2 – Aankomst in Bombay
Op 16 februari 1879 kwamen HPB en Olcott aan in Bombay. Twee maanden
waren verstreken sinds hun vertrek uit New York. Na twee drukke weken
bij de theosofen in Londen scheepten ze zich in naar India. De zeereis
was zo ruw dat zelfs HPB, die zelden zeeziek was, een paar dagen in
bed moest blijven.
Op de avond nadat hun schip in de haven van Bombay voor anker was gegaan,
werd er een receptie gehouden die door driehonderd Indiërs werd
bijgewoond. Robert Ellwood, professor in oosterse religie, citeert Olcott
in Alternative Altars over deze ‘fantastische eerste
dagen in een Aziatisch land’:
We hebben elke avond een onvoorbereide receptie gehouden,
waar de lastigste problemen van filosofie, metafysica en wetenschap
werden besproken. We leefden en ademden in een verheven atmosfeer,
omringd door de hoogste spirituele idealen. . . . Onze bungalow was
voortdurend vol bezoekers, en ze bleven elke avond tot laat om religieuze
kwesties te bespreken. Oud en jong, het was allemaal hetzelfde; en
zo kwamen we, zo vroeg in onze relatie met de hindoes, het verschil
te weten tussen westerse en oosterse levensidealen en de grotere waardigheid
van de laatstgenoemde. Vragen over rijkdom, huidskleur, het zakenleven
of de politiek kwamen bij ons haast nooit aan de orde; de ziel was
het brandende onderwerp van gesprek. . . .
Noem ons fanatici als u wilt; dwaze enthousiastelingen;
dromers van onpraktische dromen . . . toch gingen onze dromen over
menselijke volmaakbaarheid, ons verlangen naar goddelijke wijsheid,
onze enige hoop om de mensheid te helpen op weg naar een hoger denken
en edeler leven. En onder die schaduwrijke palmbomen werden we door
mahatma’s in eigen persoon bezocht; en hun inspirerende aanwezigheid
maakte ons sterk om voort te gaan op het pad dat we hadden betreden.28
Al snel na aankomst begon een periode waarin HPB en Olcott zich installeerden;
ze betrokken hun nieuwe huis aan de Girgaum Backroad in de Indiase sector
van Bombay, waar blanken zelden kwamen. Gedurende de volgende twee jaar
werd dit het hoofdkwartier van de TS. Men vond een bediende met de naam
Babula die tijdens haar verblijf in India altijd bij Blavatsky bleef.
Hij was een vijftienjarige jongen uit Gujarat en kende een aantal talen;
men zegt dat HPB hem Frans heeft geleerd.29
Een reeks vreemde avonturen in deze periode, waarbij HPB, Moolji Thackersey
en Olcott zijn betrokken, zijn opgenomen in Old Diary Leaves,
waartoe dit verhaal behoort:
[Op 25 maart gaf HPB] Moolji opdracht een rijtuigje
te laten komen, en toen het kwam, stapte ze met hem in. Ze weigerde
zijn vragen te beantwoorden over waar ze heen ging, ze zei hem eenvoudig
de koetsier opdracht te geven rechtsaf, linksaf of rechtdoor te gaan,
volgens haar aanwijzingen. Wat er gebeurde, heeft Moolji ons na hun
terugkeer ’s avonds verteld. Ze had de richting aangegeven [door]
talrijke kronkelende straten en landwegen tot ze zich in een buitenwijk
van Bombay bevonden, acht tot twaalf mijl ver, in een dennenbosje.
. . . Moolji kende die plek omdat hij het lichaam van zijn moeder
in die buurt had gecremeerd. Wegen en paden liepen in het bos kriskras
dooreen, maar HPB weifelde nooit over haar route en verzocht de koetsier
telkens weer af te slaan tot ze bij de kust kwamen. Tenslotte kwamen
ze tot Moolji’s verbazing bij het hek van een privélandgoed,
met een prachtige rozentuin aan de voorkant en achteraan een mooie
bungalow met ruime oosterse veranda’s.
HPB stapte uit en zei Moolji daar op haar te wachten
en onder geen beding naar het huis te komen. Dus wachtte hij en begreep
er niets van; want over zo’n landgoed had hij, die zijn leven
lang in Bombay had gewoond, nooit eerder gehoord. Hij riep een van
de tuinlui die bij de bloemen schoffelden, maar de man wilde hem niets
vertellen over de naam van zijn meester, hoe lang hij daar had gewoond
of wanneer de bungalow was gebouwd: iets wat voor hindoes heel ongebruikelijk
is. HPB was recht op het huis toe gelopen, was bij de deur hartelijk
ontvangen door een lange hindoe met een opvallend en voornaam voorkomen,
die geheel in het wit was gekleed; en ze was naar binnen gegaan. Na
enige tijd kwamen de twee weer tevoorschijn, de geheimzinnige vreemdeling
nam afscheid en overhandigde haar een grote bos rozen die een van
de tuinlui voor dat doel naar zijn meester had gebracht; en HPB voegde
zich opnieuw bij haar metgezel, stapte weer in het rijtuigje en gaf
de koetsier opdracht naar huis terug te keren. De enige informatie
die Moolji van HPB kon loskrijgen, was dat de vreemdeling een occultist
was met wie ze in verbinding stond en met wie ze die dag zaken had
af te handelen. . . . Het vreemdste deel van dit verhaal was voor
ons het feit dat, voor zover we wisten, HPB geen mogelijkheid had
ook maar iets over deze buitenwijk te weten te komen en over de weg
erheen, in elk geval niet sinds onze aankomst in Bombay, want ze was
nooit alleen van huis gegaan. Toch bleek ze met beide volkomen bekend
te zijn. We konden op geen enkele manier te weten komen of zo’n
bungalow al dan niet bestond, afgezien van Moolji’s getuigenis.
Hij was zo verbaasd over zijn ervaring dat hij deze
tegen zijn vrienden in de stad telkens herhaalde. Dit heeft één
van hen, die beweerde de bewuste buitenwijk goed te kennen, ertoe
gebracht een weddenschap van 100 roepies aan te gaan dat er bij de
kust niet zo’n bungalow bestond en dat hij niemand daarheen
kon leiden. Toen HPB dit hoorde, bood ze aan om met Moolji te wedden
dat hij de weddenschap zou verliezen; waarop hij het aanbod aannam
en verklaarde dat hij iedere meter van de weg die ze waren gegaan,
kon terugvinden; en ik liet onmiddellijk een rijtuig komen en wij
drieën stapten in. . . . We gaven hem zoveel tijd als hij wilde
om met zijn zoektocht door te gaan, maar hij voelde zich volledig
verbijsterd en [na uren in het rond te hebben gereden] gaf hij het
op en was verslagen. We reden toen naar huis.
HPB vertelde ons dat Moolji de mystieke bungalow
zou hebben gevonden als er niet een betovering over zijn gezichtsvermogen
was geworpen. Bovendien werd de bungalow, evenals alle andere woonplaatsen
van adepten, altijd tegen indringing door vreemden beschermd door
een cirkel van illusie eromheen, die door elementale dienaren [of
natuurgeesten] werd bewaakt en in stand gehouden. Deze bungalow was
onder de constante hoede van een macht waarop men kon rekenen, en
werd nu en dan gebruikt als een rust- en ontmoetingsplaats van goeroes
en chela’s als ze op reis waren. [Ze zei verder:] ‘Alle
oude begraven bibliotheken en die verzamelde schatten die verborgen
moeten worden gehouden tot hun karma hun teruggave voor gebruik door
de mensheid vereist, zijn beschermd tegen ontdekking door de oningewijden
door illusoire beelden van massieve rotsen, ononderbroken vaste grond,
een gapende afgrond of een soortgelijk obstakel.’30
In de weken die volgden, reisde HPB en haar gevolg naar de beroemde
grotten van Karli; daarna gingen ze naar het noorden en bezochten Rajputana,
Allahabad, Benares en veel andere plaatsen.31
Uit Agra schreef HPB aan prof. Wilder in de Verenigde Staten:
Agra, 28 april 1879
Mijn beste doctor en dierbare vriend,
Wat spijt het me dat je niet bij ons bent! Hoe vaak
denk ik niet aan jou en vraag ik me af of jouw archeologische en dichterlijke
ziel niet zou opspringen in uitbarstingen van vervoering als je met
ons zou meereizen. . . . De afgelopen maand reizen we hier per trein,
ossenkar, olifant, kameel en kustvaartuig. We blijven één
tot drie dagen in elke stad, dorp of haven; we zien het onderaardse
verborgen India, niet het oppervlakkige. . . . Het is waar, sinds
begin maart worden we geroosterd, gebakken en gebraden. Maar wat is
het heerlijk om hier de onuitsprekelijke koelte en glorie te voelen
van de ochtenden en de tijd na zonsondergang! De maan in Amerika,
vergeleken met die van India, is op zijn best een rokerige olijfolielamp.
We staan om vier uur op en gaan om negen uur naar bed. We reizen meer
’s nachts dan in de ochtend en de middag.32
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 195-7
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag