HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Deel 6 – Perspectieven openen zich in het Westen

1 – Haar eerste jaar in Europa

 

Toen HPB in maart 1885 uit India naar Napels vertrok, had ze geen duidelijke plannen waar ze zich blijvend zou vestigen. Ze was niet geïnteresseerd in plaatsen; haar dagelijkse zorg was het schrijven van De Geheime Leer. Hoewel ze ziek was, werkte ze zelfs aan boord van het schip aan het manuscript. Dr. Hartmann, die haar op haar reis vergezelde samen met Mary Flynn en Bawaji, bericht: ‘er werden ’s ochtends vaak stapels bladzijden met aantekeningen op haar tafel aangetroffen’ voor het boek – nog vóór ze aan het werk ging.1

Na hun aankomst in Napels op 23 april verhuisden de reizigers naar het nabijgelegen Torre del Greco en verbleven in het Hotel del Vesuvio, genoemd naar de beroemde berg die in de verte oprijst. Vlakbij waren de ruïnes van Pompeji, tragisch slachtoffer van een uitbarsting van de vulkaan in de Romeinse tijd.

De drie maanden die in Italië werden doorgebracht, waren een beproeving. In de haast om HPB uit India weg te krijgen, werden veel benodigde bezittingen achtergelaten, waaronder haar dierbare bril. Door de luchtvochtigheid leed ze herhaaldelijk aan aanvallen van reumatiek; en de omstandigheden waaronder ze moest schrijven waren zo armzalig dat ze besloot naar Würzburg in Noord-Beieren te verhuizen. Ze schreef aan Patience Sinnett:

Ik wil niet in een van de grote centra van Europa wonen, maar ik moet een droge en warme kamer hebben, hoe koud het buiten ook is. . . . Ik vind Würzburg mooi. Het ligt bij Heidelberg en Neurenberg en alle plaatsen waar een van de meesters [KH] heeft gewoond; en deze adviseerde mijn meester mij daarheen te sturen.2 Gelukkig heb ik uit Rusland een paar duizend francs [voor haar geschriften] ontvangen en enkele weldoeners hebben me 500 en 400 roepies uit India gestuurd. . . . Ik ben van plan een mooi appartement te huren, en gelukkig de dag waarop ik jou bij mijn samovaar zal zien.3

Onderweg bracht HPB een week in Rome door en nog een week met Solovjov en Mw. De Morsier in Cergues in Zwitserland. Half augustus kwam ze in Würzburg aan, slechts vergezeld door Bawaji; dr. Hartmann en Mej. Flynn hadden het gezelschap al eerder verlaten. Kort daarna schreef ze aan Percy Sinnett:

Wat mij betreft – ik ben van plan sub rosa te blijven. Ik kan veel meer doen als ik in de schaduw blijf dan door opnieuw in de beweging op de voorgrond te treden. Laat mij me schuilhouden op onbekende plaatsen en schrijven, schrijven, schrijven en onderrichten aan wie ook maar wil leren. Omdat mijn meester me heeft gedwongen te leven, laat me dan in betrekkelijke rust leven en sterven. Het is duidelijk dat hij wil dat ik nog steeds voor de TS werk, want hij staat me niet toe een contract aan te gaan met Katkov – een contract dat elk jaar tenminste 40.000 francs inkomsten voor me zou opleveren – om uitsluitend voor zijn tijdschrift en krant te schrijven. Hij stond me verleden jaar niet toe zo’n contract te tekenen in Parijs toen dat werd voorgesteld en stemt er ook nu niet mee in want – zo zegt hij – mijn tijd ‘zal door iets anders in beslag worden genomen’.4

Ondanks de wens van HPB om zich terug te trekken, verspreidde het nieuws over haar verblijfplaats zich al snel. In augustus kwamen Solovjov en zijn schoonzuster enkele weken; in september kwamen Francesca Arundale en Mohini op bezoek; en ook HPB’s tante Nadja was in deze periode een bezoekster. Ze werden gevolgd door dr. Hartmann, prof. Sellin, Arthur Gebhard en verschillende anderen.

Dr. Wilhelm Hübbe-Schleiden, de voorzitter van de Theosophical Society in Duitsland, kwam vijf keer op bezoek. Omdat hij knap en joviaal was, was hij een welkome gast waar hij ook kwam. Hübbe-Schleiden was een geleerde en schrijver, die als jongeman rechten en economie had gestudeerd en veel geografische verkenningsreizen had ondernomen. Hij was attaché geweest aan het Duitse consulaat-generaal in Londen. In 1886 begon hij een metafysisch tijdschrift Die Sphinx, waarvan onder zijn redactie tweeëntwintig delen verschenen.5

Enkele jaren na zijn bezoeken aan HPB vroeg men Hübbe-Schleiden om zijn waarnemingen op te tekenen over hoe HPB De Geheime Leer schreef. Hier volgt een gedeelte van wat hij schreef:

Toen ik haar bezocht in oktober 1885 . . . had ze nauwelijks boeken, nog geen half dozijn. . . . Ik zag haar zinnen opschrijven alsof ze die overschreef van iets vlak voor haar, waar ik echter niets zag. . . .

Ik zag in het bekende blauwe handschrift van KH heel wat correcties en commentaar op haar manuscripten en ook in boeken die soms op haar bureau lagen. En ik merkte dit voornamelijk ’s ochtends op, vóór ze aan het werk ging. Ik sliep op de sofa in haar studeerkamer nadat ze zich voor de nacht had teruggetrokken, en de sofa stond maar een meter of zo van haar bureau. Ik herinner me mijn verbazing nog heel goed toen ik op een ochtend opstond en een groot aantal vellen foliopapier vond die vol geschreven waren met blauw potlood in dat handschrift en die bovenop haar eigen manuscript lagen, op haar plaats aan het bureau. Hoe deze bladzijden daar waren gekomen, weet ik niet; maar ik had ze niet gezien vóór ik ging slapen en niemand was ’s nachts lichamelijk in de kamer geweest, want ik ben een lichte slaper.

Ik moet zeggen dat de opvatting die ik toen had dezelfde is als die ik nu heb. Ik heb nooit de waarde of de oorsprong van enig product van de geest beoordeeld naar de manier waarop het wordt voortgebracht en zal dat ook nooit doen. Daarom heb ik me toen onthouden van een mening terwijl ik dacht en zei: ‘Ik wacht tot De Geheime Leer af is en dan kan ik die rustig lezen; dat zal voor mij het criterium zijn, het enige dat deugt.’6

Hübbe-Schleiden zegt ook dat hij aanwezig was toen HPB haar artikel ‘Hebben dieren een ziel?’ schreef, dat in drie afleveringen werd gepubliceerd in The Theosophist (januari-maart 1886).7 Hoewel de katholieke kerk eeuwenlang leerde dat dieren geen ziel hebben, onthulde HPB dat Paulus en de vroege kerkvaders er een andere opvatting op na hielden. Dit is geen puur theologisch debat. Toen de kerk later de lagere wezens een zielenleven en onsterfelijkheid ontzegde, voelden christenen weinig wroeging over het afmatten van dieren op de boerderij, het jagen erop als sport, of het vangen van dieren in vallen voor de verfraaiing van vrouwen. In de hedendaagse technologische samenleving worden kippen op wrede wijze opgesloten als eierproducerende machines, terwijl andere dieren worden onderworpen aan ondraaglijke martelingen en een akelige dood in het laboratorium. Op 31 december 1979 onthulde het New York Times Magazine dat het aantal dieren gebruikt voor experimenten in de Verenigde Staten jaarlijks 64 miljoen is, waaronder 400.000 honden, 200.000 katten en duizenden paarden en pony’s.

AV, het tijdschrift van de Amerikaanse vereniging voor antivivisectie, besteedde in het oktobernummer van 1982 speciale aandacht aan het honderd jaar oude artikel van HPB, ‘Hebben dieren een ziel?’ Dit gebeurde in een artikel van dr. Liam Brophy, een geleerde uit Dublin die geregeld bijdragen levert aan het tijdschrift. Over HPB’s verhandeling zegt hij:

[Het is] een van de geleerdste en meest overtuigende verklaringen over het onderwerp van de dierenziel die ooit werd gepubliceerd. [De verwijzingen erin variëren] van de bijbel en de kerkvaders tot de heilige boeken van het Oosten, scholastische filosofie en moderne literatuur. . . . Helena Blavatsky toonde aan dat enkele van de hoogste christelijke autoriteiten, zoals Paulus en Johannes Chrysostomus, ook geloofden in de wederopstanding van de zielen van dieren. . . . Ze haalt verschillende andere teksten van Paulus aan als bewijs dat de apostel van de christenen geloofde in een leven na de dood voor dieren en beweerde dat mens en dier op aarde gelijk zijn met betrekking tot het lijden (‘de hele schepping omnis creatura kreunt van pijn’) in hun evolutionaire inspanningen tot het doel. . . . Sommigen zijn misschien verbaasd dat de eminente theosofe bewijsmateriaal aanvoerde om aan te tonen dat paus Benedictus XIV geloofde in de wonderen van de specifieke wederopstanding van dieren en beweerde dat ze even authentiek waren als ‘de wederopstanding van Christus’.

De schrijfster van dit boek had de gelegenheid het voorgaande in een eerder boek te gebruiken en zond Brophy een presentexemplaar. In zijn dankbetuiging (25 februari 1985) merkte Brophy op:

Ik ben ervan overtuigd dat H.P. Blavatsky’s lange en geleerde artikel van gene zijde werd geïnspireerd. De hierin getoonde kennis van alleen al de scholastische filosofie is overweldigend en bijna onmogelijk voor iemand met zo’n druk bereisd leven als zij.

Theosofen hebben door de jaren heen een invloedrijke rol gespeeld in de antivivisectie-beweging. Een van hen was Lord Hugh Dowding, de beroemde opperbevelhebber van de luchtmacht tijdens de Battle of Britain in de Tweede Wereldoorlog, die ertoe heeft bijgedragen om Engeland te behoeden voor een invasie van de nazi’s. Hij voerde zijn strijd voor de rechten van het dier zelfs tot in het Hogerhuis, waar hij op 18 juli 1957 een toespraak hield waaraan veel ruchtbaarheid werd gegeven: ‘Pijnlijke experimenten op dieren’. In zijn conclusie paste hij zijn op de theosofie gebaseerde filosofie van reïncarnatie toe:

Ik ben vast ervan overtuigd dat pijnlijke experimenten op dieren moreel onjuist zijn en dat het in de grond immoreel is kwaad te doen om iets goeds te bereiken – zelfs als men zou kunnen bewijzen dat het lijden dat men dieren aandoet de mensheid ten goede komt. . . . Ik kan dit onderwerp niet afsluiten zonder enige verwijzing naar de esoterische kant ervan – naar de plaats van het dierenrijk in het wereldplan, naar de verantwoordelijkheid van de mens tegenover dieren en naar de gevolgen als de mens deze verantwoordelijkheid niet aanvaardt. . . . Alle leven is één, en al zijn manifestaties waarmee we in aanraking komen, beklimmen de ladder van de evolutie. De dieren zijn onze jongere broeders en zusters en staan ook op de ladder, maar een paar treden lager dan wij. Het is een belangrijk deel van onze verantwoordelijkheid om hen in hun voortgang te helpen en niet hun ontwikkeling te vertragen door een wrede exploitatie van hun hulpeloosheid.

Het Lord Dowding Fonds voor menswaardig onderzoek heeft 400.000 dollar toegekend aan tientallen wetenschapsmensen om naar alternatieve methoden van proefneming te zoeken waarbij geen dierenlevens zijn betrokken.8

De vrouw van Lord Dowding, Lady Muriel, was ook theosofe en stichtte de wijdverbreide beweging ‘Schoonheid zonder wreedheid’. Deze heeft als doel het afschaffen van experimenten op dieren om cosmetica te testen en het wettelijk verbieden van het jaarlijkse vangen van dieren in strikken – een marteling die een langzame, kwijnende dood veroorzaakt. In haar autobiografie Beauty – Not the Beast vertelt ze over haar werk.9

Het artikel van Liam Brophy in het tijdschrift AV eindigt met dit citaat uit HPB’s ‘Hebben dieren een ziel?’: ‘Als de wereld ervan overtuigd raakt dat dieren wezens zijn die even eeuwig zijn als wijzelf, zal [men ophouden] met vivisectie en andere martelingen waaraan de arme beesten dagelijks worden onderworpen, [want regeringen zullen worden gedwongen] een einde te maken aan die barbaarse en schandelijke praktijken.’

* * *

De situatie van HPB in Würzburg bleek verre van bevredigend te zijn. Hoewel Louise de zorg voor de huishouding op zich nam, kon Bawaji maar weinig helpen bij het beantwoorden van de correspondentie, het zorgen voor bezoekers, het verkrijgen van medische hulp en het afhandelen van de talrijke details, dingen die een persoonlijk secretaris en metgezel vanzelfsprekend zou doen. Om De Geheime Leer te schrijven was het dringend nodig niet gestoord te worden.

Onder deze omstandigheden verscheen gravin Constance Wachtmeister op het toneel. De gravin stamde af van een oude Franse familie, haar vader was Markies de Bourbel. In 1863 trouwde ze met een neef, graaf Carl Wachtmeister, die toen in Londen was gestationeerd als de Zweedse en Noorse minister van de Engelse regering. Later werd hij minister van buitenlandse zaken; en de koning van Zweden eerde zijn vrouw als ‘rijksdame van het land’. Na het overlijden van haar echtgenoot in 1871, deed de gravin onderzoek naar het spiritisme maar vond het onbevredigend. Na het lezen van Isis Ontsluierd in 1881 werd ze lid van de Theosophical Society in Londen, waar ze HPB in 1884 ontmoette tijdens haar onverwachte bezoek vanuit Parijs.10 In Enghien vertelde HPB haar ‘veel dingen waarvan ik dacht dat ze alleen aan mezelf bekend waren en zei tenslotte dat ik, vóór er twee jaren waren verstreken, mijn leven geheel aan de theosofie zou wijden. Op dat moment had ik reden om dit als volstrekt onmogelijk te beschouwen.’11

Op de bladzijden hierna staat het verhaal van de vriendschapsband tussen de gravin en HPB, ontleend aan haar boek Reminiscences of H.P. Blavatsky and The Secret Doctrine, dat voor het eerst werd gepubliceerd in 1893.

Toen de gravin in het najaar van 1885 Zweden verliet, was ze niet van plan Blavatsky in Würzburg op te zoeken. Haar bestemming was Italië, waar ze had afgesproken om de winter bij vrienden door te brengen. Onderweg naar Italië bracht de gravin een bezoek aan de Gebhards in Elberfeld. Mw. Gebhard vroeg haar om haar reis naar Italië uit te stellen en HPB te bezoeken, omdat ze een deprimerende brief had ontvangen over haar moeilijke omstandigheden. De gravin bood schriftelijk aan een maand door te brengen bij ‘de Oude Dame’, zoals HPB’s naaste vrienden haar noemden. Blavatsky weigerde beleefd en legde uit dat ze geen kamer had voor een bezoeker en dat ze bezig was De Geheime Leer te schrijven. Toen de gravin zich klaarmaakte om Elberfeld te verlaten en de koets al op haar stond te wachten bij de deur, kwam het volgende telegram: ‘Kom dadelijk naar Würzburg, heb u onmiddellijk nodig. Blavatsky.’ Toen de gravin aankwam, zei HPB: ‘Ik moet me verontschuldigen voor mijn vreemde gedrag. . . . Ik heb hier maar één slaapkamer en ik dacht dat u misschien een verfijnde dame was en die niet met mij zou willen delen .'.'. maar nadat mijn brief op de post was, sprak mijn meester met me en zei dat ik u moest zeggen te komen.’

De gravin gaf haar vakantie op en sliep in HPB’s eenpersoons-slaapkamer die voor de privacy in tweeën was gedeeld door een groot scherm. Zo begon een vriendschap die verscheidene jaren duurde; en afgezien van een paar zakenreizen van de gravin, maakte het tweetal deel uit van dezelfde huishouding tot Blavatsky overleed.

De gravin beschrijft de omstandigheden waaronder De Geheime Leer werd geschreven:

Toen ik Mw. Blavatsky begon te helpen als haar privésecretaresse en zo een glimp opving van de aard van haar werk aan De Geheime Leer, was er een omstandigheid die misschien meer dan iets anders mijn aandacht trok en mijn verbazing wekte: dat was de armzaligheid van haar reisbibliotheek. Haar manuscripten stonden overvol met referenties, citaten en toespelingen uit een grote hoeveelheid zeldzame en moeilijk te doorgronden boeken over onderwerpen van de meest uiteenlopende aard. . . .

Kort na mijn aankomst in Würzburg maakte ze van de gelegenheid gebruik om me te vragen of ik iemand kende die voor haar naar de Bodleian Library [in Oxford] kon gaan. Toevallig kende ik iemand die ik dat kon vragen, en mijn vriend verifieerde een passage die HPB in het astrale licht had gezien, met de titel van het boek, het hoofdstuk en de paginanummers, die allemaal correct waren opgetekend. . . .

Op een keer werd mij een moeilijke taak opgedragen, namelijk om een passage te verifiëren uit een manuscript in het Vaticaan. Omdat ik kennis had gemaakt met een heer die een familielid in het Vaticaan had, slaagde ik er met enige moeite in om de juistheid van de passage na te gaan. Twee woorden waren verkeerd, maar het overige was juist; en vreemd genoeg vertelde men mij dat deze twee woorden moeilijk te ontcijferen waren omdat ze erg onduidelijk waren geworden.

Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele. Als HPB ooit precieze informatie wilde over welk onderwerp dan ook dat aan de orde kwam in haar geschriften, dan was het zeker dat die informatie haar op de een of andere manier bereikte, hetzij door een bericht van een verre vriend, in een krant of een tijdschrift, of tijdens het terloops lezen van boeken; en dit gebeurde zo vaak en trefzeker dat het onmogelijk louter toeval kon zijn. Ze gaf echter indien mogelijk de voorkeur aan het gebruik van normale middelen boven abnormale om haar kracht niet onnodig uit te putten.12

Terwijl de dagen voorbijgingen en bezoekers kwamen en gingen, ontdekte de gravin dat ‘ze tegen iedereen anders was’ en verklaarde:

Ik heb haar nooit twee mensen gelijk zien behandelen. De zwakke trekken in ieders karakter waren haar onmiddellijk bekend en de buitengewone wijze waarop ze hen peilde was verbazingwekkend. Degenen die in dagelijks contact met haar waren, verwierven geleidelijk kennis van het Zelf; en degenen die wensten voordeel te trekken uit haar praktische manier van onderricht, kwamen vooruit. Maar voor veel van haar leerlingen was het proces niet te verdragen, want het is nooit prettig om oog in oog te worden gebracht met je eigen zwakheden; en zo keerden velen zich van haar af, maar degenen die de beproeving konden doorstaan en haar trouw bleven, zouden in zichzelf de innerlijke ontwikkeling gaan zien, en alleen die leidt tot het occultisme.

Wachtmeister onthulde hoe deze methode bij haarzelf werkte:

Toen ik voor het eerst naar haar toe ging, was ik een vrouw van de wereld, iemand die een vertroeteld gelukskind was geweest. Door het staatsambt van mijn echtgenoot nam ik een vooraanstaande plaats in de samenleving in. Ik had daarom lange tijd nodig om de leegheid in te zien van wat ik tot dusver als de begeerlijkste doelstellingen in het leven had beschouwd; en het vergde veel oefening en menige harde strijd met mijzelf voordat ik het gevoel van voldoening kon overwinnen dat een leven van ledigheid, gemak en hoge positie ongetwijfeld met zich meebrengt. Er moest zoveel ‘uit me worden geslagen’, om een van HPB’s eigen zegswijzen te gebruiken.13

Eind december 1885, toen de gravin pas een maand bij HPB woonde, werd het rapport van Hodgson gepubliceerd. Prof. Sellin bracht HPB een exemplaar op oudejaarsavond.14 Men had een ongunstig rapport verwacht, maar wat kwam was vernietigend: tweehonderd bladzijden ‘bewijsmateriaal’ van HPB’s bedrieglijke verschijnselen. ‘Vertrek, voordat je bezoedeld wordt door mijn schande’, zei ze tot de gravin. ‘Je kunt hier niet blijven bij een geruïneerde vrouw . . . die overal zal worden nagewezen als een bedriegster en oplichtster.’15

‘Eén ding is een troost’, schreef HPB aan een theosoof in de Verenigde Staten, ‘de hele last valt op mij, omdat de meesters als een mythe worden beschouwd. Des te beter. Hun namen zijn te lang en te vaak ontheiligd.’16

Op 6 januari 1886, een paar dagen nadat HPB het rapport van de SPR had ontvangen, kreeg ze een brief van Hübbe-Schleiden. Hij was zeer verontrust door het ‘bewijs’ van Hodgson dat bepaalde uitdrukkingen die KH in zijn brieven gebruikte, ook werden gebruikt in geschriften van HPB, wat erop zou wijzen dat zij de schrijfster van die brieven was. Vreemd genoeg – zoals ze Sinnett dezelfde dag schreef – had ze de nacht daarvoor in een droom een voorval opnieuw beleefd uit de tijd dat ze in Tibet was, toen KH haar dagelijks Engels leerde. Toen de brief van de eminente doctor die ochtend werd ontvangen, werd de bedoeling van de droom duidelijk. Het was vanzelfsprekend dat sommige van haar uitdrukkingen leken op die van KH; die had hij haar geleerd!17

Hübbe-Schleiden kwam HPB al snel opzoeken in Würzburg. Nadat hij was vertrokken, verraste het hem de volgende geprecipiteerde verklaringen te vinden in zijn exemplaar van het Hodgson-rapport:

Als dit dr. Hübbe-Schleiden van enig nut kan zijn – hoewel ik daaraan twijfel – verklaar ik, ondergetekende nederige fakir, dat de ‘Geheime Leer’ gedeeltelijk door mijzelf en gedeeltelijk door mijn broeder KH aan Upasika (HPB) wordt gedicteerd.

M

Ik vraag me af of dit briefje het waard is om een speciale plaats in te nemen bij de documenten die naar voren zijn gebracht [door Hodgson] en met welke van de eigenaardigheden van de ‘Blavatskiaanse’ schrijfstijl18 dit het meest zal blijken overeen te komen? Het onderhavige is eenvoudig bedoeld om de doctor te overtuigen dat – ‘hoe meer bewijs wordt gegeven, des te minder het wordt geloofd.’ Laat hij mijn raad opvolgen en deze twee documenten niet openbaar maken. Het is om hemzelf tevreden te stellen dat de ondergetekende het genoegen heeft hem te verzekeren dat De Geheime Leer als deze gereed is, de productie zal zijn van het drietal M, Upasika en uw dienstwillige en nederigste dienaar.

KH19

Zeven jaar later werden de verklaringen gepubliceerd in het tijdschrift The Path (april 1893).

Wachtmeister herinnerde zich dat na het verschijnen van het rapport van Hodgson:

Het leek alsof de Society de genadeslag had gekregen; dag in dag uit kwamen bedankbrieven binnen van degenen die tot dusver werden beschouwd als prominente figuren van de Society, of beledigende brieven van mannen en vrouwen die tot dan toe het masker van vriendschap hadden gedragen. De overige leden van de TS waren min or meer verlamd en het enige dat ze wilden doen was zich rustig houden en buiten schot blijven, om niet met modder besmeurd te worden. Maar een paar heldere sterren schenen in de duisternis, juwelen van vrienden die ondanks alles standvastig en trouw bleven; en hun uitingen van sympathie en liefde hebben HPB feitelijk in leven gehouden.20

Een hiervan was deze brief van 5 februari van William Q. Judge in New York aan HPB over het SPR rapport:

Ze hebben dus een rapport over je uitgebracht. Je bent een lijk. Je bent verpletterd, je bent niet meer dan een mahatma-verzinsel. Maar ze prijzen je ook, want je moet voor altijd de voornaamste, interessantste, grootste, wonderbaarlijkste en bekwaamste bedriegster en organisator van grote bewegingen blijven die ooit in welke eeuw ook is verschenen, hetzij om die te zegenen of te vervloeken. Zelfs Cagliostro kreeg niet zoveel eer! Wel, je verdient eer; ik zou alleen wensen dat het niet vergezeld ging van zulke verachtelijke leugens en geklets als ze over jou hebben uitgestort. . . .

Voordat je dit ontvangt, zal ik een brief hebben geschreven aan de Boston Index die het rapport heeft herdrukt. Je hebt vast gemerkt dat Hodgson mij erbuiten heeft gelaten. En toch ben ik een belangrijke factor. Ik was daar. Ik heb het allemaal onderzocht, ik voerde het beheer over alles en ik zeg dat er geen opening achter de heilige kast zat. Wat betreft brieven van , je weet dat ik er vele heb die mij bereikten en die op mijn handschrift lijken. Hoe zullen ze dat verklaren? Heb ik mezelf voor de gek gehouden? Enzovoort.

Je kunt wat dat betreft op me rekenen voor alle hulp die je nodig acht. Je zult je herinneren dat ik op de dag van een van de verschijnselen bij je in Enghien was. Ze hebben er geen rapport over gemaakt toen ik brieven van de postbode ontving met boodschappen erin. . . .

Maar de mensen hier zijn niet verontrust door dit rapport. Ze zien dat de waarheid in onze hele beweging is te vinden en ze zijn niet zo vooringenomen door rapporten en autoriteit als in andere plaatsen. . . . [I]n Boston en Cincinnati neemt de belangstelling sterk toe. Na mijn terugkeer uit India, zien de mensen dat ik er nog steeds in geloof en dat ik wegredeneer wat ze jouw ‘bedrog’ noemen.21

Hoe zelden HPB in deze tijd zo’n bewijs van vertrouwen ontving, blijkt uit de volgende brief van 18 februari, van de gravin aan Sinnett, waarbij de brief van Judge was ingesloten:

De post van vanmorgen bracht je zoals gebruikelijk enkele hatelijke brieven, maar god zij dank kan ik je eindelijk een echte goede zenden die het hart van de Oude Dame goed deed na alle drek en stenen die de laatste tijd naar haar zijn geworpen. Judge heeft een tien jaar lange ervaring met haar verschijnselen en toch roept hij niet bedrog zoals Bawaji. Mw. B wil dat je deze brief aan hem en Mohini voorleest.22

Zowel Bawaji als Mohini woonden toen in Londen en behoorden tot degenen die zich in deze periode tegen HPB keerden.

Wachtmeister merkt op dat ‘men zich er helemaal niet over hoeft te verbazen dat de voortgang van De Geheime Leer tot stilstand kwam tijdens deze stormachtige dagen’ en dat toen het werk tenslotte werd hervat, de noodzakelijke objectiviteit en zielenrust moeilijk waren te vinden. Ze vervolgt:

HPB zei op een avond tegen me: ‘Je kunt je niet voorstellen wat het betekent om zoveel vijandige gedachten en meningen te voelen die tegen je zijn gericht; het is alsof duizenden naalden je prikken en ik moet voortdurend een beschermende muur om me heen oprichten.’ Ik vroeg haar of ze wist van wie deze onvriendelijke gedachten kwamen; ze antwoordde: ‘Ja, jammer genoeg wel; en ik probeer altijd mijn ogen te sluiten zodat ik niet zie en niet weet.’ Om aan te tonen dat dit het geval was, vertelde ze me over brieven die waren geschreven en citeerde passages daaruit, terwijl die pas een dag of wat later aankwamen, en ik de gelegenheid had de juistheid van de zinnen na te gaan.

Op een dag toen ik HPB’s schrijfkamer binnenliep, lag de vloer bezaaid met vellen afgedankt manuscript. Ik vroeg wat deze chaos betekende en ze antwoordde: ‘Ja, ik heb twaalf keer geprobeerd om deze ene bladzijde correct te schrijven en telkens zegt mijn meester dat het niet goed is. Ik denk dat ik er gek van wordt het zo vaak te schrijven; maar laat me alleen; ik zal niet ophouden totdat het me lukt, al moet ik de hele nacht doorgaan.’

Ik bracht haar een kop koffie om haar te verkwikken en kracht te geven en liet haar toen alleen om met haar afmattende taak verder te gaan. Ze riep me een uur later en toen ik binnenkwam, zag ik dat de passage nu was goedgekeurd, maar het karwei was vreselijk geweest; en in die tijd waren de resultaten vaak gering en onzeker.

Terwijl ze achteroverleunde en genoot van haar sigaret en van het gevoel van opluchting na het inspannende werk, rustte ik op de leuning van haar grote stoel en vroeg haar hoe ze fouten kon maken bij het neerschrijven van wat haar werd gegeven. Ze zei: ‘Wel, ik doe het volgende: Ik maak wat ik alleen kan beschrijven als een soort vacuüm in de lucht voor me en vestig mijn blik en mijn wil erop; en beeld na beeld trekt aan me voorbij als de opeenvolgende plaatjes van een diorama; of als ik als informatie een referentie uit een of ander boek nodig heb, vestig ik mijn aandacht zeer intens erop, en het astrale equivalent van het boek verschijnt en daaruit neem ik wat ik nodig heb. Hoe meer mijn denken volkomen vrij is van afleiding en ergernis, des te meer energie en concentratie het heeft en des te gemakkelijker ik dit kan doen; maar vandaag na alle ergernissen die ik heb ondergaan tengevolge van de brief van X, kon ik me niet goed concentreren; en elke keer dat ik het probeerde, waren de citaten helemaal verkeerd. Mijn meester zegt dat het nu goed is. Laten we dus naar de woonkamer gaan en theedrinken.’23

Het theedrinken om zeven uur betekende het eind van een werkdag. Daarna, herinnert de gravin zich:

Hadden we samen een prettige avond. Terwijl ze gemakkelijk in haar grote leunstoel zat, rangschikte HPB gewoonlijk haar kaarten voor een spelletje patience om, zoals ze zei, haar geest rust te geven. Het leek alsof het mechanische proces van kaartleggen haar geest in staat stelde zich vrij te maken van de druk van de geconcentreerde arbeid tijdens het werk van die dag. Ze had er ’s'avonds nooit zin in om over theosofie te praten. De mentale spanning was overdag zo hevig dat ze boven alles rust nodig had. Ik verschafte daarom zoveel tijdschriften en kranten als ik kon en las hieruit de artikelen en passages voor, waarvan ik dacht dat die haar waarschijnlijk zouden interesseren en amuseren. Om negen uur ging ze naar bed, waar ze zich gewoonlijk omringde met haar Russische kranten, die ze tot laat in de avond zat te lezen.24

Het is moeilijk om ons HPB in deze luchthartige momenten voor te stellen, want haar foto’s onthullen alleen de serieuze kant van haar aard.25 Bij zulke gelegenheden, zegt de gravin, ‘leek ze vaak een opgewekte, kinderlijke aard uit te stralen en dan glom haar hele gezicht van blijde pret, wat de meest innemende uitdrukking opriep die ik ooit op een menselijk gezicht heb gezien’.26 De foto’s vertonen evenmin de kant van haar karakter die werd geschetst door Walter Old:

Ze was een charmante onderhoudende prater en had een spontane manier van doen die buitengewoon aantrekkelijk was. Sterker nog, ik heb horen zeggen dat de mooiste vrouw in Engeland als een verwelkte muurbloem was in aanwezigheid van deze opmerkelijke persoonlijkheid. . . . Als ze lachte, deed ze haar mond open en keek met de grote ogen van een onschuldig kind. Ik heb nog nooit een volwassen vrouw zien lachen met zo’n kinderlijke natuurlijkheid als zij.27

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 281-91

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag