11 – Een samenzwering
In juni 1889 schreef HPB:
In India werd me in 1879 door een mysticus
een merkwaardige voorspelling gedaan. Deze zei dat elke letter
in het alfabet op ieders leven en werk een weldadige of een kwaadaardige
invloed had. Personen met namen die begonnen met een letter waarvan
de klank ongunstig was voor een ander persoon, moesten door laatstgenoemde
worden gemeden. ‘Welke letter is voor mij het ongunstigst?’
vroeg ik. ‘Hoed u voor de letter C’, antwoordde hij. ‘Ik
zie drie hoofdletters C onheilspellend boven uw hoofd hangen. U moet
vooral in de komende tien jaar voor hen oppassen en uw Society tegen
hun invloed beschermen. Het zijn de initialen van drie personen die
medewerker zullen zijn van de theosofische organisatie, alleen om
de grootste vijanden ervan te worden.’ Ik was die waarschuwing
vergeten tot 1884, toen de Coulombs op het toneel verschenen. Ik vraag
me af – zijn dr. Coues en mej. [Mabel] Collins [Cook] zich aan
het voorbereiden om de lijst compleet te maken?170
Wat ook interessant is aan deze drie individuen is dat hun namen niet
alleen de letter ‘C’ maar ‘Co’ aan het begin
van hun achternamen gemeenschappelijk hebben. Dat geldt zelfs voor de
naam van Mabel Collins na haar huwelijk: Cook. Nadat ze de titel voor
dit hoofdstuk had gekozen, merkte de schrijfster dezes op dat conspiracy
[samenzwering] ook met die letters begint!
Toen Coues in de Verenigde Staten was teruggekeerd uit Europa, waar
hij Olcott en Blavatsky in 1884 had ontmoet en lid was geworden van
de TS, stichtte hij de TS in Washington D.C. en werd later voorzitter
van de Amerikaanse raad van toezicht van de Society.* Van beroep was
hij anatoom, geschiedkundige, natuurkenner en vogelkenner geweest. Peter
Brooks, een bekende natuurbeschermer, zegt over Coues: ‘Er wordt
onder de deskundigen die de grondleggers van de ornithologie als wetenschap
zijn, aan niemand met zoveel eerbied – bijna ontzag – gedacht
als aan Elliott Coues.’171
*De Amerikaanse raad van toezicht werd ingesteld door
Olcott om de zaken van de Society in de Verenigde Staten te beheren.
De samenzwering die in dit hoofdstuk wordt besproken begon met een
band tussen Coues in Amerika en Mabel Collins in Londen, en kreeg publieke
aandacht door twee brieven van Coues die werden gepubliceerd in de Religio-Philosophical
Journal op 11 mei en 1 juni 1889. In zijn eerste brief schrijft
Coues dat hij ‘ongeveer vier jaar geleden’ (in 1885) uit
belangstelling voor Licht op het pad ‘Mej. Collins een
brief schreef, waarin hij dit boek prees en haar naar de werkelijke
bron ervan vroeg.’ Dit deed hij, zei Coues, omdat ‘werd
verondersteld dat Licht op het pad aan Mej. Collins was gedicteerd
door ‘Koet Hoemi’ of een andere hindoe-adept die de Theosophical
Society in de palm van zijn meesterlijke hand hield.’ Mej. Collins
antwoordde dadelijk in haar eigen handschrift, dat Licht op het
pad ‘door de bovengenoemde bron werd geïnspireerd of
gedicteerd’. Coues zegt verder dat er sinds die tijd ‘geen
contact was tussen Mej. Collins en mijzelf tot gisteren (2 mei 1889),
toen ik onverwachts de volgende brief ontving’ [de brief van Mej.
Collins is gedateerd 18 april 1889]:
Ik vind het mijn plicht u te schrijven over een moeilijk
en (voor mij) pijnlijk onderwerp, en ik wil het niet langer uitstellen.
U zult zich herinneren dat u me schreef om te vragen wie ‘Licht
op het pad’ heeft geïnspireerd. . . . In die tijd was ik
zowel Mw. Blavatsky aan het bestuderen als onder haar leiding aan
het studeren. Ik wist toen niets over de mysteriën van de Theosophical
Society en ik vroeg me af waarom u me daarover zou schrijven. Ik ging
met de brief naar haar toe; het gevolg was dat ik het antwoord opschreef
dat ze me dicteerde. . . . Ik wil nu mijn geweten geruststellen door
te zeggen dat ik deze brief zonder enige eigen kennis schreef en alleen
om haar een plezier te doen; en dat ik nu inzie dat ik daar verkeerd
aan deed. Ik moet verder verklaren dat ‘Licht op het pad’
bij mijn weten niet door iemand werd geïnspireerd; maar dat ik
het geschreven zag op de muren van een plaats die ik in de geest bezoek
. . . daar las ik het en schreef het op. Ik heb zelf nooit een bewijs
gekregen van het bestaan van enige meester; maar ik geloof (als altijd)
dat de mahatmische kracht moet bestaan.
In de tweede brief aan de Religio-Philosophical Journal beweert
Coues dat hij in zijn eerste mededeling niet de oorspronkelijke brief
van Collins had weergegeven, omdat hij ‘er niet gemakkelijk de
hand op kon leggen’. Hij zegt dat hij deze nu ‘woord voor
woord’ geeft en voegt eraan toe: ‘Hij is in het handschrift
van Mw. Cook, ongedateerd en niet ondertekend.’ . . .
De schrijfster van Door de gouden poort
is Mabel Collins, aan wie dit evenals Licht op het pad en
De idylle van de witte lotus was gedicteerd door een van
de adepten van de groep die via Mw. Blavatsky voor het eerst in contact
kwam met de westerse wereld. We kunnen de naam van deze inspirator
niet geven, omdat de persoonsnamen van de meesters al genoeg zijn
ontheiligd.
Coues vervolgt: ‘Dit is woord voor woord precies wat Mw. Cook
nu zegt dat ze me ten onrechte heeft geschreven, omdat Mw. Blavatsky
haar dit ‘verzocht en smeekte’ en wat ook door haar werd
gedicteerd. Het klinkt ongetwijfeld echt Blavatskiaans.’
Deze brief van 1885 die Mabel Collins aan Coues schreef, was door hem
verzonnen. Door de gouden poort werd pas in 1887 uitgegeven!
Bovendien, toen ze beweerde dat ze in 1885 onder HPB studeerde en laatstgenoemde
het antwoord dicteerde, was Blavatsky in India, duizenden kilometers
ver weg.172
De eerste keer dat HPB een exemplaar van Licht op het pad zag,
was in 1886 toen Arthur Gebhard haar in Duitsland een exemplaar gaf.173
Mabel Collins had herhaaldelijk het auteurschap van de drie genoemde
boeken ontkend, en beweerd dat een van de adepten die aan haar had gedicteerd.174
HPB identificeerde hem als Hilarion, een Griekse leraar en iemand die
met haar samenwerkte bij haar eigen verhalen. Dat Mabel Collins, een
romanschrijfster, niet in staat was zulke boeken voort te brengen, blijkt
uit een stuk dat verscheen in de Londense Star, dat door HPB
werd geciteerd in ‘Literary Jottings’ (Literaire aantekeningen,
Lucifer, december 1888):
Licht op het pad door mej. Mabel Collins
is in het Sanskriet vertaald en zal door de hindoe-geleerden tot een
van de klassieke Sanskrietwerken worden gerekend. Vertaling naar het
Sanskriet is in de laatste honderd jaar niet voorgekomen; maar het
boek is boeddhistisch en occult genoeg om zelfs de geleerde hindoes
tevreden te stellen.
‘Dit boekje’ – een waar juweel, merkt HPB op, ‘behoort
tot en komt voort uit dezelfde school van Indo-Europees en boeddhistisch
denken als de leringen in De Geheime Leer.’
In zijn brieven aan de Religio-Philosophical Journal zegt
Coues niet dat Mabel Collins kort daarvoor uit de esoterische sectie
van de TS was gezet. Volgens HPB ‘brak ze haar geloften en werd
schuldig aan het zwartste verraad en ontrouw aan haar hogere
zelf. En toen ik haar noch haar vriend [Michael Angelo Lane]
in de ES kon handhaven, heeft het tweetal de hele Society in beroering
gebracht met hun laster en leugens.’175
Collins daagde HPB voor het gerecht, maar toen de rechtszaak in juli
1890 begon, heeft HPB’s advocaat een brief van Collins aan haar
eigen advocaat laten zien, en vroeg hij de rechtbank de zaak onmiddellijk
te beëindigen.176
De inhoud van deze brief is nooit onthuld.
De ontevredenheid van Coues met de TS begon toen de raad van toezicht,
waarover hij twee jaar lang als despoot had geregeerd, werd opgeheven.
In oktober 1886 organiseerden de twaalf Amerikaanse loges zich tot een
Amerikaanse sectie van de Theosophical Society en kozen William Q. Judge
tot secretaris-generaal.177
HPB vertelt in een brief aan de ongetrouwde zuster van Charles Johnston
in Ierland wat daarna gebeurde:
[Coues heeft] me al geruime tijd geleden geschreven
en onder andere verzocht de TS in Amerika onder zijn toezicht te stellen.
Hij heeft geprobeerd me tegen Judge en Olcott op te zetten en is zelfs
zover gegaan te suggereren dat ik zou moeten meewerken aan een samenzwering
om hen te misleiden! Kort voor de laatste conventie in Chicago
heeft hij me geschreven en gesuggereerd dat er nog tijd was om hem
tot voorzitter te kiezen; en hij verzocht me naar de conventie te
telegraferen met een opdracht van die strekking.
De werkelijke strekking van zijn verzoek was dat
ik opzettelijk de hele organisatie van de TS in Amerika zou misleiden
door te zeggen dat het de wens van de meester was dat hij tot voorzitter
zou worden gekozen. Het is overbodig te zeggen dat zijn plan mislukte!
En nu, als gevolg hiervan, keert hij zich tegen de Society en tegen
mij en dreigt met allerlei soort kwaad.178
De ambities van Coues om de Society te beheersen, werden ontmaskerd
in twee pamfletten waarin brieven van de wetenschapper aan HPB worden
geciteerd.179
De antwoorden van HPB werden onlangs ontdekt in de Coues-verzameling
in de State Historical Society van Wisconsin, en zijn daarna gepubliceerd
in The Canadian Theosophist in een zesdelige reeks onder redactie
van Michael Gomes (september-oktober 1984 tot en met januari-februari
1986).
Als gevolg van de intriges van Coues werd op 22 juni 1889 de oorkonde
van zijn Gnostic TS ingetrokken en werd hij uit de Society gestoten.180
Na zijn verbanning zette Coues zijn aanval op HPB in een nog kwaadaardiger
vorm in de Religio-Philosophical Journal voort. ‘Bewaar
het stilzwijgen’, zei ze tegen theosofen, ‘als jullie wijs
zijn. Hij die zich verlaagt om zulk onbeschrijfelijk en misselijk makend
vuil te analyseren of zelfs op te merken, riskeert slechts dat hij zijn
handen besmeurt.’181
HPB merkte een paar maanden later op dat ze door het stilzwijgen te
bewaren, slechts het advies heeft opgevolgd dat Coues haar vier jaar
eerder had gegeven (22 november 1885):
U bent een edele en verbazingwekkende vrouw, die
ik evenveel bewonder als waardeer. . . . Ik bewonder uw standvastigheid
en uithoudingsvermogen in het dragen van lasten die genoeg zouden
zijn ieder ander te doden dan Blavatsky, van wie de gelijke nooit
tevoren werd gezien noch ooit zal worden gezien. . . . Besteed geen
aandacht aan uw vijanden! Ze zullen door u aan te vallen een onechte
en schijnreputatie krijgen; en u kunt het u veroorloven dat ze die
reputatie krijgen, hoewel u hen niet de onsterfelijkheid wilt verlenen
die ze zouden krijgen als u zich zou verwaardigen hen te bestrijden.
Als de geschiedenis zal worden geschreven, zullen ze verschijnen –
als dat al gebeurt – zich vastklampend aan uw rokken. Schud
ze af en laat ze los!
(getekend) Elliott Coues
HPB antwoordde: ‘En dat doe ik ook.’
Laat in het voorjaar van 1890 veranderde Coues in zijn campagne tegen
Blavatsky van tactiek. Volgens zijn biografen Cutright en Brodhead besloot
hij het advies op te volgen dat hij enkele jaren tevoren aan een vriend,
J.A. Allen, had gegeven: ‘Ben je verwikkeld in een geschil
– het doet er niet toe wat de merites van de zaak zijn of wie
gelijk heeft – richt je dan op de grote dag- en weekbladen.’182
Coues koos de Sun, een van de toonaangevende kranten van New
York, die in het hele land werd geciteerd en onder redactie stond van
de beroemde verslaggever Charles Dana. De aanval begon met een voorbereidend
redactioneel artikel in de Sun van 1'juni 1890. Theosofie werd
een nonsens-religie genoemd en het publiek werd verteld dat prof. Coues
‘de leugens en het bedrog van Mw. Blavatsky had ontmaskerd nadat
hij een aantal jaren een van haar slachtoffers was geweest’. Vervolgens
verscheen op 20 juli een lang ‘vraaggesprek’ met Coues in
het zondagaanhangsel van de Sun – zeven kolommen kleine
druk in het grote krantenformaat van die tijd. Zoals een ervaren journalist
zich herinnerde, stond hierin ‘alle laster die men maar kon bedenken
of uit de uithoeken van de aarde kon oprakelen’. Het ‘vraaggesprek’
had de sensationele kop ‘Blavatsky ontsluierd; de Tartaarse feeks
getemd door een wetenschapper van het Smithsonian Institute’.
Als voorbereiding had Coues zich beziggehouden met een uitgebreid ‘onderzoek
naar feiten’ via briefwisselingen met alle vijanden van HPB.183
Sindsdien zouden de meeste vijandige biografen voor hun basisinformatie
uit dit zogenaamde vraaggesprek putten.
‘Elke eeuw heeft haar valse profeten’, zei Coues. ‘Omdat
dit een vrouwelijke eeuw is, is het vanzelfsprekend dat de grootste
kwakzalver onder hen een soort vrouwelijke Cagliostro zou zijn.’
Zowel de Sun als Coues hebben het publiek misleid door het
artikel een vraaggesprek te noemen, omdat hij zowel de vragen als de
antwoorden schreef. Zo stelde de denkbeeldige verslaggever de juiste
vragen, waarop Coues tevoren geschreven antwoorden had. De Coues-verzameling
in Wisconsin bevat het oorspronkelijke getypte ‘vraaggesprek’.
In de linkermarge van de eerste bladzijde staan in het handschrift van
Coues deze woorden: ‘Oorspronkelijke kopie van het artikel zoals
dit was voorbereid voor de Sun, dat negen of tien
kolommen in beslag nam, maar dat in druk werd teruggebracht tot zes
kolommen.’ Het was getekend door Elliott Coues. Deze met inkt
geschreven verklaring schijnt later te zijn toegevoegd om het document
te identificeren en Coues vergat zelf dat het een vraaggesprek had moeten
voorstellen. Drie van de door hem voorgestelde ondertitels waren blijkbaar
te riskant voor de Sun om af te drukken:
De misdadige loopbaan van de kozak
Duistere handelingen onthuld
Zal inspecteur Byrnes of Anthony Comstock*
een overval uitvoeren op de kliek in New York?
*Comstock was in die tijd een beroemde ontmaskeraar
van bedrog.
De meest vooraanstaande Amerikaanse discipelen van HPB, Olcott en Judge,
werden bestempeld als slachtoffer en gewillige medeplichtige. Coues
probeerde zelfs de indruk te wekken dat hijzelf nooit lid was geweest
van de sekte: ‘Ik beken een natuurlijke irritatie over de manier
waarop ik in de publieke opinie mijn naam verbonden vond met haar kletspraat;
en het gebruik dat daarvan werd gemaakt als achtergrond voor de bedrieglijke
plannen van een groep schurkachtige vulgaire lieden zou genoeg zijn
om de verontwaardiging van elk eerlijk mens op te wekken.’184
Als zogenaamd bewijs voor Blavatsky’s seksuele wangedrag, verwees
Coues naar een brief van Richard Hodgson (toen secretaris van de Amerikaanse
SPR) over haar leven in Caïro in 1871-72. Hij citeerde ook een
brief uit 1885 van Emma Coulomb aan kolonel John C. Bundy, nu redacteur
van de Religio-Philosophical Journal. ‘De eerste duidelijke
informatie die ik heb’ over haar onzedelijkheid, schrijft Coues,
‘is een passage uit een brief van wijlen D.D. Home, een bekend
Engels spiritistisch medium, geschreven aan W.E. Coleman in San Francisco.
Deze situeert haar in Parijs in 1857 of ’58 als een demi-monde
die een verhouding had met vorst Emile de Wittgenstein, bij wie ze een
mismaakte zoon had, die in 1868 in Kiev overleed.’ Deze laatste
beschuldiging heeft HPB tenslotte ertoe gebracht stappen te ondernemen.
Ze schreef een brief die werd afgedrukt in The Path (september
1890) onder het hoofd ‘Madame Blavatsky doet een beroep op de
wet’:
Aan de redacteur van The Path:
Terwijl ik het volledig eens ben met de stelling
dat we onze vijanden moeten vergeven, verlies ik daarmee niet het
recht ‘me op Caesar te beroepen’; en in dat beroep, dat
ik nu op de wet doe en niet op de keizer, kan ik het gebod om te vergeven
eerbiedigen, terwijl ik voor de bescherming van de naam van een overleden
vriend en de toekomstige veiligheid van theosofen diegenen voor het
gerecht daag die geen gevoel hebben voor wat goed en rechtvaardig
is en het juist achten gemene en ongegronde laster de wereld in te
sturen.
Vijftien jaar lang heb ik kalm en werkloos toegezien
dat mijn goede naam werd aangevallen door krantenroddelaars die er
genoegen in scheppen om door te drammen over de persoonlijke eigenaardigheden
van bekende figuren. . . . Maar nu heeft een belangrijke krant in
New York, zonder kennis van feiten in deze zaak, wijd en zijd veel
beschuldigingen tegen me bekendgemaakt, waarvan de meeste al meer
dan tien jaar door mijn leven zijn weerlegd. Maar omdat een ervan
ongunstige uitlatingen bevat over mijn zedelijk karakter en de goede
naam van een overledene, een oude vriend van de familie, in diskrediet
brengt, is het me onmogelijk te blijven zwijgen; en daarom heb ik
mijn advocaten in New York opdracht gegeven om de N.Y. Sun
een proces aan te doen wegens laster.
Deze krant beschuldigt me ervan dat ik lid was van
de demi-monde [in 1857 of 1858] en dat ik onfatsoenlijke
betrekkingen had met vorst Emile Wittgenstein, bij wie ik volgens
de krant een onwettige zoon had. Het eerste deel van de beschuldiging
is zo bespottelijk dat het de lachlust opwekt, maar het tweede en
derde deel maken anderen tot een voorwerp van afkeuring. Vorst Wittgenstein,
die nu overleden is, was een oude vriend van mijn familie; ik zag
hem voor het laatst toen ik achttien was; hij en zijn vrouw bleven
tot zijn dood een nauwe briefwisseling met mij onderhouden. Hij was
een neef van wijlen de keizerin van Rusland en het zou niet in zijn
hoofd zijn opgekomen dat een moderne New Yorkse krant zijn graf zou
besmeuren. Deze belediging aan hem en aan mij moet ik afwijzen, gezien
alle voorschriften, waaraan ik door mijn taak ben gebonden; en ik
ben ook verplicht de eer van alle theosofen te beschermen die hun
leven leiden volgens de leringen van de theosofie – vandaar
mijn beroep op de wet en een jury van mijn mede-Amerikanen. Ik gaf
mijn trouw aan de tsaar van Rusland op in de hoop dat Amerika haar
burgers zou beschermen; moge die hoop niet ongegrond blijken te zijn.
Er werden door Judge twee processen aangespannen tegen Coues en de
Sun, één ten behoeve van Blavatsky en het andere
ten behoeve van de TS in New York. Beide waren beperkt tot de beschuldiging
van onzedelijkheid en er werd respectievelijk 50,000 en 60,000 dollar
schadevergoeding geëist. Tengevolge van een overvolle agenda sleepten
de zaken zich voort tot in 1891.
In maart verscheen er een aankondiging in The Path dat de
advocaat van de Sun in de hoorzitting voorafgaand aan de rechtszaak
aan rechter Beach van het hooggerechtshof bekende dat zijn cliënt
niet in staat was de beschuldiging van onzedelijkheid te bewijzen. De
aankondiging vervolgt: ‘Het ziet er nu naar uit dat het slechts
om een zaak gaat waarin de enige vraag het bedrag van de schadevergoeding
zal zijn, en alles moet nu wachten tot de zaak bij de rechtbank wordt
behandeld.’185
De bekentenis van onvermogen om de zaak te bewijzen, was een aanzienlijke
overwinning. Vervolgens werd op 27 april 1891 een verzoek gedaan door
de advocaat van HPB, waarin werd bevestigd dat ‘attesten van medische
deskundigen’ beschikbaar zijn om te bewijzen dat de lasterlijke
beschuldigingen van Coues ‘absoluut ongegrond’ zijn186
(een fotokopie, gewaarmerkt door de provinciale griffier van het hooggerechtshof
in het district New York, is in het bezit van de schrijfster). Meer
in het bijzonder onthullen de documenten ook – volgens bewijsmateriaal
dat door Walter Carrithers was ontdekt – dat de ‘advocaat
van de aanklager de rechtbank tijdens het proces meedeelde dat de getuigenis
van twee gynaecologen in gereedheid werd gehouden, die onder ede zouden
verklaren dat Mw. Blavatsky nooit een kind het leven had geschonken
– in tegenstelling tot wat de Sun had beweerd’.187
De redacteur van de Sun, Charles Dana, was niet iemand die
gemakkelijk een nederlaag toegaf en hij stond erom bekend dat hij de
voorwerpen van zijn gramschap tot het bittere einde genadeloos achtervolgde.
HPB beschreef hem als iemand die ‘wijlen Henry Ward Beecher jarenlang
op de nek had gezeten en die de ‘werkelijk goede man’, deken
Smith uit Cincinnati, kwelde tot de dood erop volgde’.188
HPB stierf voordat haar zaak voor de rechter kwam, en haar dood beëindigde
de zaak automatisch. Judge’s proces tegen de Sun werd
voortgezet, maar de aanklacht werd ingetrokken toen de Sun
ermee instemde om een redactionele herroeping te publiceren, die op
26 september 1892 verscheen.† Het is van enige betekenis dat deze
niet is beperkt tot de beschuldiging van onzedelijkheid, maar ook andere
beschuldigingen van Coues omvat. Ze luidt:
†Michael Gomes, Witness for the Prosecution:
Annie Besant’s Testimony on Behalf of H.P. Blavatsky in the N.Y.
Sun/Coues Law Case, Occasional Papers, Deel I, Fullerton, Californië,
Theosophical History, blz. 7-11.
We drukken op een andere bladzijde een artikel af
waarin William Q. Judge de romantische
en buitengewone loopbaan van wijlen Mw. Helena
P. Blavatsky beschrijft. We maken van de gelegenheid gebruik
op te merken dat we er op 20 juli 1890 ten onrechte toe werden gebracht
in de kolommen van The Sun
een artikel van dr. E.F. Coues uit
Washington op te nemen, waarin beschuldigingen tegen de persoon Mw.
Blavatsky werden ingebracht, en ook tegen haar volgelingen,
die ongegrond blijken te zijn geweest. Het artikel van Judge
rekent af met alle vragen over Mw. Blavatsky,
die door dr. Coues werden opgeworpen;
we willen zeggen dat zijn beschuldigingen tegen de Theosophical Society
en Judge persoonlijk, niet door bewijzen
worden gesteund en dat we die niet hadden moeten afdrukken.189
Een paar passages uit het lange artikel van Judge, dat door de Sun
‘The Esoteric She’ werd getiteld, volgen hier:
Het doel van haar leven was het afschudden van de
boeien die door priesterlijke intriges waren gesmeed voor de geest
van de mens. Ze wenste dat alle mensen zouden weten dat ze de lasten
van hun zonden zelf moeten dragen, want dat kan niemand anders. Daarom
heeft ze in het Westen de oude oosterse leringen van karma en reïncarnatie
naar voren gebracht. Ze zei dat krachtens eerstgenoemde, de wet van
rechtvaardigheid, ieder verantwoording moet afleggen tegenover zichzelf;
en krachtens de tweede moet ieder verantwoording afleggen hier op
aarde, waar al zijn daden werden verricht. . . .
Haar leven was sinds 1875 gewijd aan de niet aflatende
poging om diegenen tot de Theosophical Society aan te trekken die
onzelfzuchtig konden werken om een ethiek en filosofie bekend te maken,
die erop gericht zijn om de broederschap van de mensheid te verwezenlijken
door de werkelijke eenheid en essentiële niet-afgescheidenheid
van elk wezen aan te tonen. En haar boeken werden geschreven met het
vooropgezette doel om het materiaal te verschaffen voor intellectuele
en wetenschappelijke vooruitgang in die richting. De theorie over
de oorsprong van de mens, zijn vermogens en bestemming, die door haar
naar voren werd gebracht, en werd ontleend aan oude Indiase bronnen,
plaatst ons op een hoger niveau dan [westerse] religie of wetenschap
aan ons toekennen, want ze geeft ieder van ons de mogelijkheid de
innerlijke goddelijke krachten tot ontwikkeling te brengen en uiteindelijk
een medewerker van de natuur te worden. . . .
Omdat iedereen tenslotte moet sterven, zullen we
niet zeggen dat haar overlijden een verlies was; maar als ze niet
had geleefd en gedaan wat ze deed, zou de mensheid niet de impulsen
en ideeën tot het goede hebben gehad; het was haar taak deze
te geven en bekend te maken. Er zijn vandaag tientallen, ja zelfs
honderden toegewijde, serieuze mannen en vrouwen die het voornemen
hebben hun eigen leven te zuiveren en het leven van anderen te veraangenamen,
en die hun hoop en aspiraties baseren op de wijsheid-religie die in
het Westen door haar inspanningen nieuw leven werd ingeblazen, en
die dankbaar erkennen dat hun dierbaarste bezittingen het gevolg zijn
van haar zwoegende en zelfopofferende leven. Als zij op hun beurt
juist leven en goed doen, zullen ze slechts de leer illustreren die
zij dagelijks onderwees en elk uur in praktijk bracht.190
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 361-9
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag