Brieven die me hebben geholpen / William Q. Judge

Deel 1 bevat brieven die werden gepubliceerd in The Path, december 1888 – maart 1890. Deze verschenen voor het eerst in boekvorm in 1891.

Vertaling van Letters That Have Helped Me, 1943

isbn 9789070328580, paperback, bestel boek

Eerste druk 2001

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2001  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

   
      Inhoudsopgave     

 

Brief 3


Ik zend je dit, en je zult het bewaren, en later gebruiken wanneer ik dat aangeef. Het zal later door mij van een opschrift worden voorzien.

De theosofische beweging werd begonnen als een werk van de broederschap waarvan H.P.B. lid is, en waarin de grote ingewijde, die door haar ‘meester’ werd genoemd, een van de chefs is.

Deze beweging startte onder westerse mensen door westerse mensen, waarbij de twee belangrijkste vertegenwoordigers H.P.B., een Russin, en H.S. Olcott, een Amerikaan, waren. De plaats waar ze begon was ook westers – New York City.

Maar ondanks dat de broederschap haar zo liet beginnen, moet ze als een Society een open forum blijven, waarbij haar leden tegelijkertijd individueel vrij zijn om die opvatting die door hun geweten wordt goedgekeurd aan te nemen en te huldigen, onder voorwaarde dat die opvatting niet ingaat tegen universele broederschap. Ze zijn dus volkomen vrij te geloven in de loge van die broederschap en haar boodschappers, en ook om hun leringen over de mens, zijn natuur, vermogens, en bestemming zoals door die boodschappers namens de loge zijn bekendgemaakt, aan te nemen.

Het is een veelbetekenend feit dat de theosofische beweging dus, zoals gezegd, was begonnen in de westerse wereld, in het land waar de voorbereidingen voor het nieuwe wortelras aan de gang zijn, en waar die nieuwe basis zal verschijnen. Dit gebeurde niet om aan een of ander ras of land voorrang te geven boven een ander, of om een ras of land te kleineren, maar gebeurde en gebeurt volgens de wet van de cyclussen, die onderdeel is van de evolutie. In het oog van die grote Wet is geen enkel land het eerste of het laatste, nieuw of oud, hoog of laag, maar elk is op het juiste moment geschikt voor welk werk ook dat moet worden verricht. Elk land is met alle andere verbonden en moet ze helpen.

Deze beweging heeft, onder andere, een doel dat men in gedachten moet houden. Het is het verenigen van het westen met het oosten, de wederopleving in het oosten van die hoogtepunten van beschaving die het eens bezat, de ontwikkeling in het westen van die soort occultisme die daar geschikt is, zodat het op zijn beurt een helpende hand kan uitsteken naar hen van een oudere afstammingslijn die in één idee zijn komen vast te zitten, of in geestelijk opzicht zijn ontaard.

Vele eeuwen is naar deze samenwerking toegewerkt, en er zijn werkers naar het westen uitgezonden om de fundamenten te leggen. Maar pas in 1875 kon een brede openbare poging worden gedaan, en toen kwam de Theosophical Society tot stand, omdat de tijd rijp was en de werkers gereed.

Organisaties kunnen, evenals mensen, in groeven of vastgeroeste gewoonten van mentale en psychische activiteit geraken, die als ze eenmaal zijn gevestigd moeilijk zijn uit te roeien. Om die gewoonten of groeven in de theosofische beweging te voorkomen, zorgden haar beschermers ervoor dat er zich af en toe noodzakelijke schokken zouden voordoen, zodat dit kon leiden tot saamhorigheid, en kracht zou geven zoals de eik die krijgt door weerstand te bieden aan de storm, en opdat alle groeven van het bewustzijn, het handelen of het denken zouden worden opgevuld.

Het is niet de wens van de broederschap dat die leden van de theosofische beweging die, zoals dat hun recht is, vertrouwen kregen in de boodschappers en overtuigd raakten van de boodschap, pelgrims zouden worden en naar India zouden gaan. Het was niet het werk of de wens van H.P.B. om die gedachte te stimuleren. Evenmin is het het verlangen van de loge dat de leden denken dat ze oosterse methoden moeten volgen, oosterse gewoonten aannemen, of het huidige oosten als voorbeeld of doel moeten volgen. Het westen heeft zijn eigen werk en plicht, zijn eigen leven en ontwikkeling. Deze zou het moeten vervullen, nastreven en volgen, en niet proberen zich te haasten naar andere terreinen waar de plichten van andere mensen moeten worden vervuld. Als de taak van het verheffen van de spiritualiteit van India, dat nu is ontaard en bijna is verstikt, gemakkelijk zou zijn, en als het aldus gemakkelijk kon worden verheven en haar licht zou kunnen laten schijnen over de hele westerse wereld en deze verlichten, dan zou het inderdaad verspilde tijd zijn om in het westen te beginnen, wanneer er een kortere en snellere weg bestond in het oudere land. Maar het is in feite moeilijker toegang te vinden tot het hart en het denken van mensen die, door gedurende lange tijd een vaste metafysische dogmatiek te volgen, op de psychische en psychomentale gebieden een harde ondoordringbare schil om zichzelf hebben gevormd, dan dat het is om die opening te maken bij westerlingen die, hoewel ze misschien vlees eten, toch geen vaste meningen hebben die diep zijn verankerd in een fundament van mystiek en worden gesteund door een trots die uit het verleden is geërfd.

Het nieuwe tijdperk van het westerse occultisme begon ontegenzeglijk in 1875 met de pogingen van die edele vrouw die het lichaam van die tijd niet lang geleden heeft verlaten. Dit betekent niet dat westers occultisme iets moet zijn dat volkomen verschilt van en tegengesteld is aan wat zo velen kennen, of denken te kennen, als het oosterse occultisme. Het moet de westerse kant zijn van het ene grootse geheel waarvan het ware oosterse de andere helft is. Het heeft, als haar opdracht, die grotendeels is toevertrouwd aan de Theosophical Society, om het westen dat te verschaffen wat het nooit van het oosten zou kunnen krijgen; om het licht dat ieder mens die in de wereld komt verlicht – het licht van het ware zelf, dat de ware meester voor ieder mens is – verder te verspreiden en aanzienlijk te versterken op het cirkelvormige pad van de evolutie dat nu naar het westen rolt; alle andere meesters zijn slechts dienaren van die ware Ene; daarin zijn alle werkelijke loges verenigd.

Lijden staat hen te wachten – niet door de meesters maar door de wetten van de natuur – die op het pad zijn begonnen met de hulp van H.P.B., en die haar en haar werk, dat nog niet wordt begrepen en door velen verkeerd wordt begrepen, op een of andere manier proberen te kleineren. Dit betekent niet dat iemand zomaar slaafs moet worden gevolgd. Maar om haar weg te redeneren, haar te kleineren, vergeefse verklaringen te verzinnen om wat men in haar woorden niet aanstaat uit de weg te ruimen, betekent dat men het ideaal geweld aandoet, dat men de leraar in het gezicht spuwt die de kennis en de kans heeft geschonken, dat men de rivier bevuilt die u fris water bracht. Ze was en is een van die dienaren van de universele loge die naar het westen is gezonden om het werk op zich te nemen, terwijl ze heel goed wist dat er vanaf het begin ongetwijfeld pijn en smaad en het belasteren van de ziel zelf – de ergste soort laster – op haar pad zouden komen. ‘Zij die haar niet kunnen begrijpen zouden haar beter niet moeten proberen te verklaren: zij die niet sterk genoeg blijken te zijn voor de taak die zij openlijk vanaf het begin heeft aangegeven kunnen er beter niet aan beginnen.’ Ze wist, en dat is u eerder verteld, dat verheven en wijze dienaren van de loge sinds vele eeuwen in het westen zijn gebleven om het bij zijn opdracht en bestemming te helpen. Het zou goed zijn voor de leden van de Theosophical Society om dat werk voort te zetten, zonder daarvan af te wijken, zonder opwinding, zonder in uitersten te vervallen, zonder te gaan denken dat Waarheid iets is dat afhangt van lengte- of breedtegraad: de waarheid van het zielenleven ligt niet in een bepaalde streek van het kompas, ze is overal langs de hele omtrek van de cirkel, en zij die in één windstreek zoeken zullen haar niet vinden.

(Op deze brief heeft Judge met een rood potlood geschreven: ‘onvoltooid’. In feite eindigt ze met het woord ‘zullen’, zoals hierboven, maar toen eerder enkele fragmenten van deze brief werden gepubliceerd, had de eigenaar de toestemming van de schrijver om de laatste drie woorden toe te voegen, die hij daar had willen neerschrijven toen hij werd weggeroepen, en die hij toen hij was teruggekeerd vergat toe te voegen toen hij de brief snel ging posten.)

 

 


Brieven die me hebben geholpen, blz. 115-120

© 2001  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag