Brief 3
Ik zend je dit, en je zult het bewaren, en later gebruiken wanneer ik
dat aangeef. Het zal later door mij van een opschrift worden voorzien.
De theosofische beweging werd begonnen als een werk
van de broederschap waarvan H.P.B. lid is, en waarin de grote ingewijde,
die door haar ‘meester’ werd genoemd, een van de chefs is.
Deze beweging startte onder westerse mensen door
westerse mensen, waarbij de twee belangrijkste vertegenwoordigers H.P.B.,
een Russin, en H.S. Olcott, een Amerikaan, waren. De plaats waar ze
begon was ook westers – New York City.
Maar ondanks dat de broederschap haar zo liet beginnen,
moet ze als een Society een open forum blijven, waarbij haar leden tegelijkertijd
individueel vrij zijn om die opvatting die door hun geweten wordt goedgekeurd
aan te nemen en te huldigen, onder voorwaarde dat die opvatting niet
ingaat tegen universele broederschap. Ze zijn dus volkomen vrij te geloven
in de loge van die broederschap en haar boodschappers, en ook om hun
leringen over de mens, zijn natuur, vermogens, en bestemming zoals door
die boodschappers namens de loge zijn bekendgemaakt, aan te nemen.
Het is een veelbetekenend feit dat de theosofische
beweging dus, zoals gezegd, was begonnen in de westerse wereld, in het
land waar de voorbereidingen voor het nieuwe wortelras aan de gang zijn,
en waar die nieuwe basis zal verschijnen. Dit gebeurde niet om aan een
of ander ras of land voorrang te geven boven een ander, of om een ras
of land te kleineren, maar gebeurde en gebeurt volgens de wet van de
cyclussen, die onderdeel is van de evolutie. In het oog van die grote
Wet is geen enkel land het eerste of het laatste, nieuw of oud, hoog
of laag, maar elk is op het juiste moment geschikt voor welk werk ook
dat moet worden verricht. Elk land is met alle andere verbonden en moet
ze helpen.
Deze beweging heeft, onder andere, een doel dat
men in gedachten moet houden. Het is het verenigen van het westen met
het oosten, de wederopleving in het oosten van die hoogtepunten van
beschaving die het eens bezat, de ontwikkeling in het westen van die
soort occultisme die daar geschikt is, zodat het op zijn beurt een helpende
hand kan uitsteken naar hen van een oudere afstammingslijn die in één
idee zijn komen vast te zitten, of in geestelijk opzicht zijn ontaard.
Vele eeuwen is naar deze samenwerking toegewerkt,
en er zijn werkers naar het westen uitgezonden om de fundamenten te
leggen. Maar pas in 1875 kon een brede openbare poging worden gedaan,
en toen kwam de Theosophical Society tot stand, omdat de tijd rijp was
en de werkers gereed.
Organisaties kunnen, evenals mensen, in groeven
of vastgeroeste gewoonten van mentale en psychische activiteit geraken,
die als ze eenmaal zijn gevestigd moeilijk zijn uit te roeien. Om die
gewoonten of groeven in de theosofische beweging te voorkomen, zorgden
haar beschermers ervoor dat er zich af en toe noodzakelijke schokken
zouden voordoen, zodat dit kon leiden tot saamhorigheid, en kracht zou
geven zoals de eik die krijgt door weerstand te bieden aan de storm,
en opdat alle groeven van het bewustzijn, het handelen of het denken
zouden worden opgevuld.
Het is niet de wens van de broederschap dat die
leden van de theosofische beweging die, zoals dat hun recht is, vertrouwen
kregen in de boodschappers en overtuigd raakten van de boodschap, pelgrims
zouden worden en naar India zouden gaan. Het was niet het werk of de
wens van H.P.B. om die gedachte te stimuleren. Evenmin is het het verlangen
van de loge dat de leden denken dat ze oosterse methoden moeten volgen,
oosterse gewoonten aannemen, of het huidige oosten als voorbeeld of
doel moeten volgen. Het westen heeft zijn eigen werk en plicht, zijn
eigen leven en ontwikkeling. Deze zou het moeten vervullen, nastreven
en volgen, en niet proberen zich te haasten naar andere terreinen waar
de plichten van andere mensen moeten worden vervuld. Als de taak van
het verheffen van de spiritualiteit van India, dat nu is ontaard en
bijna is verstikt, gemakkelijk zou zijn, en als het aldus gemakkelijk
kon worden verheven en haar licht zou kunnen laten schijnen over de
hele westerse wereld en deze verlichten, dan zou het inderdaad verspilde
tijd zijn om in het westen te beginnen, wanneer er een kortere en snellere
weg bestond in het oudere land. Maar het is in feite moeilijker toegang
te vinden tot het hart en het denken van mensen die, door gedurende
lange tijd een vaste metafysische dogmatiek te volgen, op de psychische
en psychomentale gebieden een harde ondoordringbare schil om zichzelf
hebben gevormd, dan dat het is om die opening te maken bij westerlingen
die, hoewel ze misschien vlees eten, toch geen vaste meningen hebben
die diep zijn verankerd in een fundament van mystiek en worden gesteund
door een trots die uit het verleden is geërfd.
Het nieuwe tijdperk van het westerse occultisme
begon ontegenzeglijk in 1875 met de pogingen van die edele vrouw die
het lichaam van die tijd niet lang geleden heeft verlaten. Dit betekent
niet dat westers occultisme iets moet zijn dat volkomen verschilt van
en tegengesteld is aan wat zo velen kennen, of denken te kennen, als
het oosterse occultisme. Het moet de westerse kant zijn van het ene
grootse geheel waarvan het ware oosterse de andere helft is. Het heeft,
als haar opdracht, die grotendeels is toevertrouwd aan de Theosophical
Society, om het westen dat te verschaffen wat het nooit van het oosten
zou kunnen krijgen; om het licht dat ieder mens die in de wereld komt
verlicht – het licht van het ware zelf, dat de ware meester voor
ieder mens is – verder te verspreiden en aanzienlijk te versterken
op het cirkelvormige pad van de evolutie dat nu naar het westen rolt;
alle andere meesters zijn slechts dienaren van die ware Ene; daarin
zijn alle werkelijke loges verenigd.
Lijden staat hen te wachten – niet door de
meesters maar door de wetten van de natuur – die op het pad zijn
begonnen met de hulp van H.P.B., en die haar en haar werk, dat nog niet
wordt begrepen en door velen verkeerd wordt begrepen, op een of andere
manier proberen te kleineren. Dit betekent niet dat iemand zomaar slaafs
moet worden gevolgd. Maar om haar weg te redeneren, haar te kleineren,
vergeefse verklaringen te verzinnen om wat men in haar woorden niet
aanstaat uit de weg te ruimen, betekent dat men het ideaal geweld aandoet,
dat men de leraar in het gezicht spuwt die de kennis en de kans heeft
geschonken, dat men de rivier bevuilt die u fris water bracht. Ze was
en is een van die dienaren van de universele loge die naar het westen
is gezonden om het werk op zich te nemen, terwijl ze heel goed wist
dat er vanaf het begin ongetwijfeld pijn en smaad en het belasteren
van de ziel zelf – de ergste soort laster – op haar pad
zouden komen. ‘Zij die haar niet kunnen begrijpen zouden haar
beter niet moeten proberen te verklaren: zij die niet sterk genoeg blijken
te zijn voor de taak die zij openlijk vanaf het begin heeft aangegeven
kunnen er beter niet aan beginnen.’ Ze wist, en dat is u eerder
verteld, dat verheven en wijze dienaren van de loge sinds vele eeuwen
in het westen zijn gebleven om het bij zijn opdracht en bestemming te
helpen. Het zou goed zijn voor de leden van de Theosophical Society
om dat werk voort te zetten, zonder daarvan af te wijken, zonder opwinding,
zonder in uitersten te vervallen, zonder te gaan denken dat Waarheid
iets is dat afhangt van lengte- of breedtegraad: de waarheid van het
zielenleven ligt niet in een bepaalde streek van het kompas, ze is overal
langs de hele omtrek van de cirkel, en zij die in één
windstreek zoeken zullen haar niet vinden.
(Op deze brief heeft Judge met een rood potlood
geschreven: ‘onvoltooid’. In feite eindigt ze met het woord
‘zullen’, zoals hierboven, maar toen eerder enkele fragmenten
van deze brief werden gepubliceerd, had de eigenaar de toestemming van
de schrijver om de laatste drie woorden toe te voegen, die hij daar
had willen neerschrijven toen hij werd weggeroepen, en die hij toen
hij was teruggekeerd vergat toe te voegen toen hij de brief snel ging
posten.)
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 115-120
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag