Deel 6 – Perspectieven openen
zich in het Westen
1 – Haar eerste jaar in Europa
Toen HPB in maart 1885 uit India naar Napels vertrok, had ze geen
duidelijke plannen waar ze zich blijvend zou vestigen. Ze was niet geïnteresseerd
in plaatsen; haar dagelijkse zorg was het schrijven van De Geheime
Leer. Hoewel ze ziek was, werkte ze zelfs aan boord van het schip
aan het manuscript. Dr. Hartmann, die haar op haar reis vergezelde samen
met Mary Flynn en Bawaji, bericht: ‘er werden ’s ochtends
vaak stapels bladzijden met aantekeningen op haar tafel aangetroffen’
voor het boek – nog vóór ze aan het werk ging.1
Na hun aankomst in Napels op 23 april verhuisden de reizigers naar
het nabijgelegen Torre del Greco en verbleven in het Hotel del Vesuvio,
genoemd naar de beroemde berg die in de verte oprijst. Vlakbij waren
de ruïnes van Pompeji, tragisch slachtoffer van een uitbarsting
van de vulkaan in de Romeinse tijd.
De drie maanden die in Italië werden doorgebracht, waren een beproeving.
In de haast om HPB uit India weg te krijgen, werden veel benodigde bezittingen
achtergelaten, waaronder haar dierbare bril. Door de luchtvochtigheid
leed ze herhaaldelijk aan aanvallen van reumatiek; en de omstandigheden
waaronder ze moest schrijven waren zo armzalig dat ze besloot naar Würzburg
in Noord-Beieren te verhuizen. Ze schreef aan Patience Sinnett:
Ik wil niet in een van de grote centra van Europa
wonen, maar ik moet een droge en warme kamer hebben, hoe koud het
buiten ook is. . . . Ik vind Würzburg mooi. Het ligt bij Heidelberg
en Neurenberg en alle plaatsen waar een van de meesters [KH] heeft
gewoond; en deze adviseerde mijn meester mij daarheen te sturen.2
Gelukkig heb ik uit Rusland een paar duizend francs [voor haar geschriften]
ontvangen en enkele weldoeners hebben me 500 en 400 roepies uit India
gestuurd. . . . Ik ben van plan een mooi appartement te huren, en
gelukkig de dag waarop ik jou bij mijn samovaar zal zien.3
Onderweg bracht HPB een week in Rome door en nog een week met Solovjov
en Mw. De Morsier in Cergues in Zwitserland. Half augustus kwam ze in
Würzburg aan, slechts vergezeld door Bawaji; dr. Hartmann en Mej.
Flynn hadden het gezelschap al eerder verlaten. Kort daarna schreef
ze aan Percy Sinnett:
Wat mij betreft – ik ben van plan sub rosa
te blijven. Ik kan veel meer doen als ik in de schaduw blijf dan door
opnieuw in de beweging op de voorgrond te treden. Laat mij me schuilhouden
op onbekende plaatsen en schrijven, schrijven, schrijven en onderrichten
aan wie ook maar wil leren. Omdat mijn meester me heeft gedwongen
te leven, laat me dan in betrekkelijke rust leven en sterven. Het
is duidelijk dat hij wil dat ik nog steeds voor de TS werk, want hij
staat me niet toe een contract aan te gaan met Katkov – een
contract dat elk jaar tenminste 40.000 francs inkomsten voor me zou
opleveren – om uitsluitend voor zijn tijdschrift en krant te
schrijven. Hij stond me verleden jaar niet toe zo’n contract
te tekenen in Parijs toen dat werd voorgesteld en stemt er ook nu
niet mee in want – zo zegt hij – mijn tijd ‘zal
door iets anders in beslag worden genomen’.4
Ondanks de wens van HPB om zich terug te trekken, verspreidde het nieuws
over haar verblijfplaats zich al snel. In augustus kwamen Solovjov en
zijn schoonzuster enkele weken; in september kwamen Francesca Arundale
en Mohini op bezoek; en ook HPB’s tante Nadja was in deze periode
een bezoekster. Ze werden gevolgd door dr. Hartmann, prof. Sellin, Arthur
Gebhard en verschillende anderen.
Dr. Wilhelm Hübbe-Schleiden, de voorzitter van de Theosophical
Society in Duitsland, kwam vijf keer op bezoek. Omdat hij knap en joviaal
was, was hij een welkome gast waar hij ook kwam. Hübbe-Schleiden
was een geleerde en schrijver, die als jongeman rechten en economie
had gestudeerd en veel geografische verkenningsreizen had ondernomen.
Hij was attaché geweest aan het Duitse consulaat-generaal in
Londen. In 1886 begon hij een metafysisch tijdschrift Die Sphinx,
waarvan onder zijn redactie tweeëntwintig delen verschenen.5
Enkele jaren na zijn bezoeken aan HPB vroeg men Hübbe-Schleiden
om zijn waarnemingen op te tekenen over hoe HPB De Geheime Leer
schreef. Hier volgt een gedeelte van wat hij schreef:
Toen ik haar bezocht in oktober 1885 . . . had ze
nauwelijks boeken, nog geen half dozijn. . . . Ik zag haar zinnen
opschrijven alsof ze die overschreef van iets vlak voor haar, waar
ik echter niets zag. . . .
Ik zag in het bekende blauwe handschrift van KH heel
wat correcties en commentaar op haar manuscripten en ook in boeken
die soms op haar bureau lagen. En ik merkte dit voornamelijk ’s
ochtends op, vóór ze aan het werk ging. Ik sliep op
de sofa in haar studeerkamer nadat ze zich voor de nacht had teruggetrokken,
en de sofa stond maar een meter of zo van haar bureau. Ik herinner
me mijn verbazing nog heel goed toen ik op een ochtend opstond en
een groot aantal vellen foliopapier vond die vol geschreven waren
met blauw potlood in dat handschrift en die bovenop haar eigen manuscript
lagen, op haar plaats aan het bureau. Hoe deze bladzijden daar waren
gekomen, weet ik niet; maar ik had ze niet gezien vóór
ik ging slapen en niemand was ’s nachts lichamelijk in de kamer
geweest, want ik ben een lichte slaper.
Ik moet zeggen dat de opvatting die ik toen had dezelfde
is als die ik nu heb. Ik heb nooit de waarde of de oorsprong van enig
product van de geest beoordeeld naar de manier waarop het wordt voortgebracht
en zal dat ook nooit doen. Daarom heb ik me toen onthouden van een
mening terwijl ik dacht en zei: ‘Ik wacht tot De Geheime
Leer af is en dan kan ik die rustig lezen; dat zal voor mij het
criterium zijn, het enige dat deugt.’6
Hübbe-Schleiden zegt ook dat hij aanwezig was toen HPB haar artikel
‘Hebben dieren een ziel?’ schreef, dat in drie afleveringen
werd gepubliceerd in The Theosophist (januari-maart 1886).7
Hoewel de katholieke kerk eeuwenlang leerde dat dieren geen ziel hebben,
onthulde HPB dat Paulus en de vroege kerkvaders er een andere opvatting
op na hielden. Dit is geen puur theologisch debat. Toen de kerk later
de lagere wezens een zielenleven en onsterfelijkheid ontzegde, voelden
christenen weinig wroeging over het afmatten van dieren op de boerderij,
het jagen erop als sport, of het vangen van dieren in vallen voor de
verfraaiing van vrouwen. In de hedendaagse technologische samenleving
worden kippen op wrede wijze opgesloten als eierproducerende machines,
terwijl andere dieren worden onderworpen aan ondraaglijke martelingen
en een akelige dood in het laboratorium. Op 31 december 1979 onthulde
het New York Times Magazine dat het aantal dieren gebruikt
voor experimenten in de Verenigde Staten jaarlijks 64 miljoen is, waaronder
400.000 honden, 200.000 katten en duizenden paarden en pony’s.
AV, het tijdschrift van de Amerikaanse vereniging voor antivivisectie,
besteedde in het oktobernummer van 1982 speciale aandacht aan het honderd
jaar oude artikel van HPB, ‘Hebben dieren een ziel?’ Dit
gebeurde in een artikel van dr. Liam Brophy, een geleerde uit Dublin
die geregeld bijdragen levert aan het tijdschrift. Over HPB’s
verhandeling zegt hij:
[Het is] een van de geleerdste en meest overtuigende
verklaringen over het onderwerp van de dierenziel die ooit werd gepubliceerd.
[De verwijzingen erin variëren] van de bijbel en de kerkvaders
tot de heilige boeken van het Oosten, scholastische filosofie en moderne
literatuur. . . . Helena Blavatsky toonde aan dat enkele van de hoogste
christelijke autoriteiten, zoals Paulus en Johannes Chrysostomus,
ook geloofden in de wederopstanding van de zielen van dieren. . .
. Ze haalt verschillende andere teksten van Paulus aan als bewijs
dat de apostel van de christenen geloofde in een leven na de dood
voor dieren en beweerde dat mens en dier op aarde gelijk zijn met
betrekking tot het lijden (‘de hele schepping omnis creatura
kreunt van pijn’) in hun evolutionaire inspanningen tot het
doel. . . . Sommigen zijn misschien verbaasd dat de eminente theosofe
bewijsmateriaal aanvoerde om aan te tonen dat paus Benedictus XIV
geloofde in de wonderen van de specifieke wederopstanding van dieren
en beweerde dat ze even authentiek waren als ‘de wederopstanding
van Christus’.
De schrijfster van dit boek had de gelegenheid het voorgaande in een
eerder boek te gebruiken en zond Brophy een presentexemplaar. In zijn
dankbetuiging (25 februari 1985) merkte Brophy op:
Ik ben ervan overtuigd dat H.P. Blavatsky’s
lange en geleerde artikel van gene zijde werd geïnspireerd. De
hierin getoonde kennis van alleen al de scholastische filosofie is
overweldigend en bijna onmogelijk voor iemand met zo’n druk
bereisd leven als zij.
Theosofen hebben door de jaren heen een invloedrijke rol gespeeld in
de antivivisectie-beweging. Een van hen was Lord Hugh Dowding, de beroemde
opperbevelhebber van de luchtmacht tijdens de Battle of Britain in de
Tweede Wereldoorlog, die ertoe heeft bijgedragen om Engeland te behoeden
voor een invasie van de nazi’s. Hij voerde zijn strijd voor de
rechten van het dier zelfs tot in het Hogerhuis, waar hij op 18 juli
1957 een toespraak hield waaraan veel ruchtbaarheid werd gegeven: ‘Pijnlijke
experimenten op dieren’. In zijn conclusie paste hij zijn op de
theosofie gebaseerde filosofie van reïncarnatie toe:
Ik ben vast ervan overtuigd dat pijnlijke experimenten
op dieren moreel onjuist zijn en dat het in de grond immoreel is kwaad
te doen om iets goeds te bereiken – zelfs als men zou kunnen
bewijzen dat het lijden dat men dieren aandoet de mensheid ten goede
komt. . . . Ik kan dit onderwerp niet afsluiten zonder enige verwijzing
naar de esoterische kant ervan – naar de plaats van het dierenrijk
in het wereldplan, naar de verantwoordelijkheid van de mens tegenover
dieren en naar de gevolgen als de mens deze verantwoordelijkheid niet
aanvaardt. . . . Alle leven is één, en al zijn manifestaties
waarmee we in aanraking komen, beklimmen de ladder van de evolutie.
De dieren zijn onze jongere broeders en zusters en staan ook op de
ladder, maar een paar treden lager dan wij. Het is een belangrijk
deel van onze verantwoordelijkheid om hen in hun voortgang te helpen
en niet hun ontwikkeling te vertragen door een wrede exploitatie van
hun hulpeloosheid.
Het Lord Dowding Fonds voor menswaardig onderzoek heeft 400.000 dollar
toegekend aan tientallen wetenschapsmensen om naar alternatieve methoden
van proefneming te zoeken waarbij geen dierenlevens zijn betrokken.8
De vrouw van Lord Dowding, Lady Muriel, was ook theosofe en stichtte
de wijdverbreide beweging ‘Schoonheid zonder wreedheid’.
Deze heeft als doel het afschaffen van experimenten op dieren om cosmetica
te testen en het wettelijk verbieden van het jaarlijkse vangen van dieren
in strikken – een marteling die een langzame, kwijnende dood veroorzaakt.
In haar autobiografie Beauty – Not the Beast vertelt
ze over haar werk.9
Het artikel van Liam Brophy in het tijdschrift AV eindigt
met dit citaat uit HPB’s ‘Hebben dieren een ziel?’:
‘Als de wereld ervan overtuigd raakt dat dieren wezens zijn die
even eeuwig zijn als wijzelf, zal [men ophouden] met vivisectie en andere
martelingen waaraan de arme beesten dagelijks worden onderworpen, [want
regeringen zullen worden gedwongen] een einde te maken aan die barbaarse
en schandelijke praktijken.’
* * *
De situatie van HPB in Würzburg bleek verre van bevredigend te
zijn. Hoewel Louise de zorg voor de huishouding op zich nam, kon Bawaji
maar weinig helpen bij het beantwoorden van de correspondentie, het
zorgen voor bezoekers, het verkrijgen van medische hulp en het afhandelen
van de talrijke details, dingen die een persoonlijk secretaris en metgezel
vanzelfsprekend zou doen. Om De Geheime Leer te schrijven was
het dringend nodig niet gestoord te worden.
Onder deze omstandigheden verscheen gravin Constance Wachtmeister op
het toneel. De gravin stamde af van een oude Franse familie, haar vader
was Markies de Bourbel. In 1863 trouwde ze met een neef, graaf Carl
Wachtmeister, die toen in Londen was gestationeerd als de Zweedse en
Noorse minister van de Engelse regering. Later werd hij minister van
buitenlandse zaken; en de koning van Zweden eerde zijn vrouw als ‘rijksdame
van het land’. Na het overlijden van haar echtgenoot in 1871,
deed de gravin onderzoek naar het spiritisme maar vond het onbevredigend.
Na het lezen van Isis Ontsluierd in 1881 werd ze lid van de
Theosophical Society in Londen, waar ze HPB in 1884 ontmoette tijdens
haar onverwachte bezoek vanuit Parijs.10
In Enghien vertelde HPB haar ‘veel dingen waarvan ik dacht dat
ze alleen aan mezelf bekend waren en zei tenslotte dat ik, vóór
er twee jaren waren verstreken, mijn leven geheel aan de theosofie zou
wijden. Op dat moment had ik reden om dit als volstrekt onmogelijk te
beschouwen.’11
Op de bladzijden hierna staat het verhaal van de vriendschapsband tussen
de gravin en HPB, ontleend aan haar boek Reminiscences of H.P. Blavatsky
and The Secret Doctrine, dat voor het eerst werd gepubliceerd in
1893.
Toen de gravin in het najaar van 1885 Zweden verliet, was ze niet van
plan Blavatsky in Würzburg op te zoeken. Haar bestemming was Italië,
waar ze had afgesproken om de winter bij vrienden door te brengen. Onderweg
naar Italië bracht de gravin een bezoek aan de Gebhards in Elberfeld.
Mw. Gebhard vroeg haar om haar reis naar Italië uit te stellen
en HPB te bezoeken, omdat ze een deprimerende brief had ontvangen over
haar moeilijke omstandigheden. De gravin bood schriftelijk aan een maand
door te brengen bij ‘de Oude Dame’, zoals HPB’s naaste
vrienden haar noemden. Blavatsky weigerde beleefd en legde uit dat ze
geen kamer had voor een bezoeker en dat ze bezig was De Geheime
Leer te schrijven. Toen de gravin zich klaarmaakte om Elberfeld
te verlaten en de koets al op haar stond te wachten bij de deur, kwam
het volgende telegram: ‘Kom dadelijk naar Würzburg, heb u
onmiddellijk nodig. Blavatsky.’ Toen de gravin aankwam, zei HPB:
‘Ik moet me verontschuldigen voor mijn vreemde gedrag. . . . Ik
heb hier maar één slaapkamer en ik dacht dat u misschien
een verfijnde dame was en die niet met mij zou willen delen .'.'. maar
nadat mijn brief op de post was, sprak mijn meester met me en zei dat
ik u moest zeggen te komen.’
De gravin gaf haar vakantie op en sliep in HPB’s eenpersoons-slaapkamer
die voor de privacy in tweeën was gedeeld door een groot scherm.
Zo begon een vriendschap die verscheidene jaren duurde; en afgezien
van een paar zakenreizen van de gravin, maakte het tweetal deel uit
van dezelfde huishouding tot Blavatsky overleed.
De gravin beschrijft de omstandigheden waaronder De Geheime Leer
werd geschreven:
Toen ik Mw. Blavatsky begon te helpen als haar privésecretaresse
en zo een glimp opving van de aard van haar werk aan De Geheime
Leer, was er een omstandigheid die misschien meer dan iets anders
mijn aandacht trok en mijn verbazing wekte: dat was de armzaligheid
van haar reisbibliotheek. Haar manuscripten stonden overvol met referenties,
citaten en toespelingen uit een grote hoeveelheid zeldzame en moeilijk
te doorgronden boeken over onderwerpen van de meest uiteenlopende
aard. . . .
Kort na mijn aankomst in Würzburg maakte ze
van de gelegenheid gebruik om me te vragen of ik iemand kende die
voor haar naar de Bodleian Library [in Oxford] kon gaan. Toevallig
kende ik iemand die ik dat kon vragen, en mijn vriend verifieerde
een passage die HPB in het astrale licht had gezien, met de titel
van het boek, het hoofdstuk en de paginanummers, die allemaal correct
waren opgetekend. . . .
Op een keer werd mij een moeilijke taak opgedragen,
namelijk om een passage te verifiëren uit een manuscript in het
Vaticaan. Omdat ik kennis had gemaakt met een heer die een familielid
in het Vaticaan had, slaagde ik er met enige moeite in om de juistheid
van de passage na te gaan. Twee woorden waren verkeerd, maar het overige
was juist; en vreemd genoeg vertelde men mij dat deze twee woorden
moeilijk te ontcijferen waren omdat ze erg onduidelijk waren geworden.
Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele. Als
HPB ooit precieze informatie wilde over welk onderwerp dan ook dat
aan de orde kwam in haar geschriften, dan was het zeker dat die informatie
haar op de een of andere manier bereikte, hetzij door een bericht
van een verre vriend, in een krant of een tijdschrift, of tijdens
het terloops lezen van boeken; en dit gebeurde zo vaak en trefzeker
dat het onmogelijk louter toeval kon zijn. Ze gaf echter indien mogelijk
de voorkeur aan het gebruik van normale middelen boven abnormale om
haar kracht niet onnodig uit te putten.12
Terwijl de dagen voorbijgingen en bezoekers kwamen en gingen, ontdekte
de gravin dat ‘ze tegen iedereen anders was’ en verklaarde:
Ik heb haar nooit twee mensen gelijk zien behandelen.
De zwakke trekken in ieders karakter waren haar onmiddellijk bekend
en de buitengewone wijze waarop ze hen peilde was verbazingwekkend.
Degenen die in dagelijks contact met haar waren, verwierven geleidelijk
kennis van het Zelf; en degenen die wensten voordeel te trekken
uit haar praktische manier van onderricht, kwamen vooruit. Maar voor
veel van haar leerlingen was het proces niet te verdragen, want het
is nooit prettig om oog in oog te worden gebracht met je eigen zwakheden;
en zo keerden velen zich van haar af, maar degenen die de beproeving
konden doorstaan en haar trouw bleven, zouden in zichzelf de innerlijke
ontwikkeling gaan zien, en alleen die leidt tot het occultisme.
Wachtmeister onthulde hoe deze methode bij haarzelf werkte:
Toen ik voor het eerst naar haar toe ging, was ik
een vrouw van de wereld, iemand die een vertroeteld gelukskind was
geweest. Door het staatsambt van mijn echtgenoot nam ik een vooraanstaande
plaats in de samenleving in. Ik had daarom lange tijd nodig om de
leegheid in te zien van wat ik tot dusver als de begeerlijkste doelstellingen
in het leven had beschouwd; en het vergde veel oefening en menige
harde strijd met mijzelf voordat ik het gevoel van voldoening kon
overwinnen dat een leven van ledigheid, gemak en hoge positie ongetwijfeld
met zich meebrengt. Er moest zoveel ‘uit me worden geslagen’,
om een van HPB’s eigen zegswijzen te gebruiken.13
Eind december 1885, toen de gravin pas een maand bij HPB woonde, werd
het rapport van Hodgson gepubliceerd. Prof. Sellin bracht HPB een exemplaar
op oudejaarsavond.14
Men had een ongunstig rapport verwacht, maar wat kwam was vernietigend:
tweehonderd bladzijden ‘bewijsmateriaal’ van HPB’s
bedrieglijke verschijnselen. ‘Vertrek, voordat je bezoedeld wordt
door mijn schande’, zei ze tot de gravin. ‘Je kunt hier
niet blijven bij een geruïneerde vrouw . . . die overal zal worden
nagewezen als een bedriegster en oplichtster.’15
‘Eén ding is een troost’, schreef HPB aan een theosoof
in de Verenigde Staten, ‘de hele last valt op mij, omdat de meesters
als een mythe worden beschouwd. Des te beter. Hun namen zijn
te lang en te vaak ontheiligd.’16
Op 6 januari 1886, een paar dagen nadat HPB het rapport van de SPR
had ontvangen, kreeg ze een brief van Hübbe-Schleiden. Hij was
zeer verontrust door het ‘bewijs’ van Hodgson dat bepaalde
uitdrukkingen die KH in zijn brieven gebruikte, ook werden gebruikt
in geschriften van HPB, wat erop zou wijzen dat zij de schrijfster van
die brieven was. Vreemd genoeg – zoals ze Sinnett dezelfde dag
schreef – had ze de nacht daarvoor in een droom een voorval opnieuw
beleefd uit de tijd dat ze in Tibet was, toen KH haar dagelijks Engels
leerde. Toen de brief van de eminente doctor die ochtend werd ontvangen,
werd de bedoeling van de droom duidelijk. Het was vanzelfsprekend dat
sommige van haar uitdrukkingen leken op die van KH; die had hij haar
geleerd!17
Hübbe-Schleiden kwam HPB al snel opzoeken in Würzburg. Nadat
hij was vertrokken, verraste het hem de volgende geprecipiteerde verklaringen
te vinden in zijn exemplaar van het Hodgson-rapport:
Als dit dr. Hübbe-Schleiden van enig nut kan
zijn – hoewel ik daaraan twijfel – verklaar ik, ondergetekende
nederige fakir, dat de ‘Geheime Leer’ gedeeltelijk door
mijzelf en gedeeltelijk door mijn broeder KH aan Upasika (HPB) wordt
gedicteerd.
M
Ik vraag me af of dit briefje het waard is om een
speciale plaats in te nemen bij de documenten die naar voren zijn
gebracht [door Hodgson] en met welke van de eigenaardigheden van de
‘Blavatskiaanse’ schrijfstijl18
dit het meest zal blijken overeen te komen? Het onderhavige is eenvoudig
bedoeld om de doctor te overtuigen dat – ‘hoe meer bewijs
wordt gegeven, des te minder het wordt geloofd.’ Laat hij mijn
raad opvolgen en deze twee documenten niet openbaar maken. Het is
om hemzelf tevreden te stellen dat de ondergetekende het genoegen
heeft hem te verzekeren dat De Geheime Leer als deze gereed
is, de productie zal zijn van het drietal M,
Upasika en uw dienstwillige en nederigste dienaar.
KH19
Zeven jaar later werden de verklaringen gepubliceerd in het tijdschrift
The Path (april 1893).
Wachtmeister herinnerde zich dat na het verschijnen van het rapport
van Hodgson:
Het leek alsof de Society de genadeslag had gekregen;
dag in dag uit kwamen bedankbrieven binnen van degenen die tot dusver
werden beschouwd als prominente figuren van de Society, of beledigende
brieven van mannen en vrouwen die tot dan toe het masker van vriendschap
hadden gedragen. De overige leden van de TS waren min or meer verlamd
en het enige dat ze wilden doen was zich rustig houden en buiten schot
blijven, om niet met modder besmeurd te worden. Maar een paar heldere
sterren schenen in de duisternis, juwelen van vrienden die ondanks
alles standvastig en trouw bleven; en hun uitingen van sympathie en
liefde hebben HPB feitelijk in leven gehouden.20
Een hiervan was deze brief van 5 februari van William Q. Judge in New
York aan HPB over het SPR rapport:
Ze hebben dus een rapport over je uitgebracht.
Je bent een lijk. Je bent verpletterd, je bent niet meer dan een mahatma-verzinsel.
Maar ze prijzen je ook, want je moet voor altijd de voornaamste, interessantste,
grootste, wonderbaarlijkste en bekwaamste bedriegster en organisator
van grote bewegingen blijven die ooit in welke eeuw ook is verschenen,
hetzij om die te zegenen of te vervloeken. Zelfs Cagliostro kreeg
niet zoveel eer! Wel, je verdient eer; ik zou alleen wensen dat het
niet vergezeld ging van zulke verachtelijke leugens en geklets als
ze over jou hebben uitgestort. . . .
Voordat je dit ontvangt, zal ik een brief hebben
geschreven aan de Boston Index die het rapport heeft herdrukt.
Je hebt vast gemerkt dat Hodgson mij erbuiten heeft gelaten. En toch
ben ik een belangrijke factor. Ik was daar. Ik heb het allemaal onderzocht,
ik voerde het beheer over alles en ik zeg dat er geen opening
achter de heilige kast zat. Wat betreft brieven van ,
je weet dat ik er vele heb die mij bereikten en die op mijn handschrift
lijken. Hoe zullen ze dat verklaren? Heb ik mezelf voor de gek gehouden?
Enzovoort.
Je kunt wat dat betreft op me rekenen voor alle
hulp die je nodig acht. Je zult je herinneren dat ik op de dag
van een van de verschijnselen bij je in Enghien was. Ze hebben er
geen rapport over gemaakt toen ik brieven van de postbode ontving
met boodschappen erin. . . .
Maar de mensen hier zijn niet verontrust door dit
rapport. Ze zien dat de waarheid in onze hele beweging is te vinden
en ze zijn niet zo vooringenomen door rapporten en autoriteit als
in andere plaatsen. . . . [I]n Boston en Cincinnati neemt de belangstelling
sterk toe. Na mijn terugkeer uit India, zien de mensen dat ik er nog
steeds in geloof en dat ik wegredeneer wat ze jouw ‘bedrog’
noemen.21
Hoe zelden HPB in deze tijd zo’n bewijs van vertrouwen ontving,
blijkt uit de volgende brief van 18 februari, van de gravin aan Sinnett,
waarbij de brief van Judge was ingesloten:
De post van vanmorgen bracht je zoals gebruikelijk
enkele hatelijke brieven, maar god zij dank kan ik je eindelijk een
echte goede zenden die het hart van de Oude Dame goed deed na alle
drek en stenen die de laatste tijd naar haar zijn geworpen. Judge
heeft een tien jaar lange ervaring met haar verschijnselen en toch
roept hij niet bedrog zoals Bawaji.
Mw. B wil dat je deze brief aan hem en Mohini voorleest.22
Zowel Bawaji als Mohini woonden toen in Londen en behoorden tot degenen
die zich in deze periode tegen HPB keerden.
Wachtmeister merkt op dat ‘men zich er helemaal niet over hoeft
te verbazen dat de voortgang van De Geheime Leer tot stilstand
kwam tijdens deze stormachtige dagen’ en dat toen het werk tenslotte
werd hervat, de noodzakelijke objectiviteit en zielenrust moeilijk waren
te vinden. Ze vervolgt:
HPB zei op een avond tegen me: ‘Je kunt je
niet voorstellen wat het betekent om zoveel vijandige gedachten en
meningen te voelen die tegen je zijn gericht; het is alsof duizenden
naalden je prikken en ik moet voortdurend een beschermende muur om
me heen oprichten.’ Ik vroeg haar of ze wist van wie deze onvriendelijke
gedachten kwamen; ze antwoordde: ‘Ja, jammer genoeg wel; en
ik probeer altijd mijn ogen te sluiten zodat ik niet zie en niet weet.’
Om aan te tonen dat dit het geval was, vertelde ze me over brieven
die waren geschreven en citeerde passages daaruit, terwijl die pas
een dag of wat later aankwamen, en ik de gelegenheid had de juistheid
van de zinnen na te gaan.
Op een dag toen ik HPB’s schrijfkamer binnenliep,
lag de vloer bezaaid met vellen afgedankt manuscript. Ik vroeg wat
deze chaos betekende en ze antwoordde: ‘Ja, ik heb twaalf keer
geprobeerd om deze ene bladzijde correct te schrijven en telkens zegt
mijn meester dat het niet goed is. Ik denk dat ik er gek van wordt
het zo vaak te schrijven; maar laat me alleen; ik zal niet ophouden
totdat het me lukt, al moet ik de hele nacht doorgaan.’
Ik bracht haar een kop koffie om haar te verkwikken
en kracht te geven en liet haar toen alleen om met haar afmattende
taak verder te gaan. Ze riep me een uur later en toen ik binnenkwam,
zag ik dat de passage nu was goedgekeurd, maar het karwei was vreselijk
geweest; en in die tijd waren de resultaten vaak gering en onzeker.
Terwijl ze achteroverleunde en genoot van haar sigaret
en van het gevoel van opluchting na het inspannende werk, rustte ik
op de leuning van haar grote stoel en vroeg haar hoe ze fouten kon
maken bij het neerschrijven van wat haar werd gegeven. Ze zei: ‘Wel,
ik doe het volgende: Ik maak wat ik alleen kan beschrijven als een
soort vacuüm in de lucht voor me en vestig mijn blik en mijn
wil erop; en beeld na beeld trekt aan me voorbij als de opeenvolgende
plaatjes van een diorama; of als ik als informatie een referentie
uit een of ander boek nodig heb, vestig ik mijn aandacht zeer intens
erop, en het astrale equivalent van het boek verschijnt en daaruit
neem ik wat ik nodig heb. Hoe meer mijn denken volkomen vrij is van
afleiding en ergernis, des te meer energie en concentratie het heeft
en des te gemakkelijker ik dit kan doen; maar vandaag na alle ergernissen
die ik heb ondergaan tengevolge van de brief van X, kon ik me niet
goed concentreren; en elke keer dat ik het probeerde, waren de citaten
helemaal verkeerd. Mijn meester zegt dat het nu goed is. Laten we
dus naar de woonkamer gaan en theedrinken.’23
Het theedrinken om zeven uur betekende het eind van een werkdag. Daarna,
herinnert de gravin zich:
Hadden we samen een prettige avond. Terwijl ze gemakkelijk
in haar grote leunstoel zat, rangschikte HPB gewoonlijk haar kaarten
voor een spelletje patience om, zoals ze zei, haar geest rust te geven.
Het leek alsof het mechanische proces van kaartleggen haar geest in
staat stelde zich vrij te maken van de druk van de geconcentreerde
arbeid tijdens het werk van die dag. Ze had er ’s'avonds nooit
zin in om over theosofie te praten. De mentale spanning was overdag
zo hevig dat ze boven alles rust nodig had. Ik verschafte daarom zoveel
tijdschriften en kranten als ik kon en las hieruit de artikelen en
passages voor, waarvan ik dacht dat die haar waarschijnlijk zouden
interesseren en amuseren. Om negen uur ging ze naar bed, waar ze zich
gewoonlijk omringde met haar Russische kranten, die ze tot laat in
de avond zat te lezen.24
Het is moeilijk om ons HPB in deze luchthartige momenten voor te stellen,
want haar foto’s onthullen alleen de serieuze kant van haar aard.25
Bij zulke gelegenheden, zegt de gravin, ‘leek ze vaak een opgewekte,
kinderlijke aard uit te stralen en dan glom haar hele gezicht van blijde
pret, wat de meest innemende uitdrukking opriep die ik ooit op een menselijk
gezicht heb gezien’.26
De foto’s vertonen evenmin de kant van haar karakter die werd
geschetst door Walter Old:
Ze was een charmante onderhoudende prater en had
een spontane manier van doen die buitengewoon aantrekkelijk was. Sterker
nog, ik heb horen zeggen dat de mooiste vrouw in Engeland als een
verwelkte muurbloem was in aanwezigheid van deze opmerkelijke persoonlijkheid.
. . . Als ze lachte, deed ze haar mond open en keek met de grote ogen
van een onschuldig kind. Ik heb nog nooit een volwassen vrouw zien
lachen met zo’n kinderlijke natuurlijkheid als zij.27
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 281-91
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag