7 – De geboorte van een beweging
Als we door het plakboek van HPB bladeren, vinden we de volgende aantekening
in haar handschrift, gedateerd juli 1875:
Direct uit India de opdracht ontvangen om een filosofisch-religieuze
‘Society’ op te richten en er een naam voor te kiezen
– ook om Olcott te kiezen.71
Op 7 september 1875 waren zestien of zeventien personen bij HPB in
haar appartement aan Irving Place 46 samengekomen om een lezing bij
te wonen door George H. Felt, ingenieur en architect, over ‘De
verloren canon van verhoudingen van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen’.72
De toespraak werd enthousiast ontvangen, en Olcott schreef op een stukje
papier: ‘Zou het niet een goed idee zijn om een genootschap of
vereniging te vormen voor dit soort studie?’ Hij gaf het aan William
Q. Judge om het door te geven aan HPB, die instemmend knikte. Judge
stelde voor dat men Olcott tot voorzitter zou kiezen en Olcott stelde
op zijn beurt voor dat Judge tot secretaris zou worden benoemd. De vergadering
werd toen geschorst tot de volgende avond.
Een verslag van de eerste vergadering verscheen in een New Yorkse krant
en werd herdrukt in Nineteenth Century Miracles van Emma Hardinge
Britten, waaraan dit is ontleend:
Een beweging van groot belang is zojuist van start
gegaan in New York, onder leiding van kolonel Henry S. Olcott, door
het oprichten van een genootschap dat zal bekendstaan als de Theosophical
Society.* Het voorstel was geheel spontaan en werd gedaan op de avond
van de zevende dezer in de vertrekken van Mw. Blavatsky, waar zich
een gezelschap van zeventien dames en heren had verzameld om George
Henry Felt te ontmoeten. Zijn ontdekking van de geometrische figuren
van de Egyptische kabbala kan worden beschouwd als een van de verbazingwekkendste
prestaties van het menselijk verstand. Het gezelschap telde enige
personen van grote geleerdheid en enkele met veel persoonlijke invloed.
De hoofdredacteuren van twee religieuze kranten; de mederedacteuren
van twee literaire tijdschriften; een doctor in de rechten uit Oxford;
een eerbiedwaardige joodse geleerde en reiziger van naam; een redacteur
van een van de New Yorkse ochtendbladen; de voorzitter van de New
Yorkse vereniging van spiritisten; C.C. Massey, een Engelse bezoeker
[een advocaat]; Mw. Emma Hardinge Britten en dr. Britten; behalve
kolonel Olcott nog twee New Yorkse advocaten; een vennoot in een uitgeverij
in Philadelphia; een bekende arts [dr. Seth Pancoast] en, het opvallendst
van allen, Mw. Blavatsky zelf, vormden het gehoor van Felt.73
*De naam werd pas op de volgende bijeenkomst op 13
september vastgesteld.
|
8. Oorspronkelijk notulenboek
van de eerste bijeenkomst van de Theosophical Society in New York
City, 8 september 1875.
(Archief van de Theosophical Society, Pasadena, Californië) |
Onder de aanwezigen, maar niet genoemd in het bovenstaande verslag,
waren William Livingston Alden, een redacteur van de New York Times;
John Storer Cobb, redacteur van de New Era, het orgaan van
hervormde joden; en Charles Sotheran, de geleerde redacteur van de American
Bibliopolist en een vrijmetselaar van hoge graad.
In volgende vergaderingen werd het reglement vastgesteld en werden
de leden van het dagelijks bestuur gekozen. Olcott werd tot voorzitter
gekozen en dr. Pancoast en George Felt tot vicevoorzitters. HPB was
bereid als corresponderend secretaris op te treden, Sotheran als bibliothecaris
en Judge als juridisch adviseur. Het kiezen van een naam voor de ‘society’
was moeilijk. Bij het doorbladeren van een woordenboek, kwam Sotheran
theosofie tegen; deze naam werd eensgezind aangenomen.
Het woord heeft een eerbiedwaardige geschiedenis die teruggaat tot
de neoplatonisten en die later door christelijke mystici werd gebruikt.74
Het is afgeleid van de Griekse woorden theos, ‘god’,
en sophia, ‘wijsheid’. Het betekent godenwijsheid
of, volgens HPB ‘goddelijke wijsheid – wijsheid
zoals de goden die bezitten.’75
Het is een ondankbare taak om te proberen de term nauwkeuriger te definiëren,
zoals prof. Ralph Hannon in een artikel over het onderwerp toegeeft:
Het stellen van de vraag ‘Wat is theosofie?’
hoort vanaf het begin bij de geschiedenis van de Theosophical Society.
Al in het eerste nummer van The Theosophist schreef Mw. Blavatsky
een lang artikel in antwoord op deze vraag. Daarna zijn er nog talloze
pogingen gedaan. Bij veel gelegenheden werd me deze zelfde vraag gesteld,
zowel door leden als door niet-leden. Ik ben bang dat mijn verschillende
antwoorden altijd een spoor van onzekerheid hebben achtergelaten.
Pas kortgeleden begon ik te beseffen dat ik te veel mijn best deed.
Het antwoord, zoals met alle dingen, is in feite een hiërarchie;
een systeem met veel niveaus dat slechts wordt beperkt door ons vermogen
het te begrijpen. Met andere woorden, ‘Wat is theosofie?’
is een koan. In zen vertelt men ons dat ‘een koan een formulering
is . . . die wijst naar uiteindelijke waarheid. Men kan koans niet
oplossen met behulp van logische redenering, maar alleen door het
doen ontwaken van een dieper niveau van de geest dat het redenerend
intellect te boven gaat.’76
Prof. Hannon begint zijn artikel met een passage uit de geschriften
van Judge:
De kracht van de theosofie ligt in het feit dat men
haar niet kan definiëren. Dit betekent dat de evolutie, terwijl
ze langzaam vooruitgaat, nieuwe waarheden en nieuwe aspecten van oude
waarheden naar voren zal brengen; zo worden alle dogma’s of
‘ondubbelzinnige definities’ voorkomen.77
Maar als een praktische, ethische filosofie kan men theosofie wel
omschrijven, zoals Blavatsky aangeeft in een brief aan de jaarlijkse
conventie van Amerikaanse theosofen in 1888:
Velen die nooit van de Society hebben gehoord, zijn
theosoof zonder dit zelf te weten; want het wezen van de theosofie
is het volkomen in harmonie brengen van het goddelijke met het menselijke
in de mens, het in overeenstemming brengen van zijn aspiraties met
zijn goddelijke eigenschappen en hun heerschappij over de aardse of
dierlijke hartstochten in hem. Vriendelijkheid, de afwezigheid van
alle vijandige gevoelens of zelfzucht, menslievendheid, een goede
gezindheid tegenover alle wezens en volkomen rechtvaardigheid tegenover
zowel anderen als zichzelf, zijn de voornaamste kenmerken ervan. Wie
theosofie onderwijst, predikt het evangelie van de welwillendheid;
en het omgekeerde is ook waar – wie het evangelie van de welwillendheid
predikt, onderwijst theosofie.78
Elders merkt ze op dat ‘er één opvallend verschil
bestaat tussen de christelijke kerken en onze Society en dat is dit:
Terwijl elk gedoopt kind of gedoopte volwassene een christen
wordt genoemd, hebben we altijd een duidelijk en groot verschil gemaakt
tussen een theosoof en een gewoon lid van de TS. Een theosoof
is bij ons iemand die de theosofie tot een levende kracht in zijn
leven maakt.’79
Bij een andere gelegenheid, toen ze het gezegde ‘een waardig mens
is hij die waardig handelt’ aanhaalde, drukte ze dit met andere
woorden als volgt uit: ‘Een theosoof is hij die theosofisch handelt.’80
Men kan zich afvragen wat voor goede werken van praktische aard de
Theosophical Society zelf bij het uitvoeren van de doelstellingen verricht.
In dezelfde brief van 1888 antwoordt HPB:
Theosofen zijn vanzelfsprekend alle bewegingen in
de wereld goedgezind, of ze van intellectuele of eenvoudig van praktische
aard zijn, die voor de verbetering van de omstandigheden van de mensheid
werken. We zijn de vriend van allen die vechten tegen dronkenschap,
tegen wreedheid tegenover dieren, tegen onrecht tegenover vrouwen,
tegen corruptie in de maatschappij of de regering, hoewel we ons niet
mengen in de politiek. We zijn de vriend van hen die praktisch menslievend
werk doen, die proberen de zware last van ellende die de armen verplettert,
enigszins te verlichten. Maar als theosoof kunnen we ons met geen
van deze grote taken in het bijzonder bezighouden. Persoonlijk kunnen
we dat wel, maar als theosoof hebben we een groter, belangrijker en
veel moeilijker werk te doen. . . .
Het is de taak van de theosofen hart en verstand
van de mens toegankelijk te maken voor menslievendheid, rechtvaardigheid
en edelmoedigheid, eigenschappen die in het bijzonder tot de mensheid
behoren en die de mens van nature eigen zijn wanneer deze de kwaliteiten
van het mens-zijn heeft ontwikkeld. Theosofie leert de dierlijke mens
een menselijke mens te zijn; en als de mensen hebben geleerd te denken
en te voelen zoals werkelijke mensen moeten voelen en denken, dan
handelen ze menselijk en verrichten ze allen spontaan menslievende,
rechtvaardige en edelmoedige daden.81
De theosofische beweging heeft drie doelstellingen, zoals in ons Voorwoord
al is gezegd. Deze zijn als volgt:
- Een kern te vormen van universele broederschap van de mensheid,
zonder verschil te maken in ras, geloof, geslacht, kaste of huidskleur.
- Bestudering van oude en moderne religies, filosofieën en wetenschappen,
en het aantonen van de betekenis van zo’n studie.
- Onderzoek van de onverklaarde natuurwetten en van de psychische
vermogens in de mens.
Instemming met de eerste doelstelling was het enige dat werd vereist
om lid te worden van de TS. Men hoeft niet in karma, reïncarnatie
of het bestaan van meesters of enige andere lering te geloven. Dat de
Society geen geloofsbelijdenis had, werd in de jaren tachtig van de
19de eeuw bevestigd door een Amerikaanse rechtbank, toen de status van
organisatie werd verleend aan de Theosophical Society van St. Louis.
Rechter August W. Alexander bepaalde: ‘De verzoeker is geen religieus
lichaam . . . alleen religies onderwijzen is geen religieus werk volgens
de wet. Er kan worden opgemerkt dat in artikel 2 van de statuten van
deze Society het woord religie in het meervoud wordt gebruikt. Het onderwijzen
van religies is een zaak van onderwijs, niet van religie. ‘Het
bevorderen van de studie van religies’ betekent voor een deel
het bevorderen van de studie van de geschiedenis van de mens. Ik voeg
eraan toe dat ik heb geconstateerd dat de Society geen religieuze geloofsbelijdenis
heeft en geen godsdienstoefeningen houdt.’82
De officiële geboortedag van de TS wordt in het algemeen gesteld
op 17 november 1875, toen de voorzitter zijn openingstoespraak hield,
zeventig dagen na het eerste voorstel tot de vorming van de Society.
De openingswoorden bleken profetisch te zijn: ‘De vorming van
deze Theosophical Society, waarvan we nu de eerste bijeenkomst bijwonen
die volgens haar regels wordt gehouden, zal niet onopgemerkt voorbijgaan
wanneer een onpartijdige geschiedkundige in de toekomst een verslag
zal schrijven over de ontwikkeling van religieuze ideeën in deze
eeuw.’
Toen HPB de pas uitgegeven Inleiding en Reglementen van de Theosophical
Society aan haar plakboek toevoegde, schreef ze jubelend:
Het kind is geboren! Hosanna!83
Vijftien jaar later, toen HPB in Londen woonde, werd ze uitgenodigd
door de uitgever van een toonaangevend blad in de Verenigde Staten,
The North American Review, om een artikel te schrijven over
‘de recente vooruitgang van de theosofie’. Het verscheen
onder die titel in de uitgave van augustus 1890 en beschreef de verbazingwekkende
vorderingen die tot dan toe waren gemaakt op de verschillende terreinen
van het menselijke denken. Hier houden we ons alleen bezig met de oorzaken
die tot zo’n succes hebben bijgedragen. Ze merkte op:
De theosofische beweging was een noodzaak van de
eeuw en heeft zich verspreid door haar eigen inherente kracht en heeft
niets te danken aan toevallige omstandigheden. Vanaf het begin had
ze geen geld en kon ze niet rekenen op schenkingen, subsidie of regeringssteun.
Ze deed een beroep op bepaalde menselijke instincten en aspiraties
en hield een bepaald verheven ideaal van volmaakbaarheid op, waarmee
de gevestigde uiterlijke belangen van de samenleving in strijd waren
en waartegen deze gedoemd waren strijd te leveren. . . .
De theosofie aanvaardt dankbaar de resultaten van
wetenschappelijke studie en het ontmaskeren van theologische fouten.
Ze neemt de methoden en stelregels van de wetenschap over en probeert
uit de overblijfselen van culten het kostbare mengsel van waarheid
te redden dat in elk daarvan is te vinden. Ze verwerpt wonderen en
het bovennatuurlijke als verklaring en streeft ernaar de onderlinge
verwantschap van de hele wereldfamilie van geloofsovertuigingen na
te gaan, en hoe ze alle verenigbaar zijn met de wetenschap.
Jarenlang heeft de ‘grote wees’, de mensheid,
in duisternis geroepen om een richtsnoer en om licht. Te midden van
de toenemende glans van een puur materiële vooruitgang, van een
wetenschap die het verstand voedde maar de geest liet verhongeren,
heeft de mensheid, die vaag haar oorsprong voelde en een voorgevoel
had van haar lot, lege handen naar het Oosten uitgestrekt die alleen
een spirituele filosofie kan vullen. Terwijl ze pijn leed
door de verdeeldheid, de jaloezieën, de haat die haar leven verscheurt,
heeft ze geroepen om een zekere basis waarop ze haar saamhorigheidsgevoel
kan bouwen, om een metafysiche basis waarop haar verhevenste sociale
idealen veilig kunnen groeien. . . . Dit is het doel dat de theosofie
zich heeft gesteld.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 141-6
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag