5 – Nieuwe ontwikkelingen
In juli 1875 werd een artikel van HPB gepubliceerd dat ze in haar
plakboek ‘mijn eerste occulte schot’ noemde.52
Het werd uitgegeven onder de titel ‘Een paar vragen aan Hiraf’
en zou nooit zijn geschreven als ze niet de eraan voorafgaande zomer
een boerderij op Long Island had gekocht. De mede-eigenaar van het perceel,
Clementine Gerebko, pleegde contractbreuk en Blavatsky daagde haar voor
het gerecht om schadevergoeding te eisen. De firma Bergen, Jacobs en
Ivins behandelde de zaak. William Ivins was HPB’s advocaat in
de rechtszaak die op 26 april 1875 voor een jury plaatsvond. In die
tijd was hij een jonge advocaat, maar later werd hij bekend door zijn
bekwaamheid op het gebied van zakelijk en burgerlijk recht. In deze
periode heeft hij enkele bijzonderheden van de rechtszaak opgetekend:
Long Island lag in die tijd ver van de stad New York,
want de reisvoorzieningen waren beperkt. Het afwikkelen van de rol
van deze zittingsperiode verliep erg traag en alle partijen moesten
daar hun beurt afwachten om te worden gehoord. Omdat veel van de documenten
en getuigenverklaringen in het Frans waren en er geen tolk bij de
rechtbank was, werd William S. Fales, die in de leer was bij het advocatenkantoor
van generaal Benjamin Tracy, als speciale tolk aangesteld, en hij
deed verslag van de getuigenverklaring van HPB die in het Frans werd
afgelegd. Twee weken lang waren de rechter, de advocaten, griffiers,
cliënten en tolk te gast in een saai plattelandshotel.53
Ivins deelt mee dat HPB, terwijl ze de behandeling van haar rechtszaak
afwachtte, bezig was vertalingen in het Russisch te maken van de History
of Civilization in England van H.T. Buckles en van de Origin
of Species van Darwin.54
Er vonden ook nog andere dingen plaats, voegt De Zirkoff eraan toe in
haar Collected Writings: ‘Ivins was niet alleen een briljante
advocaat, maar ook een boekenworm met een fenomenaal geheugen. Meer
als grap dan in ernst overstelpte hij zijn cliënt met [vragen over]
occultisme, gnosticisme, kabbalisme en witte en zwarte magie. Fales,
die het thema van Ivins overnam, gaf lange verhandelingen over mystieke
rekenkunde, astrologie, alchemie, middeleeuwse symboliek, neoplatonisme,
de leer van de rozenkruisers en over quaternionen.’55
Charles R. Flint, een oude vriend van Ivins en Fales, vermeldt in zijn
boek Memories of an Active Life enkele details over de rechtszaak:
. . . Mw. Blavatsky, die de voornaamste getuige was
in haar eigen zaak, legde haar verklaringen af op een manier die het
tegenovergestelde was van wat haar advocaten verwachtten. . . . Als
behoedzame advocaten hadden ze de getuigenis vóór de
rechtszaak met Mw. Blavatsky doorgenomen en haar geadviseerd op welke
punten ze de nadruk moest leggen; maar tot hun grote ontsteltenis,
nam ze in de getuigenbank het bit tussen de tanden en galoppeerde
ze langs lijnen van bewijsvoering in een richting geheel tegengesteld
aan hun aanwijzingen. Toen ze zich over haar getuigenis beklaagden,
gaf ze als reden dat haar ‘beschermgeest’, die ze Tom
[John] King noemde, (onzichtbaar voor iedereen behalve voor haar)
naast haar stond en haar de getuigenis had voorgezegd. Nadat het hof
zich had teruggetrokken voor beraad, verliet Mw. Blavatsky de stad,
maar schreef een aantal brieven aan Ivins waarin ze hem vroeg naar
het verloop van de zaak. Tenslotte verbaasde ze hem door een brief
waarin ze de uitspraak schetste die volgens haar de rechtbank in de
loop van een paar dagen zou doen, in verband met een beslissing in
haar voordeel. In overeenstemming met haar voorspelling, kwam de rechtbank
tot een beslissing die haar eis ondersteunde op gronden die overeenkwamen
met de in haar brief geschetste.56
Ivins en Fales behoorden tot een invloedrijk dispuutgezelschap in Brooklyn
en ze troffen op een avond drie andere leden, Frederick Hinrichs, James
Robinson en Charles Adams. Jaren later schreef Hinrichs, die toen een
bekende politieke hervormer was, over deze ontmoeting het volgende:
Voor de grap stelden ze elkaar voor om een mystiek
artikel te schrijven over theosofie, esoterische wetenschap en wat
al niet. Ik had Zanoni, een boek over rozenkruisers, gelezen;
en over het leven van Paracelsus – zodat ik vooral daarover
schreef. Mevrouw [HPB] beweerde rozenkruiser te zijn, [daarom heeft
Fales] de titel ‘Leer van de rozenkruisers’ verzonnen
voor het artikel dat hij samenstelde uit onze drie of vier afzonderlijke
bijdragen die geen verband met elkaar hielden. Fales heeft ook het
acrostichon ‘Hiraf’ bedacht uit onze initialen [en heeft
die naam als de schrijver opgegeven]. We hebben allemaal hartelijk
gelachen over het samengestelde artikel en zonden het naar Mw. Blavatsky
in Boston. Ze publiceerde het in twee nummers van haar tijdschrift,
als ik het me goed herinner, en schreef twee vleiende hoofdartikelen
over ‘Hiraf’. Theosofen hebben me hier verteld dat wij
jongelui beter hadden geschreven dan we beseften en dat we waarschijnlijk
door hogere machten waren geïnspireerd. Hiervan weet ik niets,
al kan het waar zijn. Zeker is dat ‘Hiraf’ in
diverse gedrukte publicaties uitvoerig als autoriteit is geciteerd.57
Het tijdschrift waarnaar Hinrichs verwijst is The Spiritual Scientist,
uitgegeven in Boston door de redacteur E. Gerry Brown. Aangetrokken
door zijn moedige kritiek op schadelijke praktijken in het spiritisme
hebben Blavatsky en Olcott artikelen en financiële steun bijgedragen.58
De ‘Hiraf’ verhandeling werd in de nummers van 1 en 8 juli
van The Spiritual Scientist gepubliceerd, en het antwoord van
HPB volgde in de twee volgende nummers. Het was de eerste keer dat ze
het bestaan van broederschappen van adepten openbaar maakte. ‘Ik
vertel een beetje’, zegt ze, ‘over het weinige dat ik heb
opgedaan tijdens mijn lange reizen door het hele Oosten – die
wieg van het occultisme.’ Hieronder volgen enkele passages:
Geen van de talrijke wetenschappen die worden beoefend
door het goed gedisciplineerde leger van ernstige onderzoekers in
deze eeuw is . . . meer bespot dan de oudste ervan – de wetenschap
van de wetenschappen, de eerbiedwaardige ouder [nl. het occultisme]
van al onze tegenwoordige dwergen. In de regel is het occultisme een
gevaarlijk, tweesnijdend wapen voor iemand die niet bereid is zijn
hele leven eraan te wijden. In de ogen van degenen die een vooroordeel
hebben tegen zo’n impopulaire zaak, zullen de grondprincipes
ervan, als die niet worden gesteund door serieuze beoefening, altijd
een zinloze, dwaze speculatie blijven, alleen geschikt om de oren
van onwetende oude vrouwen te bekoren. Als we een blik terugwerpen
en zien hoe het huidige spiritisme de laatste dertig jaar is behandeld
. . . hoe kunnen we dan hopen dat het occultisme . . . dat zich verhoudt
tot het spiritisme als het oneindige tot het eindige . . . gemakkelijk
terrein zal winnen waar het spiritisme wordt bespot? .i.i.
Hiraf betwijfelt of er in Engeland of elders zogenaamde
officiële scholen bestaan voor de neofieten van deze geheime
wetenschap. Ik zeg uit eigen ervaring dat zulke plaatsen bestaan in
het Oosten – in India, Klein-Azië en andere landen. . .
.
De echte, de volledige [oosterse] kabbala uit de
eerste eeuwen van de mensheid is in het bezit . . . van slechts enkele
oosterse filosofen; waar ze zijn, wie ze zijn, is meer gevraagd dan
mij is toegestaan te onthullen. . . . Het enige wat ik kan zeggen
is dat er zo’n groep bestaat en dat de locatie van hun broederschappen
nooit aan andere landen zal worden onthuld, tot de dag waarop de mensheid
massaal zal ontwaken uit haar spirituele lethargie en haar ogen zal
openen voor het verblindende licht van de waarheid.59
Olcott merkte op dat in een tijd waarin de westerse wereld zo gefascineerd
was door de verbazingwekkende groei van de moderne wetenschap, het de
mensen verbaasde te horen dat er een oude wetenschap bestond en dat
er mensen in de wereld leefden die de geheimen ervan kenden.
Er volgden meer artikelen van HPB over oosters occultisme. Eén
schrijver merkt op:
De spiritisten van 1875 wisten niets over deze zaken;
men hoeft slechts de tijdschriften die aan spiritistische verschijnselen
en religie waren gewijd door te bladeren om de frappante tegenstelling
te ontdekken tussen de filosofische kracht van de geschriften van
Mw. Blavatsky en de bovennatuurlijke fantasieën van het traditionele
spiritisme. . . . zevenentwintig jaar seances hadden geen werkelijke
vooruitgang gebracht, maar slechts een omvangrijke verzameling onbeduidende
paranormale boodschappen van geen bijzonder belang, afgezien van de
wonderbaarlijke manier waarop ze zijn overgebracht.60
Drie van de vijf Hiraf-mannen – Ivins, Hinrichs en Robinson (tot
zijn voortijdige dood) – bleven contact houden met HPB. In 1912
sprak Ivins in een onderhoud met een gemeenschappelijke vriend over
haar als een ‘bewonderenswaardige vrouw [die] al met al de schitterendste
talenten bezat van alle vrouwen die hij ooit had ontmoet. Hij betreurde
haar beslissing om haar leven te wijden aan het opbouwen van een society.
Hij dacht dat als ze haar tijd uitsluitend aan schrijven had besteed,
ze roem zou hebben geoogst en een veel rustiger leven zou hebben geleid.
Hij gaf toe dat ze paranormale gaven van grote kracht bezat, maar hij
vond dat ze haar talenten had moeten gebruiken in dienst van de algemene
literatuur en niet naar India had moeten gaan om religie te onderwijzen.
. . . Hij had haar te veel verschijnselen zien verrichten om haar grote
gave op dat gebied in twijfel te trekken. Zijn enige kritiek betrof
haar gezonde verstand om de ondankbare taak op zich te nemen de mensen
ervan te overtuigen dat er andere bestaansgebieden zijn.’61
Had HPB zijn advies opgevolgd, dan zou ze zeker een rustiger leven
hebben geleid en minder vijanden hebben gemaakt, vooral onder de spiritisten;
want toen ze openlijk over de gevaren van het mediumschap begon te schrijven,
voerden de spiritistische bladen nog jaren daarna een weerzinwekkende
en wraakzuchtige lastercampagne tegen haar persoon. Toen ze in 1891
stierf, schreef de Religio-Philosophical Journal dat ‘ze
als moreel wangedrocht haar weerga niet kent onder haar sekse in dit
land. De valse voorwendsels die ze verzon om haar voorliefde voor bedrog
en haar eerzucht te bevredigen en om haar werkelijke zonden te verhullen,
zijn met haar dood geëindigd.’62
In het voorjaar van 1875 schreef HPB in haar plakboek:
Kreeg opdracht het publiek de waarheid te
gaan vertellen over de verschijnselen en hun mediums. En nu
zal mijn martelaarschap beginnen! Ik krijg alle spiritisten tegen
me, naast de christenen en de sceptici! Uw wil, M
geschiede!
HPB schreef aan Caroline, de vrouw van prof. Corson, in maart 1876
over de laster afkomstig van ‘mijn ergste vijanden, de spiritisten
en de mediums . . . [die] voor geen enkele laagheid, voor geen enkele
schanddaad terugdeinzen. . . . Ik ben inderdaad gelukkig als ik, door
mijn reputatie te verliezen, miljoenen red die zich nu verliezen in
de illusie dat alle geesten die met hen communiceren, engelen van zuiverheid
zijn, geesten zonder lichaam. . . . De waarheid komt langzaam
aan het licht, heel langzaam; maar het is onmogelijk het licht onder
de korenmaat te zetten.’63
HPB: Het bijzondere
leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 134-7
© 2008 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag