HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

12 – De Coulomb-Hodgson zaak

 

Hoewel het Hodgson-rapport voor de Society for Psychical Research pas in december 1885 werd uitgegeven, steunt het grotendeels de Coulomb-beschuldigingen uit 1884; en daarom moeten beide samen worden besproken. Maar een gedetailleerd onderzoek schijnt niet langer noodzakelijk te zijn, omdat de SPR honderd jaar later – in 1986 – een persbericht heeft uitgegeven waarin wordt verklaard dat ‘de ‘ontmaskering’ in 1885 van de in Rusland geboren occultiste Mw. H.P. Blavatsky door de SPR aan ernstige twijfel onderhevig is na de publicatie in het SPR Journal (Deel 53, april 1986) van een krachtige kritiek op het rapport van 1885’ door dr. Vernon Harrison, ‘sinds lang lid van de SPR’.

Volgens het persbericht:

Van groot belang voor de zaak waren twee groepen omstreden brieven. Een groep die beschikbaar werd gesteld door twee ontslagen werknemers van de Theosophical Society aan het hoofdkwartier in India, waren zogenaamd in het handschrift van Mw. Blavatsky en betrokken haar bij frauduleuze paranormale verschijnselen. De andere groep was zogenaamd geschreven ter ondersteuning van de Theosophical Society door leden van een oosterse broederschap, die gewoonlijk mahatma’s worden genoemd. Dr. Hodgson aanvaardde de echtheid van de eerste groep [maar] stelde dat de Mahatma Brieven door Mw. Blavatsky en gelegenheidsmedeplichtigen waren nagemaakt. Dr. Harrison* voert daarentegen aan dat juist de bezwarende brieven vervalsingen zijn, uit wraak opgesteld door de voormalige werknemers; terwijl het grootste deel van de Mahatma Brieven, die nu in de British Library worden bewaard, niet in het handschrift van Mw. Blavatsky zijn, al dan niet door haar verdraaid.

*Dr. Harrison is deskundige op het gebied van handschriften en vervalsingen, en was tien jaar lang research-manager bij Thomas De La Rue, drukker voor de Britse regering van bankbiljetten, paspoorten, postzegels, enz.

Voor dr. Harrisons gedetailleerde analyse van de handschriften als bewijsmateriaal, moet men zijn lange rapport lezen. Harrison constateerde dat het bewijsmateriaal van Hodgson ‘zo zwak’ was, ‘zo partijdig en verward, dat er even gemakkelijk uit zou kunnen volgen dat Mw. Blavatsky Huckleberry Finn had geschreven – of dat president Eisenhower de Mahatma Brieven [De Geheime Leer] had geschreven.’169

De conclusie van Harrison dat HPB de Mahatma Brieven niet heeft geschreven, wordt onafhankelijk gesteund door drie andere onderzoeken door deskundigen. Hieronder volgen enkele hoofdpunten van de Coulomb-Hodgson zaak.

* * *

Begin 1884, toen HPB haar vertrek uit India voorbereidde voor haar Europese bezoek, heeft ze prins Harisinghji in Varel bezocht. Ze werd vergezeld door Mohini, dr. Hartmann en Emma Coulomb, die speciaal had gevraagd mee te mogen. Bij eerdere gelegenheden had Coulomb vergeefs geprobeerd tweeduizend roepies van deze rijke radja te krijgen en ze hoopte deze keer succes te hebben. Toen HPB deze laatste poging ontdekte en haar berispte, was Coulomb woedend en zwoer wraak: ‘Ik zal haar de rest van mijn leven nooit vergeven en zal haar zoveel schade berokkenen als ik kan.’170

Het was geen verrassing voor HPB dat Coulomb onvriendelijke gevoelens voor haar koesterde. Aan Sinnett schreef ze:

Ze begon haar plan van verraad te beramen in 1880, vanaf de eerste dag waarop ze met haar echtgenoot in Bombay [hoofdkwartier van de TS] aankwam; beiden hadden geen schoenen, geen geld en waren uitgehongerd. In juli 1880 bood ze aan mijn geheimen te verkopen aan dominee Bowen van de Bombay Guardian; en ze verkocht ze in feite aan dominee Patterson in mei 1885. . . . Waarom zou ik klagen? Heeft mijn meester me niet de keus gelaten om óf de geboden van Heer Boeddha te volgen, die ons beveelt niet na te laten zelfs een verhongerende slang te voeden en iedere angst te verachten dat deze zich zal omkeren en de hand bijten die haar voedt – dan wel geconfronteerd te worden met karma dat zeker diegene zal straffen die zich afkeert van de aanblik van zonde en ellende, of verzuimt degenen die zondigen en lijden te hulp te komen.171

Voordat HPB naar Europa vertrok, verzocht Coulomb dat alleen zij en haar echtgenoot toegang tot Blavatsky’s kamers op de eerste verdieping zouden hebben om deze tegen kwaad te beschermen. Toen HPB verklaarde dat ze dr. Hartmann toestemming had gegeven haar bibliotheek te gebruiken, raakte Emma opgewonden en hield vol dat als hij of iemand anders daar kon binnenkomen, zij ‘niet verantwoordelijk’ was voor wat er zou kunnen gebeuren. HPB stemde toen met haar wensen in.172

Van alle mensen in Adyar koesterde Olcott de minste verdenkingen tegen de Coulombs, die heel vriendelijk tegen hem waren. Ze werkten hard en deden hun werk goed. Op 5 april toen hij per trein met Mohini uit Parijs naar Londen reisde, ontving hij op paranormale wijze deze brief van een van de meesters:

Wees niet verbaasd over wat je misschien uit Adyar te horen krijgt. Noch ontmoedigd. Het is mogelijk – hoewel we het binnen de grenzen van karma proberen te voorkomen – dat je grote ergernissen in eigen kring zult moeten meemaken. Je hebt jarenlang een verraadster en vijand onder je dak gehuisvest, en het gezelschap zendelingen is meer dan bereid gebruik te maken van welke hulp dan ook die zij kan verlenen. Er is een echte samenzwering aan de gang. Ze is razend geworden door het verschijnen van Lane Fox en de macht die je de raad van toezicht hebt gegeven.173

In India werd op 26 april op dezelfde manier nog een brief bezorgd, geadresseerd aan dr. Hartmann als hoofd van de raad van toezicht.

Al enige tijd staat de vrouw in verbinding met vijanden van de zaak – een onvervalste diplomatieke pourparler met bepaalde [zendelingen]. Ze hoopt meer dan 2000 roepies van hen te krijgen, als ze hen helpt de Society te vernietigen of tenminste schade te berokkenen door de reputatie van de stichters te schaden. Vandaar de toespelingen op ‘valluiken’ en trucs. Bovendien zal men valluiken vinden wanneer men die nodig heeft, omdat er al enige tijd aan wordt gewerkt. .'.'. Houdt alles wat hierboven is gezegd strikt vertrouwelijk, als je de sterkste wilt zijn. Laat haar niet vermoeden dat je het weet, maar als je mijn advies wilt, wees voorzichtig. Handel niettemin zonder uitstel.174

De raad handelde niet dadelijk, maar toen deze optrad, werden drastische maatregelen genomen. Op 14 mei vond een verhoor plaats en werden de Coulombs van een aantal misdrijven beschuldigd, waaronder afpersing, chantage, laster en misbruik van fondsen van de Society. De beschuldigingen werden niet tegengesproken en het echtpaar werd weggezonden.175 De raad was blij dat ze zich tenslotte van het lastige paar had ontdaan. Maar de Coulombs, die vernederd waren en brandden van verlangen naar wraak, gingen rechtstreeks naar de christelijke zendelingen, die hen met open armen ontvingen.

R.A.V. Morris schrijft:

De zendelingen hadden in alle opzichten hun zin gekregen. Gesteund door het gezag van het regerende ras, konden ze zichzelf ervan overtuigen dat het brahmanisme, omdat dit het geloof van een ‘inferieur ras’ was, noodzakelijk een inferieure religie was en onvermijdelijk gedoemd om in de loop van de tijd te worden vervangen door het christendom. Toen The Theosophist werd begonnen en een actieve beweging voor de herleving van de inheemse religies in hun oorspronkelijke zuiverheid op gang werd gebracht door een groep Europeanen [en een Amerikaan], zagen de zendelingen daarin dan ook een gevaar voor de dominerende positie van hun ras en hun religie; en ze volgden de verachtelijke tactiek om de reputatie van hun voornaamste tegenstandster zwart te maken als eerste stap om haar en haar Society het veld te doen ruimen.176

De raad van toezicht stond in feite enkele weken tevoren al op het punt om de Coulombs te verjagen; maar ze zagen ervan af toen ze deze brief van KH ontvingen:

Zolang iemand geen volmaakt gevoel voor rechtvaardigheid heeft ontwikkeld, zou hij de voorkeur eraan moeten geven zich te vergissen en te clement te zijn, dan de geringste daad van onrechtvaardigheid te begaan. Mw. Coulomb is een medium en als zodanig niet verantwoordelijk voor veel dingen die ze misschien zegt of doet. Tegelijkertijd is ze vriendelijk en welwillend. Men moet weten hoe men haar moet behandelen om haar tot een goede vriendin te maken. Ze heeft zo haar zwakheden, maar de slechte gevolgen ervan kunnen worden geminimaliseerd door een morele invloed op haar geest uit te oefenen door vriendschappelijke en zachtaardige gevoelens. Haar mediamieke aard biedt daarbij een steun, als men daar op de juiste manier van gebruikmaakt. Het is daarom mijn wens dat ze haar huishoudelijke taken zal voortzetten. De raad van toezicht zal natuurlijk een gepaste controle uitoefenen en in overleg met haar erop toezien dat de kosten niet onnodig oplopen. Er zijn heel wat verbeteringen nodig en men kan die beter bereiken met medewerking van Mw. Coulomb dan met haar tegenwerking. . . . Laat dit aan Mw. C. zien opdat ze met u samenwerkt.177

Toen de raad de Coulombs opdracht gaf om weg te gaan, weigerde het echtpaar dit totdat HPB terugkeerde. De raad heeft toen naar Parijs getelegrafeerd om haar goedkeuring. Ze gaf kennelijk met tegenzin toestemming, want ze telegrafeerde de Coulombs: ‘Jammer dat jullie vertrekken. Het ga jullie voorspoedig.’178

* * *

Toen de Coulombs eenmaal verdreven waren, nam de raad onmiddellijk bezit van de eerste verdieping aan het hoofdkwartier en was ontzet over wat Alexis Coulomb had gedaan toen hij de kamer beheerde.* Toen Judge uit Londen aankwam met de volmacht van Olcott en Blavatsky om de zaak in handen te nemen, stelde hij een volledig onderzoek in. Toen hij HPB’s slaapkamer binnenging, vond hij een niet afgemaakt gat in de muur die de slaapkamer scheidde van de privévergaderkamer en de bibliotheek ernaast; laatstgenoemde kamer was een jaar tevoren eraan toegevoegd. In de vergaderkamer was aan de zijkant een kast die de ‘shrine’ [heilige plaats] werd genoemd. Hierin stonden afbeeldingen van HPB’s Indiase leraren en enkele voorwerpen ter herinnering aan haar verblijf bij hen in Tibet. Het was het toneel van verschillende apporten (een woord dat vaak bij paranormaal onderzoek wordt gebruikt voor voorwerpen die via verschijnselen van de ene plaats naar de andere worden gebracht). Het was kennelijk Coulombs bedoeling geweest dat het gat dat hij maakte precies zou uitkomen achter de kast; want toen de Coulombs bekenden mee te hebben gedaan met HPB bij het voortbrengen van frauduleuze verschijnselen, beweerden ze dat één van hen in dit gat stond en de voorwerpen of brieven in de heilige kast neerlegde.

*Omdat Coulomb tijdens zijn werk aan het hoofdkwartier altijd aan het hameren was om iets te repareren, had de raad geen aandacht aan de geluiden geschonken. Ze wisten dat een lekkend dak moest worden gerepareerd.

Coulomb had geen tijd gehad om het gat te voltooien. Judge zei dat het zo nieuw was dat de randen ervan ruw waren met uitstekende einden van latten, en de pleisterkalk lag nog op de vloer. In de slaapkamer had Coulomb een kast geplaatst met een losliggend paneel in de achterkant dat het gat in de muur bedekte. Judge schrijft:

Maar het paneel was te nieuw om te functioneren en men moest het met geweld intrappen om aan te tonen dat het er was. Alles was ongelijk, niet geolied en niet afgeschuurd. Hij was weggezonden voordat hij tijd had gehad het werk af te maken. In de hal die uitkwam op de trap, had hij een handig paneel geconstrueerd. . . . Dit was niet af en men moest kracht gebruiken om het te openen en had daarvoor een houten hamer nodig. Hij had ook een schuifpaneel in de voorkamer gemaakt. . . . Ik moest een hamer en een vijl gebruiken om het te openen. Dit alles werd ontdekt en onderzocht in aanwezigheid van veel mensen, die onmiddellijk hun mening opschreven in een boek dat ik voor dat doel had aangeschaft en dat zich nu aan het hoofdkwartier bevindt.

De hele opzet was kennelijk bedacht om de feiten te laten passen in een theorie over fraude. Dat het voor geld werd gedaan, werd toegegeven; want enkele dagen nadat we ons onderzoek hadden afgerond, kwam het hoofd van het Christian College – iets wat hij nooit eerder had gedaan – en vroeg of hij en zijn vrienden de kamer en de heilige kast mochten zien. Hij heeft ons bijna gesmeekt om hem naar boven te laten gaan, maar dat deden we niet, omdat we zagen dat hij wat hij zijn ‘ontmaskering’ noemde, slechts wilde voltooien. Dr. Hartmann vroeg hem toen in mijn aanwezigheid wat hij Coulomb had betaald voor zijn werk en hij antwoordde enigszins verrast dat hij hem zo ongeveer honderd roepies had betaald. Dit ondersteunt de verklaring van dr. Hartmann179 dat Coulomb bij hem kwam [nadat hij was weggestuurd] en zei dat er tienduizend roepies tot zijn beschikking stonden als hij de Society zou vernietigen. Hij overdreef slechts het bedrag om te zien of we hem voor zijn zwijgen meer zouden geven.180

De getuigenverklaring van Judge werd in twee tijdschriften181 in Boston gepubliceerd en was blijkbaar onbekend aan Hodgson en latere onderzoekers. Hodgson verscheen op het toneel zes maanden nadat de Coulombs waren vertrokken. Tegen die tijd was de rommel, die Alexis Coulomb had achtergelaten, opgeruimd en het gat in de muur dichtgemaakt.

* * *

Nu wat betreft de zogenaamde correspondentie tussen HPB en Mw. Coulomb. Dr. Vernon Harrison ontdekte een opmerkelijke overeenkomst tussen het handschrift van Alexis Coulomb en Mw. Blavatsky. Het zou voor hem dus niet moeilijk zijn geweest de bezwarende gedeelten van deze brieven te vervalsen.182 Toen Harrison zijn onafhankelijke onderzoek deed, scheen hij niet te weten dat de theosofen die in Adyar woonden toen HPB daar woonde, van deze overeenkomst op de hoogte waren. HPB schreef eens aan Sinnett:

Het handschrift van Alex Coulomb lijkt van nature op het mijne. We weten allemaal hoe Damodar eens werd misleid door een in mijn handschrift geschreven opdracht om naar boven te gaan en in mijn slaapkamer in Bombay naar mij te zoeken toen ik in Allahabad was. Het was een poets van Coulomb, die dacht dat het een goede grap was om hem, ‘een chela’, te misleiden – en hij had een gelijkenis van mijzelf gemaakt die op mijn bed lag; en nadat hij Damodar aan het schrikken had gemaakt – heeft hij hem drie dagen lang uitgelachen. Het is jammer dat dit briefje niet werd bewaard. Het was niet bedoeld als een verschijnsel, maar eenvoudig een ‘goede grap’ (une bonne farce) van Coulomb, die zich vaak daarin uitleefde. En als hij mijn handschrift zo goed kon namaken in een briefje, waarom zou hij dan niet elk stukje en briefje van mij aan Mw. Coulomb kunnen overschrijven (hij had vier jaar de tijd om deze te bestuderen en dit te doen) op hetzelfde soort papier en alle inlassen kunnen maken die hij maar wilde? Het feit dat ze al sinds 1880 verraad aan het voorbereiden was, is er een bewijs van. . . . Ik heb Coulomb één van zulke stukjes van mij aan zijn tafel zien overschrijven, in een scene die mijn meester me heeft laten zien in het astrale licht. Zal men mijn verklaring geloven, denk je? Wat heeft die dan voor zin!’183

Dr. Harrison wijst erop dat ‘het een grove procedurefout is dat Hodgson nooit de handschriften van Coulomb of van zijn vrouw schijnt te hebben onderzocht, en dat hij voorbeelden heeft weggelaten . . . in zijn rapport over de brieven die HPB zogenaamd belasten’. ‘Vanaf dat punt’, verklaart Harrison, ‘verspeelt hij er alle aanspraak op een onpartijdig onderzoeker te zijn. Hij wordt in plaats daarvan een vijandige getuige en dient als zodanig te worden behandeld.’184

Om de zaak nog erger te maken: de Blavatsky-Coulomb briefwisseling is nu volledig verdwenen. Men weet dat de laatste die de brieven heeft gezien, Elliott Coues was, wetenschapper aan het Smithsonian Institute, die in 1899 overleed. Michael Gomes spreekt hierover in zijn driedelige reeks ‘De Coulomb zaak (1884-1984)’, gepubliceerd in The Theosophist:

William Emmette Coleman, een vurige spiritist, zegt in zijn ‘Kritisch-historisch overzicht van de Theosophical Society’ dat Elliott Coues, een voormalig lid van de TS dat in 1889 werd geroyeerd, ‘de oorspronkelijke brieven van HPB en andere documenten kreeg van de redacteur van het tijdschrift van het Christian College. De redacteur had deze gekregen van Mw. Coulomb, waaronder een aantal belangrijke brieven van Mw. Blavatsky die tot kortgeleden nooit waren uitgegeven.’185

Coues had een goede reden om deze te willen krijgen, want Mw. Blavatsky had hem aangeklaagd wegens laster vanwege zijn verklaringen in de New Yorkse Sun van 20 juli 1890. . . . Een cheque voor vijfentwintig pond sterling aan W.E. Coleman, afgetekend op 21 november 1890, bevindt zich onder de stukken van Coues in de State Historical Society van Wisconsin, maar niet de brieven. Op de achterkant schreef Coues: ‘Prijs van de oorspronkelijke Blavatsky-brieven, door mij gekocht van George Patterson via W.E. Coleman.’186

Dr. Harrison merkt op dat het feit dat de Blavatsky-Coulomb brieven nooit door Coues werden gebruikt bij zijn verdediging en nu ontbreken aan zijn nagelaten documenten, een sterke aanwijzing vormt ‘dat de brieven inderdaad vervalsingen waren – en dat als gevolg daarvan het getuigenis van de Coulombs volstrekt onbetrouwbaar was. . . . Hodgson aanvaardt het getuigenis van de Coulombs nagenoeg zonder twijfel; en als dit niet serieus is te nemen, stort zijn argumentatie grotendeels ineen.’187

Dit getuigenis omvatte niet alleen de zogenaamde Blavatsky-Coulomb-brieven, maar betrof talrijke verschijnselen die door HPB en haar leraren in India werden voortgebracht. De Coulombs beweerden hier als samenzweerders een aandeel in te hebben gehad. Zowel de brieven als een beschrijving van de verschijnselen zijn opgetekend in Een verslag van mijn omgang met Mw. Blavatsky van 1872-1884 door Mw. Coulomb. Beatrice Hastings (geen theosofe, maar een bekend literair criticus) heeft hiervan een gedetailleerde analyse gemaakt in haar boekje van honderd bladzijden ‘Het Coulomb pamflet’, waaruit het volgende citaat:

Het ontbrak Mw. Coulomb aan de bekwaamheid om een in gerechtelijk opzicht sluitend verhaal te maken van een mengsel van al gepubliceerde en bekende feiten,188 van halve waarheden, leugens en laster met een reeks brieven die deels echt en deels verzonnen waren. Maar niemand zou dat kunnen; de feiten en echte passages zouden het winnen van de brutaalste sluwheid. Mw. C. moest een stuk bedrog inpassen in goed bekende omstandigheden; en het gevolg is een knoeiboel, [waarbij de lezer] zich tenslotte afvraagt hoe iemand dit document ooit als bewijs heeft kunnen aanvaarden.189

Misschien is dat de reden waarom het verhaal van Mw. Coulomb nooit werd herdrukt en Hodgson er zelden naar verwees in zijn rapport van tweehonderd bladzijden, hoewel ze de voornaamste getuige was. Walter Carrithers heeft de Coulomb-Hodgson zaak jarenlang bestudeerd en onder het pseudoniem Adlai Waterman schreef hij In memoriam, het Hodgson-rapport.190 Hij onthulde in een persoonlijke brief dat hij bij zijn eerste onderzoekingen niet was overtuigd door wat de theosofen ook maar zeiden ter verdediging van HPB, totdat hij het boekje van Mw. Coulomb had gelezen, en toen wist hij dat Coulomb loog.191

Eén ding dat Hastings over het hoofd zag en dat blijkbaar tot voor kort aan de aandacht van ieder ander is ontsnapt, is een eigenaardigheid van enkele woorden in de brieven. Voordat we hierop ingaan, moeten we toelichten dat HPB’s zogenaamde briefwisseling met Mw. Coulomb grotendeels in het Frans was – en slecht Frans, zoals velen hebben opgemerkt; terwijl het Frans van HPB bekendstaat om zijn elegantie en zuiverheid. Een voorbeeld van dit slechte Frans is dat de woorden au revoir, zo algemeen bekend, elke keer zijn gespeld als a revoir.192 Wat tot dusver over het hoofd is gezien, is dat een andere taal daarin telkens binnensluipt: Italiaans. Jean Overton Fuller merkte dat voor het eerst op toen ze onderzoek deed voor haar recente biografie van HPB. In het volgende voorbeeld is elk woord Italiaans behalve de (hoewel Juiseppe met een ‘G’ moet worden gespeld): ‘Per l’amore de San Juiseppe fatte l’affare bene’ (Om Sint Jozefs wille doe het goed). Het is ondenkbaar dat HPB een beroep om hulp zou doen op Sint Jozef.

Fuller schrijft: ‘We hoeven niet te vragen of de Coulombs een verleden hadden waarin de Italiaanse taal een of andere rol speelde. In haar pamflet was Mw. Coulomb zo vriendelijk zich te laten ontvallen dat ze niet rechtstreeks van Caïro naar Ceylon gingen, maar eerst naar Calcutta, waar ze Lady Temple Italiaanse les gaf.’193

Waar Mw. Coulomb voor het eerst Italiaans leerde, schijnt een raadsel. Fuller dacht dat het misschien aan de Franse Rivièra was, waar de Italianen vaak heengaan. Maar vijftig jaar eerder schreef Hastings als een stukje informatie dat toevallig werd onthuld: ‘Ze was van Levantijnse afkomst, sprak Italiaans, maar kende wat Engels en Frans.’194

Hodgson bracht enkele van de Blavatsky-Coulomb-brieven naar Londen voor onderzoek door handschriftkundigen,195 die verklaarden dat ze echt waren. Blavatsky’s commentaar tegenover Mw. Sinnett was:

Ach, ze moeten wel beroemd zijn, deze deskundigen. . . . De hele wereld mag dan voor hun beslissingen en scherpzinnigheid buigen; maar er is tenminste één persoon die ze nooit kunnen overtuigen . . . en dat is H.P. Blavatsky. Al zouden de god van Israël en Mozes, Mohammed en alle profeten, met Jezus en de maagd Maria op de koop toe, me komen vertellen dat ik één regel van de beruchte instructies aan Coulomb heb geschreven – dan zou ik ze in hun gezicht zeggen – ‘larie – dat heb ik niet.’ . . . Tot op de dag van vandaag heeft men mij nooit toegestaan ook maar één van deze brieven te zien.196

In antwoord op de vervolgbrief van Mw. Sinnett schreef HPB:

. . . terwijl ik je bedank, en de grote vriendelijkheid van je hart ten volle waardeer, die je ingaf woorden te schrijven zoals – ‘was ik morgen overtuigd dat je die vreselijke brieven had geschreven, dan zou ik nog van je houden’ – antwoord ik – ik hoop dat je dat niet zou doen en dit in je eigen belang. . . . was ik slechts eenmaal schuldig geweest – aan een opzettelijke, doelbewust voorbereide fraude, vooral als degenen die bedrogen waren mijn beste, meest trouwe vrienden waren – dan geen ‘liefde’ voor iemand zoals ik! Op zijn best – medelijden of eeuwige verachting. . . .

Ik zou geen jota geven om mijn persoonlijke reputatie, ware het niet dat elke kluit modder die naar mij wordt geschoten en door mij heen gaat, die ongelukkige TS bespat met kwalijk riekende ingrediënten.197

De andere beschuldiging die moet worden besproken, is dat HPB de Mahatma Brieven schreef. Twee handschriftkundigen, F.G. Netherclift en Richard Sims, werden door Hodgson gebruikt om het handschrift van HPB te vergelijken met de brieven die van KH zouden zijn. Dr. Harrison schrijft dat die deskundigen tot ‘de conclusie kwamen dat deze documenten niet werden geschreven door Mw. Blavatsky. . . [Maar] Hodgson moest daar niets van hebben.’ Hij zei dat hij, na een onderzoek van stukken in het handschrift van KH in India, tot de conclusie was gekomen dat deze, met een paar uitzonderingen, waren geschreven door Mw. Blavatsky. ‘Bij mijn aankomst in Engeland’, schreef Hodgson, ‘was ik verbaasd te vernemen dat Netherclift een andere mening had over de KH-handschriften die hem waren voorgelegd.’

‘Het eindrapport’, zegt Harrison, ‘werd opgehouden terwijl men meer voorbeelden verzamelde en (ik citeer): ‘de uitkomst was dat Netherclift tot de conclusie kwam dat alle documenten zonder twijfel door Mw. Blavatsky waren geschreven’. Sims van het Brits Museum veranderde zijn standpunt en paste zich aan.’ Hij merkt op: ‘Ik vind de schaamteloze en succesvolle pogingen van Hodgson om het oordeel van deze deskundigen te beïnvloeden heel ongepast. Geen enkele Engelse rechtbank zou een rapport aanvaarden waarvan bekend is dat het onder zulke omstandigheden werd gemaakt.’198

In zijn rapport van vijfentwintig bladzijden heeft Harrison een nieuw onderzoek gedaan naar de verschillende handschriften waar het om ging, en maakte platen om zijn standpunt toe te lichten. Zijn mening is: ‘Ik kan geen duidelijk bewijs vinden dat HPB’ de KH-brieven ‘schreef, en ik heb belangrijk [bewijsmateriaal] gevonden dat zij ze niet schreef. Ik weet niet wie de Mahatma Brieven schreef, maar ik vind het niet aannemelijk dat Mw. Blavatsky ze heeft geschreven – in ieder geval niet het overgrote deel ervan. Dat is mijn mening als deskundige.’199

Twee andere handschriftkundigen – een in de 19de eeuw, de ander in de 20ste eeuw – hebben het handschrift van KH en HPB geanalyseerd en de conclusies van beiden steunen die van Harrison. De eerste was dr. Ernst Schutze, kalligraaf aan het hof van Zijne Majesteit Wilhelm I, keizer van Duitsland. In 1886 legde Gustav Gebhard hem twee brieven voor, een van HPB en de andere van KH, die hij in 1884 ontving toen HPB bij zijn familie op bezoek was. In een brief geeft dr. Schutze zijn mening en verklaart met nadruk: ‘Als u heeft geloofd dat beide brieven afkomstig zijn van een en dezelfde hand, heeft u een enorme vergissing gemaakt.’ Volgens Schutze is ‘het verschil tussen de twee zo opvallend, dat hij absoluut niet tot de conclusie kan komen dat ze door dezelfde hand zijn geschreven.’200

De tweede kalligraaf was dr. Paul L. Kirk van de criminologische afdeling aan de Universiteit van Californië, een van de bekendste handschriftkundigen in de Verenigde Staten. In 1963 werden hem drie handschriftproeven voorgelegd, een van HPB, een andere van KH en een derde van Damodar, die door Hodgson ervan werd beschuldigd enkele van de Mahatma Brieven te hebben geschreven. (De voorbeelden werden ontleend aan Hodgsons eigen rapport, maar de namen van de schrijvers werden niet gegeven.) Dr. Kirk rapporteerde in een brief, gedateerd 17 februari 1964, dat het materiaal dat hem was voorgelegd, was geschreven door drie verschillende personen.201

De resultaten van een ander soort onderzoek werden door Charles Marshall naar voren gebracht in een voordracht op de conferentie van het instituut voor leraren moderne talen in Leningrad in januari 1980. Zijn toespraak, die de conclusie dat HPB niet de schrijfster was van de Mahatma Brieven krachtig ondersteunt, is getiteld ‘De Mahatma Brieven – een syntactisch onderzoek naar de mogelijkheid van vervalsing* door Helena Petrovna Blavatsky, een 19de eeuwse occultiste’.202 Marshall legde uit dat dit onderzoek gebruikmaakte van ‘een computeranalyse van voorbeelden van geschriften door H.P. Blavatsky, de mahatma’s KH en M, en van een controlegroep van andere geschriften die dateren uit het midden van de jaren tachtig van de 19de eeuw’. Hij zei verder dat ‘er vergelijkingen werden gemaakt van verschillende factoren, waaronder het aantal lettergrepen per woord, woorden per zin, en de frequentie van het voorkomen van groepen voorzetsels en voegwoorden’. Men heeft deze of een soortgelijke techniek eerder gebruikt, zegt Marshall, om de authenticiteit na te gaan van het auteurschap van bepaalde brieven die werden toegeschreven aan Paulus en van een toneelstuk toegeschreven aan Shakespeare.203

*HPB wijst voor de grap erop dat wanneer haar critici de Mahatma Brieven vervalsingen noemen, ze stilzwijgend erkennen dat de meesters bestaan, want hoe zou ze de handschriften van niet-bestaande wezens kunnen vervalsen?

Hodgsons bespreking van de motieven achter HPB’s zogenaamde vervalsing is bijzonder verhelderend. Was het egoïsme? vroeg hij. Kennis van haar karakter zou tot de conclusie leiden dat deze veronderstelling onhoudbaar is. Was ze gewoon een onverbloemde bedriegster? ‘Ze vormt inderdaad een zeldzaam psychologisch studieobject, bijna zo zeldzaam als een ‘mahatma’!’ schrijft hij. ‘Ze was hevig ontzet door de overheersende gedachte dat haar werk ‘van twintig jaar’ door Mw. Coulomb zou worden bedorven.’ Was het een religieuze manie, een ziekelijk verlangen naar beruchtheid? vervolgde hij. Hierop antwoordt hij:

Ik moet bekennen dat de vraag naar haar motieven . . . me nogal verbijsterde. Het verachtelijke motief van geldelijk gewin zou een nog minder bevredigende oplossing zijn dan de hypothese van godsdienstwaanzin. . . . Maar zelfs deze hypothese kon ik niet aannemen en verzoenen met wat ik begrijp van haar karakter.

Tenslotte heeft een toevallig gesprek me tot inzicht gebracht. . . . Na mijn persoonlijke ervaringen met Mw. Blavatsky twijfel ik niet eraan dat haar werkelijke doel was: het behartigen van Russische belangen.204

Welk toevallige gesprek met HPB bracht Hodgson tot dit inzicht? Hij had haar het nieuws verteld van de recente beweging van Russische troepen in Afghanistan, die een dreiging inhield van een mogelijke invasie in India. Ze drukte haar ontsteltenis uit: ‘Dat zou de doodklap voor de [Theosophical] Society betekenen.’ Hodgson beschouwde deze ‘onnodige beschimping’ van haar eigen land als een dekmantel voor haar werkelijke sympathieën.205 Hij kon zich niet voorstellen dat haar reactie een uiting was van echte bezorgdheid over het welzijn van de theosofische beweging. Ze schreef aan Sinnett: ‘. . . hoe slecht ik het Engelse bestuur in India in sommige opzichten ook vind – door het onwelwillende karakter ervan – de Russen zouden duizend keer erger zijn.’206

Hoewel Hodgson de vraag naar voren bracht over HPB’s motieven, schijnt niemand te hebben gevraagd naar zijn motieven om een rapport te schrijven dat volgens het SPR-persbericht (citaat van dr. Harrison) ‘vol stond met tendentieuze beweringen, vermoedens, gepresenteerd als feiten of waarschijnlijke feiten, onbevestigde verklaringen van niet met naam genoemde getuigen, willekeurig geselecteerd bewijsmateriaal en volslagen onjuistheden’ (cursivering toegevoegd). Toch was Hodgson volgens HPB, toen hij voor het eerst naar Adyar kwam, een ‘voortreffelijke, waarheidlievende jongeman’;207 en we kunnen aannemen dat hij destijds oprecht probeerde de feiten achter de in India voortgebrachte verschijnselen te ontdekken. Kon zijn motief hetzelfde zijn als door hem aan HPB toegeschreven – namelijk vaderlandsliefde? Er is een gezegde: ‘In oorlog en liefde is alles geoorloofd.’ Er was al jaren een koude oorlog aan de gang tussen Rusland en Engeland over toegang tot de grensgebieden van India. Hodgson geeft toe dat hij ‘geen belang had gesteld in de politieke manoeuvres in Centraal-Azië’ vóór zijn ‘toevallige gesprek met HPB’, toen ‘hij tot inzicht was gekomen’. Maar nu was hij er zeker van dat HPB zich bezighield met spionage voor de tsaar, en een spion is een gevaarlijk persoon en moet worden ontmaskerd.

Cooper-Oakley, die in deze tijd in India een diner bijwoonde waarbij Hodgson aanwezig was, zegt over hem: ‘Hij is krankzinnig geworden, gedroeg zich als een gek. Hij voer uit tegen HPB en hield vol dat ze een Russische spionne was . . . in staat tot iedere misdaad.’208

Het schijnt van belang te zijn dat Hodgson zijn spionagetheorie naar voren bracht in de eerste openbare bekendmaking van de uitkomst van zijn onderzoekingen. Als Australiër koos hij de Melbourne Age (12 september 1885) voor zijn aankondiging, met het opschrift ‘De Theosophical Society, Russische intrige of religieuze evolutie?’ Hij noemde de Russische politiek als het motief achter het ‘enorme frauduleuze stelsel dat door Mw. Blavatsky was uitgewerkt met hulp van de Coulombs en verschillende anderen’.209

Olcott heeft het nieuws voorzichtig aan HPB verteld – die toen in Europa was – en ze schreef aan Sinnett:

Deze beschuldiging dat ik een spionne ben, moet officieel, gerechtelijk worden weerlegd – of ik moet alles opgeven en iedereen vaarwel zeggen.'.'.'. Dit kan ik niet langer uithouden, Sinnett, er zijn grenzen aan alles en mijn vermoeide rug weigert een zwaardere last te dragen. En jij weet dat naar mijn mening een spion honderd keer erger is dan een dief. . . . [Deze beschuldiging] verbant me voor altijd uit India . . . en brengt alle hindoes in opspraak – al degenen die me het meest na stonden en me het meest toegewijd waren.210

Dit werd in november 1885 geschreven, maar een maand voor het rapport van Hodgson door de SPR werd uitgegeven. In juli 1886 schreef ze aan Olcott:

Nu over mijn terugkeer naar India. . . . Als je wilt dat ik terugkeer, moet je erin toestemmen dat ik eerst Hodgson voor de rechtbank breng wegens zijn beschuldiging dat [ik] een Russische spionne ben. Over andere dingen (mahatma’s en verschijnselen) die men er misschien bijsleept, zal mijn standpunt zijn dat ik alle discussie over deze zaken weiger. Mijn klacht is op politieke en lasterlijke, niet op metafysische gronden. Het ene heeft niets te maken met het andere. . . . Sinnett zegt dat er advocaten klaar staan om de zaak op speculatie aan te nemen, want mijn zaak is zo goed als zeker. Ze zijn allen verbaasd dat we Hodgson en de SPR geen proces aandoen. En de advocaten zeggen dat ik daarvoor niet eens in Londen hoef te zijn. Ik kan volmacht geven. Maar als ik dat niet doe, zal er op het moment dat ik naar India terugkeer, een nieuwe samenzwering en een ander schandaal zijn.211

Olcott, die zelf advocaat was, redeneerde anders en er werd geen rechtsgeding aangespannen. In deze tijd geloven maar weinigen dat HPB een spionne was. Waar het om gaat, is hoe de opvattingen van Hodgson over dit onderwerp het soort rapport dat hij schreef, kunnen hebben beïnvloed.

Om eerlijk te zijn tegenover Hodgson, moet worden herhaald dat toen hij in India aankwam om zijn onderzoekingen aan het hoofdkwartier van de TS in Adyar te beginnen, zijn houding vriendelijk was, niet skeptisch en achterdochtig. Britse vrienden die hem kenden kort voor hij naar India kwam, zeiden dat hij The Occult World van Sinnett in zijn tas had en met enthousiasme sprak over de theosofische leringen daarin.212

* * *

Om deze bespreking van het Hodgson-rapport af te ronden, geven we nog enkele aanvullende passages uit het artikel van dr. Vernon Harrison in het SPR-Journal:

Jarenlang is Hodgson voorgesteld als een voorbeeld van een volmaakte onderzoeker van paranormale verschijnselen, en zijn rapport als precies wat een verslag over paranormaal onderzoek zou moeten zijn. . . . Het Hodgson-rapport is daarentegen een hoogst partijdig document dat elk recht op wetenschappelijke onpartijdigheid verspeelt. Het is de toespraak van een ambtenaar van het openbaar ministerie, die niet aarzelt bewijsmateriaal te selecteren dat zijn zaak dient en alles negeert en onderdrukt dat zijn stelling zou kunnen tegenspreken. Men heeft de verdediging nooit gehoord.

Ik kan de SPR-commissie niet zuiveren van blaam voor het publiceren van dit volslagen ondeugdelijke rapport. Ze schijnen weinig meer te hebben gedaan dan de opvattingen van Hodgson zonder meer goed te keuren; en er werd geen serieuze poging gedaan om zijn bevindingen te controleren of zelfs het rapport kritisch te lezen. Als ze dat wel hadden gedaan, dan zouden de procedurefouten ervan, de tegenstrijdigheden, de gebrekkige redenering en het vooroordeel, de vijandigheid tegenover het onderwerp en de minachting voor de ‘inheemse’ en andere getuigen duidelijk zijn geworden; en men zou de zaak hebben teruggestuurd voor nader onderzoek. . . .

Het is verbazingwekkend dat Hodgson in staat was niet alleen Netherclift en Sims van het Brits Museum volledig te misleiden, maar ook mannen en vrouwen van het kaliber van Myers, Gurney en Mw. Sidgwick – om niet te spreken van de verschillende generaties van onderzoekers van paranormale verschijnselen van na de publicatie van het rapport van 1885.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 259-71

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag