10 – De esoterische sectie
In het najaar van 1888 stond in Lucifer een aankondiging
van de oprichting van een esoterische sectie van de Theosophical Society.
Als hoofd van de TS lichtte Olcott het doel en de structuur van de nieuwe
sectie toe:
I. Om de esoterische belangen van de Theosophical
Society te bevorderen door een diepere studie van de esoterische filosofie
wordt hierbij een groep gevormd die zal bekendstaan als de ‘esoterische
sectie van de Theosophical Society’.
II. De samenstelling en het alleenbestuur hiervan
is in handen van Mw. H.P. Blavatsky als hoofd ervan; alleen zij is
voor resultaten verantwoording verschuldigd aan de leden; en de sectie
heeft als groep geen officiële band met de exoterische Society,
behalve in de persoon van de voorzitter-stichter.
III. Personen die lid willen worden van de sectie
en die bereid zijn zich aan de regels ervan te houden, dienen rechtstreeks
contact op te nemen met: Mw. H.P. Blavatsky, Lansdowne Road 17, Holland
Park, Londen, W.
Toen HPB stierf, had de ES volgens Olcotts bericht tussen de duizend
en tweeduizend enthousiaste leden.
Een brief van HPB aan dr. J.D. Buck in de Verenigde Staten, gedateerd
1 december 1888, geeft het doel en de aard van de esoterische sectie
aan:
De behoefte eraan werd overal sterk gevoeld. Omdat
veel dingen niet algemeen konden worden bekendgemaakt (noch in Lucifer,
noch in De Geheime Leer) en omdat oude en beproefde leden
recht erop hebben bepaalde dingen in het occultisme te leren –
méér dan eenvoudige buitenstaanders – is er van
alle zijden aangedrongen op de oprichting van zo’n sectie –
zolang ik nog in leven ben en nuttig kan zijn voor de mensen. Hierin
. . . is geen plaats voor despotisme en overheersing
. . . er komt geen roem voor mij, maar een reeks onjuiste opvattingen,
laster, verdenking en ondankbaarheid in de bijna onmiddellijke toekomst;
maar als uit de honderd (109) theosofen die al een gelofte hebben
afgelegd, ik er ongeveer een half dozijn op het juiste en ware pad
kan zetten – dan zal ik gelukkig sterven. Velen zijn geroepen,
weinigen uitverkoren. . . . ik kan alleen de weg wijzen aan mensen
die openstaan voor waarheid, en zielen hebben vol altruïsme,
menslievendheid en liefde voor de hele schepping en die het laatst
aan zichzelf denken. . . .
. . . de esoterische sectie is niet gehecht aan het
aardse; ze bemoeit zich niet met de exoterische administratie van
de loges. . . . Ze vereist geen inschrijving, of geldelijke bijdragen,
want omdat ik het niet zo heb ontvangen, zal ik het ook niet
zo overdragen; en liever zou ik in de goot verhongeren dan een cent
aannemen voor mijn onderricht van de heilige waarheden. Er zijn alleen
kosten voor postzegels en papier, en hierin zal het bestuur van de
Blavatsky Lodge voorzien, indien mijn ‘Geheime Leer’ me
niet genoeg oplevert om deze kosten te dekken. . . . Wie zijn erfdeel
wil hebben voor ik sterf – want ze zullen bitter weinig krijgen
als ik ben heengegaan – laat hij erom vragen. Wat ik heb, of
beter gezegd wat mij is toegestaan te geven – ben ik bereid
te geven, hoewel het niet veel is.164
Haar weigering om grootse beloften te doen over de verbazingwekkende
dingen die zouden gebeuren als men lid zou worden van de ES, staat in
tegenstelling met de verlokkingen die tegenwoordig door de zogenaamde
occulte media worden geboden en de enorme vergoedingen die ze vaak eisen.
Voordat ze lid van de ES werden, schreven toekomstige leden vaak aan
HPB om te weten te komen wat hun verbintenis zou inhouden. Eén
vragensteller wilde weten of een soldaat lid kon worden. Ze antwoordde:
‘Wat bedoelt u met ‘de soldaat is niet vrij?’ Natuurlijk
is geen enkele soldaat vrij om in zijn fysieke lichaam rond te zwerven
waarheen hij wil. Maar wat heeft de esoterische lering te maken met
de uiterlijke mens? Een soldaat kan aan zijn wachthuisje zijn gebonden
als een eendemossel aan zijn schip en toch kan het ego van de soldaat
vrij zijn om te gaan waarheen het wil en te denken wat het maar wil.’
Ze voegt echter eraan toe:
Van niemand wordt gevraagd een last te torsen die
zwaarder is dan hij kan dragen; hij hoeft niet meer te doen dan hem
mogelijk is. . . . iemand die door zijn functie aan een plaats is
gebonden, heeft niet het recht deze te verlaten om een andere plicht
te vervullen, ongeacht hoeveel groter deze is; want de eerste plicht
die in het occultisme wordt onderwezen, is om vastberaden zijn plicht
te doen in elke plicht. Vergeef me deze ogenschijnlijk belachelijke
paradoxen en tegenstrijdigheden, maar ik heb dit in de afgelopen maand
ad nauseam usque moeten herhalen. ‘Zal ik het risico
lopen dat me wordt opgedragen mijn vrouw en kinderen en huis te verlaten
als ik de gelofte afleg?’ vraagt iemand. ‘Nee’,
zeg ik, ‘omdat hij die wegloopt van het ene ding, ook trouweloos
zal zijn in het andere. Geen echte, werkelijke meester
zal een chela aannemen die behalve zichzelf wie dan ook opoffert
om die meester te kunnen volgen.’ Als iemand tengevolge van
omstandigheden of zijn positie in het leven, geen volledige adept
kan worden in dit bestaan, laat hij zijn mentale bagage gereedmaken
voor het volgende, zodat hij gereed is bij de eerste oproep als hij
is wedergeboren.165
In de esoterische sectie onderwees men de leden geen praktisch occultisme
of hoe men paranormale verschijnselen kon teweegbrengen. Daarmee werd
ook uitgesloten wat men ceremoniële magie noemt, die tegenwoordig
zo populair is. In een van haar brieven aan Ralston Skinner in de verzameling
in Harvard wijst HPB erop dat zulke ceremoniën gevaarlijk kunnen
zijn:
Ik heb uw Hebrew Egyptian Mystery twintig
keer gelezen en herlezen en heb het aanbevolen aan al onze kabbalisten,
zoals Eerw. A.W. Ayton . . . en aan Mathers*, een goede kabbalist,
maar hij is te verzot op ceremoniële magie, die ik verafschuw.
[Bepaalde] geometrische diagrammen en vooral figuren hebben een kracht
in zich waardoor de halfblinde en verstandeloze wezens van de elementen
tot activiteit ontwaken; wezens en een kracht die u misschien zou
ontkennen. . . . Wij van de esoterische vedantafilosofie van het hindoeïsme
. . . kennen de kracht die bepaalde cirkels en diagrammen hebben op
de elementen. Daarom hecht ik geloof aan ceremoniële magie hoewel
ik deze haat en vrees. Hoed u voor bepaalde figuren
en combinaties daarvan, meneer Skinner.166
*S.L. McGregor Mathers, die een paar jaar later een
van de stichters werd van de Golden Dawn.
Eén schrijver merkt op:
Na de oprichting van de esoterische sectie werd een
nieuwe invloed merkbaar in de theosofische geschiedenis. Terwijl er
in de theosofische tijdschriften weinig over de sectie werd gepubliceerd
– omdat alle activiteiten ervan onder een strikte gelofte van
geheimhouding werden uitgevoerd† – had deze nieuwe organisatie
tot doel de energieën en toewijding van de vurigste leden van
de Society te bundelen, met duidelijke voordelen voor het werk van
de beweging. Als hoofd van deze sectie was HPB vrijgesteld van organisatorische
procedures in haar omgang met esoterische onderzoekers, die ze als
haar leerlingen beschouwde; en ze gaf hen die privéleringen
die het meest van nut zouden zijn in de fase van innerlijke ontwikkeling
die ze doormaakten.167
†HPB werd eens beschuldigd van bedrog omdat ze
het stilzwijgen had bewaard over informatie die haar onder gelofte
was gegeven. Ze antwoordde: ‘Als men mij in deze zaak als een
bedrieger beschouwt, dan is elke vrijmetselaar dat ook, elke
oddfellow, elke staatsman, elke priester die een biecht afneemt, elke
arts die de eed van Hippocratus aflegt en elke advocaat’ (Blavatsky,
Collected Writings, 6:289).
Omdat de verspreiding van de leringen vertrouwelijk was, kon men geen
gebruikmaken van een commerciële drukker. In een brief aan Vera,
die erover had geklaagd dat ze zo’n lange tijd niet van haar zuster
had gehoord, schrijft HPB over wat ze noemt de primitieve methode om
esoterische documenten te vermenigvuldigen:
Neem eens de moeite mijn bezigheden te tellen, jij
harteloze Zoilas. Elke maand schrijf ik tussen de veertig en vijftig
bladzijden ‘esoterische instructies’, instructies in geheime
wetenschappen, die niet mogen worden gedrukt. Vijf of zes armzalige
vrijwillige martelaren onder mijn esoterici moeten gedurende de nacht
ongeveer 320 exemplaren ervan tekenen, schrijven en lithograferen,
die ik dan moet controleren, vergelijken en corrigeren, zodat er geen
fouten in staan en mijn occulte informatie niet te schande kan worden
gemaakt.
Dan volgt er een lange lijst met andere karweitjes die ze moest uitvoeren.168
James Pryse beschrijft hoe het probleem van het vermenigvuldigen van
de esoterische leringen tenslotte werd opgelost. Het verhaal begint
in Los Angeles in het voorjaar van 1888:
In die tijd hadden veel theosofen de ambitie om ‘chela’s’
of ‘lekenchela’s’ te worden door in contact te treden
met de meesters die door HPB werden vertegenwoordigd. Omdat ik er
niet aan twijfelde dat de meesters door zoveel gegadigden werden lastiggevallen,
zag ik af van iedere poging om HPB of haar meester te benaderen of
om hun aandacht te vestigen op mijn onbelangrijke zelf. . . .
Op een avond terwijl ik aan het mediteren was [over
Paracelsus], verscheen het gezicht van HPB plotseling voor me. Ik
herkende het van haar portret in Isis, hoewel het veel ouder
leek. Omdat ik dacht dat het astrale beeld, waar ik het voor hield,
was toe te schrijven aan een gril van de verbeelding, probeerde ik
het buiten te sluiten; maar toen vertoonde het gezicht een blik van
ongeduld en werd ik ogenblikkelijk uit mijn lichaam getrokken en stond
ik ‘in het astrale’ naast HPB in Londen. Het was daar
bijna ochtend, maar ze zat nog steeds aan haar schrijfbureau. Terwijl
ze heel vriendelijk tegen me sprak, kon ik niet nalaten te denken
hoe vreemd het was dat een ogenschijnlijk vlezige oude dame een adept
zou zijn. Ik probeerde die onbeleefde gedachte uit mijn hoofd te zetten,
maar ze las deze, en als in antwoord daarop werd haar fysieke lichaam
doorschijnend en onthulde een prachtig innerlijk lichaam dat eruitzag
alsof het was gevormd uit gesmolten goud.
Toen verscheen plotseling meester M voor ons in zijn
mayavirupa. Ik maakte een diepe buiging voor hem, want hij scheen
me meer een god toe dan een mens. Op een of andere manier wist ik
wie hij was, hoewel dit de eerste keer was dat ik hem zag. Hij sprak
me vriendelijk toe en zei: ‘Over zes maanden heb ik werk voor
je.’ Hij liep naar de andere kant van de kamer, wuifde met zijn
hand vaarwel en vertrok. . . .
Zes maanden daarna werd de belofte van de meester
waargemaakt. Mijn broer John en ik keerden terug van een reis naar
Zuid-Amerika en kwamen in de stad New York aan. We troffen Judge die
zich het hoofd brak over een moeilijk probleem: HPB had hem opgedragen
om haar instructies aan alle Amerikaanse leden van de ES te sturen,
maar ze had hem maar één exemplaar gezonden; en hij
had geen middelen om de vele exemplaren die nodig waren te maken.
We hebben dat probleem voor hem opgelost door [een pers] op te stellen
en de instructies in boekvorm te drukken.
Beide broers waren uitstekende drukkers en waren de uitgevers geweest
van een aantal kranten in kleine steden in de Verenigde Staten. Nadat
ze Judge hadden geholpen, ontvingen ze een bericht van HPB uit Londen
dat James daar de H.P.B. Drukkerij moest beginnen, waar vanaf dat moment
niet alleen de ES-instructies werden gedrukt, maar ook de boeken van
de Society en andere literatuur.169
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 356-60
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag