begrijpen, moet de aard van dharana* leren kennen.
. . . Als zijn vorm hem onwerkelijk voorkomt, zoals bij het ontwaken
alle vormen die hij in dromen ziet; als hij heeft opgehouden het vele
te horen, kan hij het ENE onderscheiden – de innerlijke
klank die de uiterlijke doodt. . . . Want dan zal de ziel horen en
zich herinneren. En dan zal tot het innerlijke oor spreken –
de stem van de stilte. . . . En nu
is uw zelf verloren in het zelf,
uzelf in uzelf, opgegaan in
dat zelf waaruit u eens bent uitgestraald.
. . . Zie! U bent het licht geworden, u bent de klank geworden, u
bent uw meester en uw god. U bent zelf
het voorwerp van uw zoeken: de ononderbroken stem
die door de eeuwigheid weerklinkt, vrij van verandering, vrij van
zonde, de zeven klanken in één, de
stem van de stilte.
*Dharana is de intense en volkomen concentratie van
het denken op een of ander innerlijk onderwerp, waarbij alles wat
tot het uiterlijke heelal of de wereld van de zinnen behoort, volkomen
wordt losgelaten. (HPB)
Er is een zin die voorafgaat aan de woorden ‘Zie! U bent het
licht geworden’, die James wegliet en die zou hebben geholpen
de rest van zijn keuze te begrijpen:
En nu, rust onder de bodhiboom, die de volmaaktheid
van alle kennis is, want weet, u bent de meester van samadhi
– de staat van volmaakt inzicht.204
Een passage die James in het bijzonder schijnt te hebben aangesproken,
is deze, die is gericht tot een volgeling: ‘U moet leren uw lichaam
van uw bewustzijn te scheiden . . . en in het eeuwige te leven’,205
want in de alinea die volgt op zijn selecties uit De Stem,
merkt hij op (cursivering toegevoegd):
De leer . . . dat de eeuwigheid tijdloos is, dat
onze ‘onsterfelijkheid’, als we in het eeuwige leven,
niet zozeer de toekomst is dan wel wat reeds nu en hier is –
die we tegenwoordig zo vaak uitgedrukt vinden in bepaalde filosofische
kringen – vindt haar steun in een ‘heel juist’ of
een ‘amen’, dat naar boven komt drijven uit dat geheimzinnige
diepere niveau. We herkennen de wachtwoorden tot het mystieke gebied
als we ze horen, maar we kunnen ze niet zelf gebruiken; alleen dit
heeft het beheer over ‘het oerwachtwoord’.206
Een andere westerling die belangstelling toonde voor de Stem,
is een vooraanstaande Britse boeddhist, Dennis Lingwood, die het best
bekend staat als Bhikshu Samgharakshita. Hij heeft Pali gestudeerd en
was goed thuis in zowel theravada- als mahayana-boeddhisme. In de jaren
vijftig hield Lingwood een lezing over De Stem van de Stilte
aan het Indian Institute of World Culture, een van de vijf die hij daar
gaf. De eerste vier werden gepubliceerd als A Survey of Buddhism,
waarbij een recensent deze begroette als de belangrijkste gebeurtenis
van het vijfentwintighonderdste Boeddha-Jayanti-Jaar. De vijfde, Paradox
and Poetry in The Voice of the Silence, werd als boekje uitgegeven.
Een gedeelte ervan luidt:
Hoewel De Stem van de Stilte er geen aanspraak
op maakt van een boeddha afkomstig te zijn, lijkt het type tekst niettemin
eerder op een sutra dan op een sastra. . . . Het
tracht meer te inspireren dan te instrueren, doet meer een beroep
op het hart dan op het hoofd. Volgens de classificatie van De Quincey
behoort het boek niet tot de informatieliteratuur, waarvan het doel
is kennis te vermeerderen, maar eerder tot de krachtliteratuur, waarvan
het doel is te ontroeren. Zo belangrijk is het om duidelijk het verschil
te zien, niet alleen tussen de verschillende gevolgen die ze zouden
teweegbrengen en de organen waarop ze zouden moeten inwerken, dat
in De Stem van de Stilte de discipel aan het eerste begin
van zijn zoektocht wordt aangemaand: ‘Leer vooral verschil te
zien tussen verstandelijke kennis en zielenwijsheid, tussen de ‘leer
van het oog’ en die van het ‘hart’. . . .’
We moeten [echter] op onze hoede zijn tegen de veel
voorkomende fout om te veronderstellen dat met het mystieke iets irrationeels
en onlogisch wordt bedoeld. Zoals T.S. Eliot cynisch opmerkt: voordat
men het intellect kan overstijgen, moet men eerst een intellect hebben.
Maar intussen blijft het communicatieprobleem bestaan.
Hoe is het mogelijk de aard van samadhi mee te delen aan
iemand die er geen persoonlijke ervaring mee heeft, als de taal, het
belangrijkste communicatiemiddel, wordt afgeleid van juist die ervaringsniveaus,
die in samadhi worden overstegen? Natuurlijk lossen bepaalde
Zen-meesters het probleem op hun eigen manier op door te proberen
het geheel zonder taal te stellen. De traditionele boeddhistische
oplossing van het probleem is veel minder drastisch. Eén groep
sutra’s stelt zijn vertrouwen hoofdzakelijk in de methode
van de systematische paradox. Een andere groep . . . neemt haar toevlucht
tot de dichtkunst, vooral in de hoogontwikkelde vorm van de kosmische
mythe. De Stem van de Stilte is waarschijnlijk uniek in zijn
gebruik van een combinatie van beide methoden, een procedure die ongetwijfeld
een grote rol speelt bij de buitengewone doeltreffendheid van deze
kleine verhandeling om de sluimerende zielenwijsheid van de bevoegde
discipel te doen ontwaken.207
* * *
Nadat ze Fontainebleau had verlaten, werd HPB door Ida Candler overgehaald
om naar de kust te gaan voor wat zeelucht. Zo brachten ze twee weken
door op het eiland Jersey voor de Franse kust. HPB schreef aan Nadja:
‘Wel, oude kameraad, ik maak gebruik van een ogenblik tussen het
werk door, dat me eenvoudig verstikt na mijn traagheid en luiheid in
Fontainebleau; en ik schrijf je in bed, ondanks het feit dat ik helemaal
goed ben. De dokter heeft me uit voorzorg daarheen verwezen, omdat mijn
knieën de laatste tijd een beetje pijn doen.’208
Het werk waarnaar ze verwijst, betreft de volgende uitgave van Lucifer.
George Mead bericht: ‘Ik kwam pas begin augustus 1889 permanent
bij HPB werken. Ze was toen in Jersey, en de kopij en proeven van Lucifer
werden druk over en weer gebracht, vergezeld van een oneindige hoeveelheid
karakteristieke aantekeningen en telegrammen. Ik had slechts tijd gehad
om twee boeken te recenseren toen er een dringend telegram van HPB kwam
en ik op weg ging naar Jersey.’
Een van de taken die ze Mead gaf, was het doorlezen van het manuscript
van De Stem, waarvan hij tot dat moment niet wist dat het in
voorbereiding was. Hij bericht:
Ik zei haar dat het het meest grootse in onze hele
theosofische literatuur was; en in tegenstelling tot mijn gewoonte,
probeerde ik in woorden iets van het enthousiasme uit te drukken dat
ik voelde. . . . HPB was niet tevreden met haar werk en gaf uitdrukking
aan grote bezorgdheid dat ze in haar vertaling er niet in was geslaagd
recht te doen aan het origineel. . . . Dit was een van haar voornaamste
karaktertrekken. Ze was nooit zeker van haar eigen literaire werk
en luisterde opgewekt naar alle kritiek, zelfs van personen die hun
mond hadden moeten houden. Vreemd genoeg was ze altijd het meest bezorgd
over haar beste artikelen en werken, en had ze het meeste vertrouwen
in haar polemische geschriften.209
. . . de verfrissende levendige sfeer en de werkelijkheid waarmee
ze haar grote uiteenzettingen inkleedde – dit alles leidde volgens
mij tot haar duurzame reputatie. Ze was een reus onder stervelingen;
. . . onze reus was ruw zoals alle reuzen, maar als men fundamenten
legt, zijn reuzen noodzakelijk; en als ze zich bewegen, kunnen reuzen
niet anders doen dan de afgodsbeelden in de heilige plaatsen van dwergen
omvergooien.
Terwijl HPB uit Londen weg was, werd haar Sleutel tot de Theosofie
uitgegeven. Na terugkomst zond ze een exemplaar aan William Stead. ‘Ik
vraag je niet het te bespreken, maar om het te lezen,’
zei ze hem, ‘want je zult dit boek tenminste begrijpen [omdat]
er geen metafysica in voorkomt. Oscar Wilde gaf me zijn erewoord
dat hij er een recensie van zou maken – daar kom ik niet ver mee,
en het kan me ook niet schelen. Waar ik wel om geef, is dat je het zult
lezen; want dan zul je er de hele waarheid over weten.’210
De Sleutel heeft de vorm van een dialoog tussen een belangstellende
en een theosoof. In het voorwoord wordt verklaard:
Het doel van dit boek wordt door zijn titel nauwkeurig
weergegeven . . . Het is geen volledig en alomvattend handboek over
theosofie, maar alleen een sleutel die de deur ontsluit naar een diepere
studie. Het schetst de hoofdlijnen van de wijsheid-religie en verklaart
de grondbeginselen daarvan; het weerlegt tegelijk de verschillende
bezwaren die de westerse onderzoeker meestal opwerpt en probeert onbekende
begrippen in een zo eenvoudig mogelijke vorm en zo duidelijk mogelijke
taal te kleden.
Dat het erin zou slagen de theosofie begrijpelijk
te maken zonder mentale inspanning van de kant van de lezer, zou te
veel verwacht zijn . . . Voor hen die mentaal lui of afgestompt zijn,
moet de theosofie een raadsel blijven; want zowel in de mentale als
in de spirituele wereld moet iedereen door eigen inspanning vooruitkomen.
De schrijfster kan niet voor de lezer denken en die zou ook niet beter
af zijn als zo’n plaatsvervangend denken mogelijk was.
Onderwerpen die worden behandeld, zijn onder andere de aard van de
bewustzijnstoestanden na de dood, het mysterie van de geest, de zevenvoudige
aard van de mens en de kosmos, en reïncarnatie en karma. Verschillende
gedeelten bespreken de sociale problemen van onze tijd en de oplossingen
die door de theosofische filosofie worden geboden. Een deel betreft
het onderwijs aan kinderen en jonge volwassenen. Het onderwerp wordt
ingeleid als de belangstellende opmerkt:
Een van de krachtigste argumenten voor de ontoereikendheid
van de bestaande vormen van religie in het Westen, en tot op zekere
hoogte ook van de materialistische filosofie die nu zo populair is,
maar die u als een troosteloze gruwel schijnt te zien, is de grote
en rampzalige ellende die er ontegenzeglijk bestaat, vooral in onze
grote steden. Maar u moet toch toegeven dat er veel is en wordt gedaan
om deze toestand te verhelpen, door uitbreiding van het onderwijs
en verspreiding van kennis.
De theosoof antwoordt:
U heeft een onderwerp aangesneden dat ons theosofen
zeer ter harte gaat en ik wil graag zeggen wat ik op mijn hart heb.
Ik ben het helemaal ermee eens dat het voor een klein kind dat in
de sloppen wordt grootgebracht waar het alleen de goot als speelterrein
heeft, en dat voortdurend is omgeven door ruwe taal en daden, een
groot voordeel is als het in een lichte en schone klas wordt geplaatst
met platen aan de muur en vaak met bloemen opgevrolijkt. Daar wordt
het geleerd schoon, vriendelijk en ordelijk te zijn; het leert er
zingen en spelen; er is speelgoed dat zijn intelligentie doet ontwaken;
het leert handig met zijn vingers te zijn; er wordt met een glimlach
in plaats van met afkeuring tegen hem gesproken; het wordt vriendelijk
terechtgewezen of vermaand, in plaats van uitgescholden. Dit alles
maakt de kinderen menselijker, stimuleert hun brein en maakt ze ontvankelijk
voor intellectuele en morele invloeden. De scholen zijn niet allemaal
wat ze zouden kunnen en moeten zijn; maar in vergelijking met hun
ouderlijk huis zijn ze een paradijs en langzaam aan ondervindt hun
huis de weerslag ervan. Maar al geldt dit voor vele kostscholen, toch
verdient uw stelsel de strengste afkeuring. . . .
In antwoord op de vraag, ‘Wat is het werkelijke doel
van het huidige onderwijs?’ vraagt HPB:
Is het de ontwikkeling van het verstand in de goede
richting; de onterfde en ongelukkige mensen te leren de last van het
leven (hun door karma toebedeeld) moedig te dragen; hun wil sterker
te maken; hun liefde voor de medemens en het gevoel van onderlinge
afhankelijkheid en broederschap bij te brengen; om zo het karakter
te oefenen en te vormen voor de praktijk van het leven? Niets daarvan.
. . . Elke jongen en jongeman, ja heel de jongere generatie van onderwijzers
zal antwoorden: ‘Het doel van het moderne onderwijs is slagen
voor examens’, een stelsel dat niet een goede wedijver bevordert,
maar dat jaloezie en afgunst en bijna haat kweekt onder de jongeren,
en daardoor worden ze getraind voor een leven van wrede zelfzucht
en de strijd om eer en salaris in plaats van welwillendheid.
En wat betekenen die examens – de schrik van
de moderne jeugd? Ze zijn niet meer dan een methode om te classificeren,
waardoor men een overzicht krijgt van de resultaten van uw schoolonderwijs.
. . . Nu leert de ‘wetenschap’ dat het verstand het gevolg
is van de mechanische wisselwerking van de hersenstof; het is daarom
niet meer dan logisch dat het moderne onderwijs vrijwel geheel mechanisch
is – een soort automaat voor het vervaardigen van intellect
per ton. Men behoeft slechts weinig ervaring met examens te hebben
om te zien dat de ontwikkeling waarvan ze blijk geven, neerkomt op
een oefening van het fysieke geheugen, en vroeg of laat zullen al
uw scholen tot dat peil afzakken. Een echte, gezonde ontwikkeling
van het denk- en onderscheidingsvermogen is eenvoudig onmogelijk,
omdat alles moet worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van
de vergelijkende examens.
Toen haar verder werd gevraagd, ‘Wat zou u dan willen?’
antwoordde HPB:
Als we geld hadden, zouden we scholen stichten .
. . waar kinderen vooral zelfvertrouwen wordt geleerd, liefde voor
alle mensen, altruïsme, onderlinge verdraagzaamheid en in de
allereerste plaats zelfstandig en logisch denken. We zouden het zuiver
mechanische geheugenwerk tot een volstrekt minimum terugbrengen en
die tijd besteden aan de ontwikkeling en oefening van de innerlijke
zintuigen, vermogens en latente capaciteiten. We zouden ernaar streven
ieder kind als een eenheid te behandelen en het zo opvoeden, dat zijn
vermogens zich op de meest harmonische en gelijkmatige wijze ontplooien,
zodat zijn bijzondere aanleg zich volledig en natuurlijk ontwikkelt.
We zouden ons richten op het vormen van vrije mannen en vrouwen,
intellectueel vrij, moreel vrij, in alle opzichten onbevooroordeeld
en bovenal onbaatzuchtig. En we geloven dat veel hiervan,
zo niet alles, zou kunnen worden bereikt door een juiste en echt
theosofische opvoeding.211
Nadat ze in De Sleutel tot de Theosofie de aandacht had gevestigd
op diverse sociale behoeften van die tijd, verbreedde Blavatsky het
terrein van haar onderzoek in haar redactionele artikelen in Lucifer
en in artikelen zoals ‘De vloedgolf’, ‘De ondergang
van idealen’, ‘De cyclus gaat verder’, ‘Vooruitgang
en cultuur’ en ‘Beschaving, de dood van kunst en schoonheid’.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 379-86
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag