HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

5 – Nieuwe ontwikkelingen

 

In juli 1875 werd een artikel van HPB gepubliceerd dat ze in haar plakboek ‘mijn eerste occulte schot’ noemde.52 Het werd uitgegeven onder de titel ‘Een paar vragen aan Hiraf’ en zou nooit zijn geschreven als ze niet de eraan voorafgaande zomer een boerderij op Long Island had gekocht. De mede-eigenaar van het perceel, Clementine Gerebko, pleegde contractbreuk en Blavatsky daagde haar voor het gerecht om schadevergoeding te eisen. De firma Bergen, Jacobs en Ivins behandelde de zaak. William Ivins was HPB’s advocaat in de rechtszaak die op 26 april 1875 voor een jury plaatsvond. In die tijd was hij een jonge advocaat, maar later werd hij bekend door zijn bekwaamheid op het gebied van zakelijk en burgerlijk recht. In deze periode heeft hij enkele bijzonderheden van de rechtszaak opgetekend:

Long Island lag in die tijd ver van de stad New York, want de reisvoorzieningen waren beperkt. Het afwikkelen van de rol van deze zittingsperiode verliep erg traag en alle partijen moesten daar hun beurt afwachten om te worden gehoord. Omdat veel van de documenten en getuigenverklaringen in het Frans waren en er geen tolk bij de rechtbank was, werd William S. Fales, die in de leer was bij het advocatenkantoor van generaal Benjamin Tracy, als speciale tolk aangesteld, en hij deed verslag van de getuigenverklaring van HPB die in het Frans werd afgelegd. Twee weken lang waren de rechter, de advocaten, griffiers, cliënten en tolk te gast in een saai plattelandshotel.53

Ivins deelt mee dat HPB, terwijl ze de behandeling van haar rechtszaak afwachtte, bezig was vertalingen in het Russisch te maken van de History of Civilization in England van H.T. Buckles en van de Origin of Species van Darwin.54 Er vonden ook nog andere dingen plaats, voegt De Zirkoff eraan toe in haar Collected Writings: ‘Ivins was niet alleen een briljante advocaat, maar ook een boekenworm met een fenomenaal geheugen. Meer als grap dan in ernst overstelpte hij zijn cliënt met [vragen over] occultisme, gnosticisme, kabbalisme en witte en zwarte magie. Fales, die het thema van Ivins overnam, gaf lange verhandelingen over mystieke rekenkunde, astrologie, alchemie, middeleeuwse symboliek, neoplatonisme, de leer van de rozenkruisers en over quaternionen.’55

Charles R. Flint, een oude vriend van Ivins en Fales, vermeldt in zijn boek Memories of an Active Life enkele details over de rechtszaak:

. . . Mw. Blavatsky, die de voornaamste getuige was in haar eigen zaak, legde haar verklaringen af op een manier die het tegenovergestelde was van wat haar advocaten verwachtten. . . . Als behoedzame advocaten hadden ze de getuigenis vóór de rechtszaak met Mw. Blavatsky doorgenomen en haar geadviseerd op welke punten ze de nadruk moest leggen; maar tot hun grote ontsteltenis, nam ze in de getuigenbank het bit tussen de tanden en galoppeerde ze langs lijnen van bewijsvoering in een richting geheel tegengesteld aan hun aanwijzingen. Toen ze zich over haar getuigenis beklaagden, gaf ze als reden dat haar ‘beschermgeest’, die ze Tom [John] King noemde, (onzichtbaar voor iedereen behalve voor haar) naast haar stond en haar de getuigenis had voorgezegd. Nadat het hof zich had teruggetrokken voor beraad, verliet Mw. Blavatsky de stad, maar schreef een aantal brieven aan Ivins waarin ze hem vroeg naar het verloop van de zaak. Tenslotte verbaasde ze hem door een brief waarin ze de uitspraak schetste die volgens haar de rechtbank in de loop van een paar dagen zou doen, in verband met een beslissing in haar voordeel. In overeenstemming met haar voorspelling, kwam de rechtbank tot een beslissing die haar eis ondersteunde op gronden die overeenkwamen met de in haar brief geschetste.56

Ivins en Fales behoorden tot een invloedrijk dispuutgezelschap in Brooklyn en ze troffen op een avond drie andere leden, Frederick Hinrichs, James Robinson en Charles Adams. Jaren later schreef Hinrichs, die toen een bekende politieke hervormer was, over deze ontmoeting het volgende:

Voor de grap stelden ze elkaar voor om een mystiek artikel te schrijven over theosofie, esoterische wetenschap en wat al niet. Ik had Zanoni, een boek over rozenkruisers, gelezen; en over het leven van Paracelsus – zodat ik vooral daarover schreef. Mevrouw [HPB] beweerde rozenkruiser te zijn, [daarom heeft Fales] de titel ‘Leer van de rozenkruisers’ verzonnen voor het artikel dat hij samenstelde uit onze drie of vier afzonderlijke bijdragen die geen verband met elkaar hielden. Fales heeft ook het acrostichon ‘Hiraf’ bedacht uit onze initialen [en heeft die naam als de schrijver opgegeven]. We hebben allemaal hartelijk gelachen over het samengestelde artikel en zonden het naar Mw. Blavatsky in Boston. Ze publiceerde het in twee nummers van haar tijdschrift, als ik het me goed herinner, en schreef twee vleiende hoofdartikelen over ‘Hiraf’. Theosofen hebben me hier verteld dat wij jongelui beter hadden geschreven dan we beseften en dat we waarschijnlijk door hogere machten waren geïnspireerd. Hiervan weet ik niets, al kan het waar zijn. Zeker is dat ‘Hiraf’ in diverse gedrukte publicaties uitvoerig als autoriteit is geciteerd.57

Het tijdschrift waarnaar Hinrichs verwijst is The Spiritual Scientist, uitgegeven in Boston door de redacteur E. Gerry Brown. Aangetrokken door zijn moedige kritiek op schadelijke praktijken in het spiritisme hebben Blavatsky en Olcott artikelen en financiële steun bijgedragen.58

De ‘Hiraf’ verhandeling werd in de nummers van 1 en 8 juli van The Spiritual Scientist gepubliceerd, en het antwoord van HPB volgde in de twee volgende nummers. Het was de eerste keer dat ze het bestaan van broederschappen van adepten openbaar maakte. ‘Ik vertel een beetje’, zegt ze, ‘over het weinige dat ik heb opgedaan tijdens mijn lange reizen door het hele Oosten – die wieg van het occultisme.’ Hieronder volgen enkele passages:

Geen van de talrijke wetenschappen die worden beoefend door het goed gedisciplineerde leger van ernstige onderzoekers in deze eeuw is . . . meer bespot dan de oudste ervan – de wetenschap van de wetenschappen, de eerbiedwaardige ouder [nl. het occultisme] van al onze tegenwoordige dwergen. In de regel is het occultisme een gevaarlijk, tweesnijdend wapen voor iemand die niet bereid is zijn hele leven eraan te wijden. In de ogen van degenen die een vooroordeel hebben tegen zo’n impopulaire zaak, zullen de grondprincipes ervan, als die niet worden gesteund door serieuze beoefening, altijd een zinloze, dwaze speculatie blijven, alleen geschikt om de oren van onwetende oude vrouwen te bekoren. Als we een blik terugwerpen en zien hoe het huidige spiritisme de laatste dertig jaar is behandeld . . . hoe kunnen we dan hopen dat het occultisme . . . dat zich verhoudt tot het spiritisme als het oneindige tot het eindige . . . gemakkelijk terrein zal winnen waar het spiritisme wordt bespot? .i.i.

Hiraf betwijfelt of er in Engeland of elders zogenaamde officiële scholen bestaan voor de neofieten van deze geheime wetenschap. Ik zeg uit eigen ervaring dat zulke plaatsen bestaan in het Oosten – in India, Klein-Azië en andere landen. . . .

De echte, de volledige [oosterse] kabbala uit de eerste eeuwen van de mensheid is in het bezit . . . van slechts enkele oosterse filosofen; waar ze zijn, wie ze zijn, is meer gevraagd dan mij is toegestaan te onthullen. . . . Het enige wat ik kan zeggen is dat er zo’n groep bestaat en dat de locatie van hun broederschappen nooit aan andere landen zal worden onthuld, tot de dag waarop de mensheid massaal zal ontwaken uit haar spirituele lethargie en haar ogen zal openen voor het verblindende licht van de waarheid.59

Olcott merkte op dat in een tijd waarin de westerse wereld zo gefascineerd was door de verbazingwekkende groei van de moderne wetenschap, het de mensen verbaasde te horen dat er een oude wetenschap bestond en dat er mensen in de wereld leefden die de geheimen ervan kenden.

Er volgden meer artikelen van HPB over oosters occultisme. Eén schrijver merkt op:

De spiritisten van 1875 wisten niets over deze zaken; men hoeft slechts de tijdschriften die aan spiritistische verschijnselen en religie waren gewijd door te bladeren om de frappante tegenstelling te ontdekken tussen de filosofische kracht van de geschriften van Mw. Blavatsky en de bovennatuurlijke fantasieën van het traditionele spiritisme. . . . zevenentwintig jaar seances hadden geen werkelijke vooruitgang gebracht, maar slechts een omvangrijke verzameling onbeduidende paranormale boodschappen van geen bijzonder belang, afgezien van de wonderbaarlijke manier waarop ze zijn overgebracht.60

Drie van de vijf Hiraf-mannen – Ivins, Hinrichs en Robinson (tot zijn voortijdige dood) – bleven contact houden met HPB. In 1912 sprak Ivins in een onderhoud met een gemeenschappelijke vriend over haar als een ‘bewonderenswaardige vrouw [die] al met al de schitterendste talenten bezat van alle vrouwen die hij ooit had ontmoet. Hij betreurde haar beslissing om haar leven te wijden aan het opbouwen van een society. Hij dacht dat als ze haar tijd uitsluitend aan schrijven had besteed, ze roem zou hebben geoogst en een veel rustiger leven zou hebben geleid. Hij gaf toe dat ze paranormale gaven van grote kracht bezat, maar hij vond dat ze haar talenten had moeten gebruiken in dienst van de algemene literatuur en niet naar India had moeten gaan om religie te onderwijzen. . . . Hij had haar te veel verschijnselen zien verrichten om haar grote gave op dat gebied in twijfel te trekken. Zijn enige kritiek betrof haar gezonde verstand om de ondankbare taak op zich te nemen de mensen ervan te overtuigen dat er andere bestaansgebieden zijn.’61

Had HPB zijn advies opgevolgd, dan zou ze zeker een rustiger leven hebben geleid en minder vijanden hebben gemaakt, vooral onder de spiritisten; want toen ze openlijk over de gevaren van het mediumschap begon te schrijven, voerden de spiritistische bladen nog jaren daarna een weerzinwekkende en wraakzuchtige lastercampagne tegen haar persoon. Toen ze in 1891 stierf, schreef de Religio-Philosophical Journal dat ‘ze als moreel wangedrocht haar weerga niet kent onder haar sekse in dit land. De valse voorwendsels die ze verzon om haar voorliefde voor bedrog en haar eerzucht te bevredigen en om haar werkelijke zonden te verhullen, zijn met haar dood geëindigd.’62

In het voorjaar van 1875 schreef HPB in haar plakboek:

Kreeg opdracht het publiek de waarheid te gaan vertellen over de verschijnselen en hun mediums. En nu zal mijn martelaarschap beginnen! Ik krijg alle spiritisten tegen me, naast de christenen en de sceptici! Uw wil, M geschiede!

HPB schreef aan Caroline, de vrouw van prof. Corson, in maart 1876 over de laster afkomstig van ‘mijn ergste vijanden, de spiritisten en de mediums . . . [die] voor geen enkele laagheid, voor geen enkele schanddaad terugdeinzen. . . . Ik ben inderdaad gelukkig als ik, door mijn reputatie te verliezen, miljoenen red die zich nu verliezen in de illusie dat alle geesten die met hen communiceren, engelen van zuiverheid zijn, geesten zonder lichaam. . . . De waarheid komt langzaam aan het licht, heel langzaam; maar het is onmogelijk het licht onder de korenmaat te zetten.’63

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 134-7

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag