Brief 4
Aan de Theosophical Publication Society:
Het spijt me zeer uit recente berichten uit Londen
te vernemen dat de managers van de Society aldaar denken dat de verhandeling
‘Theosofie in vogelvlucht’, die in The Path is
verschenen ‘te veel voor gevorderden is om nu te worden herdrukt,
en dat er ‘een springplank van fictie naar filosofie’ nodig
is’.
Sta mij toe te zeggen dat ik het met deze mening
niet eens kan zijn, en evenmin met het beleid dat erdoor wordt uitgestippeld.
De mening is onjuist, en het beleid is zwak en strookt ook niet met
dat van de meesters. Die meesters hebben het plan van de nieuwe Society
goedgekeurd en zien toe op het ontvouwen van haar beleid.
Als ik de ‘Vogelvlucht’ helemaal zelf
had samengesteld, zou ik enige aarzeling hebben om op deze manier te
spreken, maar dat is niet het geval. Het algemene idee van zo’n
reeks verhandelingen werd mij twee jaar geleden gegeven, en deze werd
voorbereid door verschillende studenten die weten wat de mensen nodig
hebben. Ze is tegelijkertijd veelomvattend en fundamenteel. Ze bestrijkt
de meeste onderwerpen, en als een ernstige lezer de inhoud ervan begrijpt
zal hij voedsel hebben gevonden om over na te denken van de soort die
nodig is.
Als we echter te werk moeten gaan via een geleidelijke
overgang van dwaasheid (wat fictie is) naar filosofie, dan wijken we
onmiddellijk af van het pad dat door de meesters is aangegeven; en voor
deze uitspraak kan ik verwijzen naar brieven van hen waarover ik beschik.
Ik hoef alleen uw aandacht te vestigen op het feit dat toen die meesters
ermee begonnen om hun volgelingen materiaal te laten publiceren in India,
zij niet begonnen met fictie, maar met ernstige feiten zoals die kunnen
worden gevonden in de Fragments of Occult Truth, dat daarna
Sinnetts Esoteric Buddhism werd. We zijn niet eropuit om een
grote hoeveelheid fictielezers en nieuwtjesjagers te voeden, maar de
dringende behoeften van ernstige denkers. Fictielezers hebben nooit
de vooruitgang van een volk beïnvloed. En deze ernstige denkers
verlangen niet, en zouden niet moeten worden onthaald op, een brij die
volgens de zojuist geciteerde zin hun lot zou zijn.
Anderzijds zou ik mijn Engelse broeders in deze
zaak eraan willen herinneren dat ze moeten bedenken dat er in de Verenigde
Staten meer theosofen en mogelijke abonnees en lezers zijn dan in heel
Europa. Ze willen geen fictie. Ze willen geen bladvulling bij hun zoektocht
naar waarheid. Ze zijn heel goed in staat te begrijpen wat u ‘te
veel voor gevorderden’ noemt. De meester zei enige jaren geleden
dat de Verenigde Staten de hulp nodig had van de Engelse groep theosofen.
Die hebben ze niet gekregen, en nu hebben ze die niet zozeer nodig,
en wij moeten rekening houden met hun ideeën en behoeften.
We hebben eenentwintig afdelingen tegen de drie van u in Groot Brittannië,
en bijna elke maand vormt zich een nieuwe afdeling. Verschillende hebben
me geschreven dat ze hadden begrepen dat de T.P.S. goede en
waardevolle herdrukken zal leveren en geen slappe fictie.
Ik dring er daarom met respect op aan dat het zwakke
en onjuiste beleid waarnaar ik heb verwezen niet zal worden gevolgd,
maar dat krachtig wordt gehandeld, en dat we fictie overlaten aan de
schrijvers die daarbij baat hebben of die geloven dat het denken van
de mensen op die manier op de waarheid kan worden gericht. Als een tegenovergestelde
werkwijze wordt gevolgd, zullen we niet alleen de meester teleurstellen
(als dat mogelijk is) maar zullen we in hoge mate schuldig zijn aan
het geven van een onjuiste voorstelling van zaken aan een groeiende
groep abonnees zowel hier als elders.
Ik verblijf, met broederlijke hoogachting,
William Q. Judge
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 120-122
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag