6 – De komst van een nieuwe collega
Niet lang nadat Henry Steel Olcott en HPB in de zomer van 1875 [juli
of augustus] naar New York waren teruggekeerd, verscheen nog een toekomstige
medestichter van de Theosophical Society op het toneel. Het was de vierentwintigjarige
in Ierland geboren William Q. Judge. Judge had Olcotts People from
the Other World gelezen [een reeks artikelen over de Eddy’s,
uitgegeven in de Daily Graphic]. Nadat hij aan de auteur had
geschreven, werd hij uitgenodigd HPB in haar huis aan Irving Place 46
te bezoeken.* Later was hij voornamelijk verantwoordelijk voor de uitgebreide
groei van de Theosophical Society in Amerika.
*Over het jaar waarin W.Q. Judge HPB voor het eerst ontmoette,
worden tegenstrijdige data gegeven omdat ze heel kort in november 1874,
maar ook van de zomer tot de herfst van 1875 aan Irving Place woonde.
Het jaar 1875 werd echter duidelijk bedoeld in de verklaringen van Judge
en anderen. Zie The Path, juni 1891, 66; Lucifer,
15 juni 1891, 290; A.P. Sinnett, Incidents in the Life of Madame
Blavatsky, 186-7; The Theosophist, november 1892, 72;
The Irish Theosophist, 15 maart 1896, 112-13; Theosophy,
juni 1896, 76; Michael Gomes, The Dawning of the Theosophical Movement,
84; Eek en De Zirkoff, William Quan Judge: Theosophical Pioneer,
6.
Uit een met de hand geschreven brief van William Q. Judge aan Mw. Cape
[volgens ons geschreven in oktober 1893]: ‘In 1874 dacht ik erover
het spiritisme te onderzoeken en toen ik kol. Olcotts boek People
from the Other World vond, schreef ik hem om het adres van een
medium. Hij antwoordde dat hij er toen geen wist, maar dat hij een kennis,
Mw. Blavatsky, had die hem had gevraagd me uit te nodigen voor een bezoek.
Ik heb Irving Place 46 in New York bezocht en heb met haar kennis gemaakt.
Heel kort daarna, tijdens een bijeenkomst, vroeg H.P. Blavatsky me naar
kolonel Olcott te gaan, die toen aan de andere kant van de kamer stond,
om hem te vragen een Society te stichten. Ik heb het hem gevraagd en
vervolgens de vergadering bijeengeroepen; ik heb het voorzitterschap
op me genomen en Olcott voorgedragen als permanente voorzitter; hij
werd als zodanig gekozen. Hij heeft toen het voorzitterschap op zich
genomen en mij voorgedragen als secretaris en ik werd gekozen. Dit was
het begin van de Theosophical Society.’ –
William Q. Judge
Judge stond in nauw contact met de theosofen in Dublin en werd als
hun bijzondere held beschouwd. Actieve leden van de TS in Dublin waren
de voornaamste leiders van de invloedrijke Ierse literaire wederopleving,
William Butler Yeats en George Russell (Æ).64
In Ulysses spreekt James Joyce over de waardering van de groep voor
‘Judge, de edelste Romein van hen allen.’65
Lang na zijn dood schreef Russell: ‘Judge was de indrukwekkendste
man die ik ooit heb ontmoet, niet door enige schijn van waardigheid,
maar eenvoudig door wie hij was.’66
Over de jeugd van Judge is niet veel bekend. Hij werd op 13 april 1851
in Dublin geboren. Zijn moeder, Alice Mary Quan, stierf jong bij de
geboorte van haar zevende kind. Zijn vader, Frederick Judge, was vrijmetselaar
en geïnteresseerd in mystiek. William werd doodziek toen hij zeven
was. In een schets van het leven van Judge wordt bericht dat ‘de
arts verklaarde dat de kleine patiënt stervende was en toen dood;
maar tijdens de uitbarsting van verdriet die op de aankondiging volgde,
werd ontdekt dat het kind weer tot leven was gekomen.’67
Tijdens zijn herstel vertoonde de jongen een aanleg
en kennis die hij nooit tevoren had getoond. Hij wekte daarbij de
verwondering op van zijn ouders die hem vroegen wanneer en hoe hij
al deze nieuwe dingen had geleerd. Hij scheen dezelfde en toch niet
dezelfde; zijn familie moest hem opnieuw leren kennen. Terwijl niemand
wist dat hij ooit had leren lezen, zien we hem vanaf zijn herstel
in zijn achtste jaar de inhoud verslinden van alle boeken die hij
kon bemachtigen over mesmerisme, frenologie, karakterkunde, religie,
magie en de leer van de rozenkruisers. Hij werd volledig in beslag
genomen door het boek Openbaring [in de Bijbel], en probeerde
de werkelijke betekenis ervan te ontdekken. . . .
Hij had een teer gestel, maar was niet ziekelijk
en vertoonde een onverzettelijkheid en volharding van iemand die veel
ouder was. Een anekdote uit zijn jeugd illustreert deze karaktertrekken.
Hij bevond zich met andere jongens aan de oever van een rivier. Zijn
kameraden zwommen naar een eiland op een korte afstand van de oever,
en vanuit die gunstige positie lachten ze hun jongere kameraad die
niet kon zwemmen uit en bespotten hem. . . . Hij stortte zich in het
water, vastbesloten om dat eiland te bereiken of om te komen. Toen
hij in te diep water kwam, liet hij zich naar de bodem zinken, rende
een paar stappen over de bedding van de rivier, kwam natuurlijk weer
boven, schopte, zonk, nam een stap en nog één, herhaalde
het proces en bereikte zo, al worstelend, rijzend, zinkend, klauterend,
en dit alles met ingehouden adem, werkelijk de rand van het eiland
waar hij halfbewusteloos uit het water werd getrokken door zijn verbaasde
speelkameraden.68
Later gaf Judge blijk van deze onbevreesde, onbedwingbare volharding,
toen hij grote beproevingen en moeilijkheden onderging om het werk in
de Verenigde Staten uit te voeren en er niemand was om hem te helpen.
Toen William dertien was, emigreerde het gezin Judge naar de Verenigde
Staten en vestigde zich in Brooklyn, New York. William slaagde erin
zijn school af te maken voordat hij ging werken. Hij werd uiteindelijk
klerk in het advocatenkantoor van George P. Andrews, die later rechter
aan het hooggerechtshof van New York werd. In april 1872 werd hij Amerikaans
staatsburger en een maand later werd hij toegelaten tot de orde van
advocaten in de staat New York.
Toen HPB overleed, schreef Judge over zijn eerste ontmoeting met haar:
Haar oog heeft me aangetrokken, het oog van iemand
die ik in lang vervlogen levens moet hebben gekend. Ze keek naar me
alsof ze me dat eerste moment herkende en die blik is sindsdien nooit
veranderd. Ik kwam niet naar haar toe als onderzoeker van filosofieën,
ook niet als iemand die in het duister rondtast naar licht dat door
scholen en fantastische theorieën was verduisterd. Ik kwam als
iemand die gedurende vele tijdperken door de galerijen van het leven
heeft gezworven en die vrienden probeerde te vinden die hem konden
laten zien waar de blauwdrukken van het werk waren verborgen. En ze
reageerde getrouw op mijn oproep. Ze heeft de plannen opnieuw onthuld;
zonder enige woorden van uitleg, heeft ze die gewoon aangeduid en
haar taak voortgezet. Het was alsof we pas de avond tevoren waren
uiteengegaan en een of ander detail ongedaan hadden gelaten van een
taak die we met een gemeenschappelijk doel op ons hadden genomen.
Het was de leraar en de leerling, de oudere en de jongere broeder,
beiden met één enkel doel,* maar zij met de kracht en
de kennis die alleen tot leeuwen en wijzen behoren. Dus voelde ik
me veilig, omdat we vanaf het begin vrienden waren. Anderen die ik
ken, hebben met achterdocht gekeken naar een verschijning die ze niet
konden doorgronden. Hoewel ze inderdaad veel bewijzen aanvoeren die,
als men er grote waarde aan toekent, wijzen en goden zouden verdoemen,
waren ze toch slechts door hun blindheid niet in staat de blik van
de leeuw te zien, het diamanten hart van HPB.69
*HPB zei eens dat Judge ‘verschillende eonen
lang deel van haarzelf’ was (Brieven die me hebben geholpen,
Theosophical University Press Agency, blz. 220. Brief van HPB in Londen
aan Judge van 23 oktober 1889; herdrukt in The Theosophical Forum,
juni 1932, 192-3; het origineel bevindt zich in het archief van de
TS, Pasadena, Californië).
Volgens een goede vriend heeft Judge vaak gezegd dat ‘hij nooit
een werkelijk bewust bestaan had gehad totdat ‘Isis’ voor
hem werd ontsluierd.’70
Bij haar vertrouwde kennissen in New York stond HPB onder die naam bekend.
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 138-40
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag